ECLI:NL:RBOVE:2023:5288

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
22 december 2023
Publicatiedatum
22 december 2023
Zaaknummer
08-963577-19 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan een criminele organisatie met betrekking tot de Opiumwet

Op 22 december 2023 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 41-jarige man, die werd beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie die zich bezighield met de invoer en productie van methamfetamine. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet wettig en overtuigend bewezen kon worden geacht voor de feiten 1 en 2, die betrekking hadden op het opzettelijk invoeren en verwerken van grote hoeveelheden methamfetamine. Echter, de rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor feit 3, namelijk de deelname aan een criminele organisatie. De verdachte had een coördinerende rol binnen deze organisatie, die zich richtte op de invoer van methamfetamine vanuit Mexico naar Nederland. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact van de criminele organisatie op de samenleving, en oordeelde dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend was.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08-963577-19 (P)
Datum vonnis: 22 december 2023
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1982 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 4, 6, 11 en 22 december 2023.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. drs. M.R.A. van IJzendoorn en van wat door verdachte en zijn raadsman
mr. A.B. Baumgarten, advocaat te 's-Gravenhage, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er na wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van 2 mei 2023, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan:
feit 1:het al dan niet samen met (een) ander(en), opzettelijk, invoeren, telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of aanwezig hebben van 2539 kilogram (meth)amfetamine;
feit 2 primair:het al dan niet samen met (een) ander(en) voorbereidingshandelingen treffen om (meth)amfetamine te bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en/of binnen/buiten het grondgebied van Nederland brengen;
feit 2 subsidiair:medeplichtigheid aan het al dan niet samen met (een) ander(en) voorbereidingshandelingen treffen om (meth)amfetamine te bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en/of binnen/buiten het grondgebied van Nederland brengen;
feit 3:deelname aan een criminele (drugs)organisatie.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 februari 2019 tot en met 13 juni 2019, althans op of omstreeks 13 juni 2019 in de gemeente Rotterdam en/althans (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
- opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet) en/of
- opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd
en/of verstrekt en/of vervoerd en/of
- opzettelijk aanwezig heeft gehad
(in een pand aan de [adres 2] ) ongeveer 2539 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende (meth)amfetamine, zijnde (meth)amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 februari 2019 tot en met 31 juli 2019 te De Meern, in de gemeente Utrecht en/of te Wateringen en/of te 's-Gravenhage en/althans (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het (telkens) opzettelijk
= bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, en/of
= vervaardigen, en/of
= binnen/buiten het grondgebied van Nederland brengen
van (een) hoeveelheid/heden methamfetamine (Crystal Meth), in elk geval (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende methamfetamine/amfetamine, zijnde (meth)amfetamine (Crystal Meth) (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen
zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van die/dat feit(en) heeft trachten te verschaffen, en/of
(een) voorwerp(en) en/of (een) vervoermiddel(en) en/of (een) stoffen) en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en),
hebbende verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) tezamen en in vereniging met elkaar, althans ieder voor zich, één of meermalen, daartoe (telkens) opzettelijk:
= (op of omstreeks 20/22 juni 2019) in een loods/bedrijfspand aan de [adres 3] : 17.485 kilogram, althans een (grote) hoeveelheid/hoeveelheden zwavelzuur en/of zoutzuur en/of Methyl Ethyl Keton en/of kaliumpermanganaat, en/of
= (op of omstreeks 26 februari 2019) in een bedrijfspand aan de [adres 4] : 433 kilogram methamfetamine en/of 1020 liter, althans een (grote) hoeveelheid/ hoeveelheden aceton,
opgeslagen, verpakt, bereid, verwerkt en/of voorhanden gehad en/of doen/laten opslaan, verpakken, bereiden, bewerken, verwerken, afleveren en/of voorhanden hebben;
2. subsidiair
een of meer ander(en) op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 november 2018 tot en met 31 juli 2019 te De Meern, in de gemeente Utrecht en/of te Wateringen en/of te 's-Gravenhage en/althans (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging, althans ieder voor zich,
(telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het (telkens) opzettelijk
= bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, en/of
= vervaardigen, en/of
= binnen/buiten het grondgebied van Nederland brengen
van (een) hoeveelheid/heden methamfetamine (Crystal Meth), in elk geval (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende methamfetamine/amfetamine, zijnde (meth)amfetamine (Crystal Meth) (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1, voor te bereiden en/of te bevorderen
zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van die/dat feit(en) heeft trachten te verschaffen, en/of
(een) voorwerp(en) en/of (een) vervoermiddel(en) en/of (een) stof(fen) en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en),
hebbende die ander(en) tezamen en in vereniging met elkaar, althans ieder voor zich, één of
meermalen, daartoe (telkens) opzettelijk:
= (op of omstreeks 20/22 juni 2019) in een loods/bedrijfspand aan de [adres 3] : 17.485 kilogram, althans een (grote) hoeveelheid/hoeveelheden zwavelzuur en/of zoutzuur en/of Methyl Ethyl Keton en/of kaliumpermanganaat, en/of
= (op of omstreeks 26 februari 2019) in een bedrijfspand aan de [adres 4] : 433 kilogram methamfetamine en/of 1020 liter, althans een (grote) hoeveelheid/ hoeveelheden aceton,
opgeslagen, verpakt, bereid, verwerkt en/of voorhanden gehad en/of doen/laten opslaan, verpakken, bereiden, bewerken, verwerken, afleveren en/of voorhanden hebben,
bij en/of tot het plegen van welk voormeld misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van l november 2018 tot en met 22 juni 2019 in de gemeente(n) 's-Gravenhage en/of Rotterdam en/of te De Meern in de gemeente Utrecht en/althans (elders) in Nederland (telkens) opzettelijk behulpzaam is geweest en/of (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door:
- meermalen, althans eenmaal een of meer perso(o)n(en) naar en/of van die loods/dat bedrijfspand in [adres 3] te vervoer/brengen, en/of
- ( meermalen) de huur voor dat bedrijfspand in [adres 3] te betalen/voldoen/over te maken;
3.
hij in of omstreeks de periode 1 november 2018 tot en met 31 juli 2019,
in de gemeente(n) Rotterdam en/of Den Haag en/althans (elders) in Nederland,
heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten onder andere verdachte en/althans een of meer anderen,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven, namelijk/als bedoeld in:
- het (telkens) opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of het (telkens) opzettelijk verwerken en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of het opzettelijk aanwezig hebben en/of het voorbereiden/bevorderen van voornoemde misdrijven, een en ander als bedoeld in artikel 10 derde, vierde, vijfde lid, 10a eerste lid, 11 derde, vijfde lid en/of 11a Opiumwet.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsoverwegingen [1]
4.1
Inleiding
Op 13 juni 2019 vond er een doorzoeking plaats in het bedrijfspand aan de [adres 2] waar op dat moment de bedrijven [bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 2] B.V. gevestigd waren. In een verborgen ruimte werd een grote hoeveelheid blokken methamfetamine aangetroffen. Na weging bleek het te gaan om 2539 kilogram. Naar aanleiding van deze vondst werd onderzoek “26Seaford” opgestart. Verdachte is een van de verdachten die in dit onderzoek naar voren kwam. Het onderzoek richtte zich niet alleen op meerdere verdachten, maar gaandeweg ook op meerdere panden.
Op 21 juni 2019 heeft er een doorzoeking plaatsgevonden in een ook door [bedrijf 1] B.V. gehuurd pand aan de [adres 3] , waar een grote hoeveelheid (stukgeslagen) gasbetonblokken, afkomstig uit Mexico, en chemicaliën is aangetroffen. De stukgeslagen gasbetonblokken hadden een holle ruimte waarin papier- en purschuimresten te zien waren. Tijdens een doorzoeking op 11 juli 2019 in een pand aan de [adres 5] werd 7.995 liter petroleumether aangetroffen. Op 26 februari 2019 werd in het pand aan de [adres 4] een grote hoeveelheid methamfetamine kristallen en aceton aangetroffen. Naar aanleiding van een melding van stankoverlast werd op 2 juni 2019 binnengetreden in een woning aan de [adres 6]
waar methamfetamine kristallen en een methamfetamine bevattende vloeistof werd aangetroffen. In een pand aan de [adres 7] werd op 29 mei 2019 gezien dat medeverdachte [medeverdachte 1] gasbetonblokken, afkomstig uit Spanje, aan het doorzagen was. De aldaar aangetroffen gasbetonblokken waren soortgelijk aan de blokken die aan de [adres 3] zijn aangetroffen.
Het vermoeden van de politie is dat een criminele organisatie al vanaf 2014 de invoer van methamfetamine vanuit Mexico, in gasbetonblokken, via zeecontainerschepen naar Spanje en van daaruit per vrachtwagens naar Nederland organiseert. Leden van de criminele organisatie zouden panden hebben geregeld, zodat de methamfetamine in Nederland kan worden ontvangen. De blokken methamfetamine zouden in deze panden uit de gasbetonblokken worden gehaald en worden opgeslagen in het pand aan de [adres 2] . Daarna zou de methamfetamine worden bewerkt in drugslaboratoria en worden verkocht of uitgevoerd. De gasbetonblokken zouden worden achtergelaten in de panden, worden verpulverd en daarna worden afgevoerd naar vuilstortplaatsen.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte vrij te spreken van het onder 1, 2 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde en verdachte te veroordelen voor het onder 3 ten laste gelegde.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde. Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde heeft de verdediging aangevoerd dat uit het dossier onvoldoende blijkt dat verdachte wetenschap, al dan niet voorwaardelijke vorm, heeft gehad van het oogmerk van deze organisatie zoals ten laste gelegd.
De verdediging heeft partiële niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie bepleit voor feit 3 bij bewezenverklaring van de feiten 1 en 2, omdat de tenlastelegging in dat geval strijdig is met het ne bis in idem-beginsel.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Aan verdachte is onder 1 ten laste gelegd het medeplegen van opzettelijk, invoeren, telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of aanwezig hebben (in een pand aan de [adres 2] ) van 2539 kilogram (meth)amfetamine in de periode van 1 februari 2019 tot en met 13 juni 2019. De rechtbank is van oordeel dat verdachtes betrokkenheid bij dit feit onvoldoende uit het dossier blijkt. De rechtbank acht dit feit daarom niet wettig en overtuigend bewezen, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Feit 2
Aan verdachte is onder 2 primair ten laste gelegd het medeplegen van het treffen van voorbereidingshandelingen om (meth)amfetamine te bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en/of binnen/buiten het grondgebied van Nederland brengen, door kort gezegd op verschillende locaties chemicaliën voorhanden te hebben. Verdachte is subsidiair medeplichtigheid hieraan ten laste gelegd.
De rechtbank is van oordeel dat verdachtes betrokkenheid bij dit feit eveneens onvoldoende uit het dossier blijkt. De rechtbank acht dit feit daarom niet wettig en overtuigend bewezen, zodat zij hem zal vrijspreken van het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde.
Feit 3
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Beoordelingskader
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij heeft deelgenomen aan een criminele organisatie als bedoeld in artikel 11b van de Opiumwet (Ow), een organisatie die zich specifiek bezig houdt met verdovende middelen. Dit betreft een lex specialis van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van artikel 11b Ow is in essentie dezelfde toets noodzakelijk aan de (juridische) kaders die gelden bij artikel 140 Sr.
Voor een veroordeling voor deelneming aan een criminele organisatie moet worden vastgesteld dat sprake is van een organisatie, die tot oogmerk had het plegen van misdrijven en dat de verdachte aan die organisatie heeft deelgenomen.
Er dient sprake te zijn van een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één ander. Niet is vereist dat daarbij komt vast te staan dat iemand, om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt, moet hebben samengewerkt met althans bekend moet zijn geweest met alle anderen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is geweest.
Voor deelneming aan de organisatie is voldoende dat de verdachte in zijn algemeenheid weet, in de zin van onvoorwaardelijk opzet (voorwaardelijk opzet is dus niet voldoende), dat de organisatie het plegen van misdrijven (in dit geval drugsgerelateerde misdrijven) tot oogmerk heeft.
Het opzet van de verdachte moet dus zijn gericht op het deelnemen aan de organisatie. Volgt uit de bewijsvoering dat de verdachte een aan de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie bijdragende of ondersteunende handeling heeft verricht, dan ligt daarin zijn wetenschap met betrekking tot dat oogmerk besloten. Indien daarentegen uit de bewijsvoering slechts volgt dat de verdachte voor deelnemers van een criminele organisatie hand- en spandiensten heeft verricht zonder dat daaruit kan worden afgeleid dat hij daarbij handelde in de wetenschap dat de organisatie het plegen van, in dit geval drugsgerelateerde, misdrijven tot oogmerk had, dan staat daarmee niet vast dat de verdachte in zijn algemeenheid wist dat die organisatie bedoeld oogmerk had en levert het handelen van de verdachte geen deelneming aan die criminele organisatie op.
Overwegingen van de rechtbank
Dat sprake was van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband, bestaande uit verschillende personen, dat tot oogmerk had het plegen van misdrijven in het kader van internationale methamfetaminehandel staat voor de rechtbank vast, op basis van de bevindingen van het onderzoeksteam neergelegd in het strafdossier, zoals hiervoor in de “inleiding” summier opgesomd.
Vervolgens dient de vraag beantwoord te worden of verdachte er wetenschap van had dat de criminele organisatie het plegen van drugsgerelateerde misdrijven tot oogmerk had en of er dus sprake is van “deelneming” in de hiervoor bedoelde zin.
De rechtbank stelt vast dat verdachte op 8 november 2018 een contante storting van
€ 3.900,-- heeft gedaan op de bankrekening van [bedrijf 1] B.V. [2] Verdachte heeft verklaard dat hij dit deed in opdracht van medeverdachte [medeverdachte 2] . [3]
[bedrijf 1] B.V. was huurder van het bedrijfspand aan de [adres 2] toen daar op 13 juni 2019 2539 kilo methamfetamine is aangetroffen. [4] Dit bedrijf was ook huurder van het pand aan de [adres 3] toen daar op
21 juni 2019 chemicaliën zijn aangetroffen die zijn en/of kunnen worden gebruikt bij de productie van (synthetische) drugs en/of precursoren. De huur van beide panden werd betaald vanaf de bankrekening van [bedrijf 1] B.V. [5]
Op het adres [adres 2] was ook het bedrijf [bedrijf 2] B.V. gevestigd. [6] Tijdens een politiecontrole op 12 maart 2019 reed verdachte in een zwarte Range Rover met kenteken [kenteken] op naam van [bedrijf 2] B.V. en verklaarde hij dat hij werkzaam is voor dit bedrijf. Hij heeft verklaard dat hij auto’s naar het RDW bracht of daar ophaalde en dat hij dacht dat dit bedrijf van [medeverdachte 2] was. Verdachte heeft ook verklaard dat hij werkzaamheden heeft verricht voor [bedrijf 1] B.V. Als ze mensen nodig hadden, dan haalde hij auto’s op of bracht hij die weg. [7]
De rechtbank oordeelt de verklaring van verdachte over zijn werkzaamheden voor
[bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 2] B.V. als kennelijk leugenachtig en afgelegd met de bedoeling te bedekken dat hij wist dat hij bij illegale praktijken betrokken was. De bedrijfsactiviteiten van beide bedrijven zouden volgens de gegevens in het handelsregister van de Kamer van Koophandel bestaan uit handel in en reparatie van personenauto's en lichte bedrijfsauto's. [8] De politie heeft aan de [adres 2] en aan de [adres 3] niets aangetroffen dat daarop wijst. [9] Uit getuigenverklaringen van de verhuurders van beide panden en de huurders van naastgelegen panden volgt ook dat zij geen activiteiten hebben waargenomen die verband hielden met de handel in en reparatie van personenauto's en lichte bedrijfsauto’s. [10] [bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 2] B.V. dienden kennelijk als dekmantel voor illegale praktijken.
Dat verdachte wist dat de illegale praktijken betrekking hadden op verdovende middelen leidt de rechtbank af uit het volgende.
Verdachte voert op 3 juli 2019 een telefoongesprek met medeverdachte [medeverdachte 1] ( [medeverdachte 1] belt verdachte) waarin [medeverdachte 1] zegt: “Jo [alias] ” en zegt een nieuw nummer te hebben dat hij vergeten was door te geven. Verdachte zegt dat dit geen probleem is. [11]
Op 9 juli 2019 voeren beiden weer een telefoongesprek ( [medeverdachte 1] belt wederom verdachte), waarin [medeverdachte 1] verdachte vraagt of zij deze week gaan praten met “die mensen”. Verdachte zegt dat hij dat nog niet weet, dat hij eerst moeten horen of die mensen komen en dat hij het meteen laat weten als ze er zijn. [12]
Een dag eerder, op 8 juli 2019, voert [medeverdachte 1] een telefoongesprek [13] met een familielid/vriend waarin hij ( [medeverdachte 1] ) zegt dat hij een bedrijf heeft met [alias] (de rechtbank begrijpt: verdachte). Dat bedrijf is opgezet met [alias] en de anderen. Er moet geld gemaakt worden en [medeverdachte 1] ziet geen geld. “Ze” hebben tegen [medeverdachte 1] gezegd dat ze deze week gaan praten, aan tafel, met iedereen erbij. [medeverdachte 1] gaat daar zitten met de “pipa” (straattaal voor pistool) goed zichtbaar bij zich. [medeverdachte 1] gaat met de “patron” (straattaal voor baas) en die anderen aan tafel zitten. Er waren twee plaatsen, Rotterdam en Utrecht. In Utrecht hebben ze “brand aangestoken”, nadat “ze” (de rechtbank begrijpt: de politie) hebben rondgekeken. Het was een loods met de letter L. [medeverdachte 1] heeft laatst tegen [alias] gezegd dat het niet goed gaat en gevraagd wanneer ze geld beginnen te zien van het bedrijf.
[medeverdachte 1] belt verdachte ook op 27 september 2019 en zegt dan dat hij twee maanden geleden heeft doorgegeven dat er een boete open staat. [medeverdachte 1] vraagt wat er gaat gebeuren, hij heeft geen geld meer ontvangen en wil weten wat er gaat gebeuren met “al die dingen met zijn naam”. Verdachte zegt dat er niks meer op zijn naam is, dat [medeverdachte 1] alles zelf gestopt heeft en het op naam van iemand anders is gezet. [medeverdachte 1] zegt dat verdachte de vorige keer zei dat het pand voor het laatst was en het nu dus is gestopt. Verdachte zegt dat Utrecht is verbrand. [14]
Voor de rechtbank staat buiten twijfel dat het gesprek op 9 juli 2019 tussen verdachte en [medeverdachte 1] verband houdt met het gesprek dat [medeverdachte 1] op 8 juli 2019 voerde met een familielid/vriend. In beide gesprekken gaat het om geld dat er moet komen en het gesprek dat daarover met onder andere verdachte moet worden gevoerd. In deze gesprekken valt het woord “drugs” niet, maar dat [medeverdachte 1] met het bedrijf dat is opgezet met [alias] en de anderen doelt op een criminele organisatie die zich bezig houdt met verdovende middelen staat voor de rechtbank vast. Met het pand in Utrecht waar brand is geweest wordt onmiskenbaar het pand aan de [adres 3] (nabij Utrecht) bedoeld, waar twee dagen na het binnentreden door de politie brand is geweest en waar voornoemde chemicaliën zijn aangetroffen.
Daar komt nog bij dat verdachte op onder meer 26 mei 2020 [15] en 2 juni 2020 [16] berichten van [medeverdachte 2] ontvangt over berichten die in de media zijn verschenen over het aantreffen van de methamfetamine in Rotterdam, waar verdachte in het geheel niet verbaasd op reageert. Sterker nog, verdachte stuurt [medeverdachte 2] berichten terug waaruit volgt dat verdachte zich inspant om contact met een advocaat en de dossierstukken te krijgen.
Wanneer daarbij ook nog wordt betrokken dat verdachte – zonder daarvoor een (steekhoudende) verklaring te hebben gegeven – op 15 februari 2019 bij het bedrijfspand aan de [adres 4] [17] en op 2 juni 2019 bij het bedrijfspand aan de [adres 2] [18] geweest is, op welke locaties kort na zijn bezoek, op respectievelijk 26 februari [19] en 13 juni 2019 verdovende middelen zijn aangetroffen, dan kan het niet anders zijn dan dat verdachte op de hoogte is geweest van het feit dat het om verdovende middelen ging.
Kortom, in ieder geval sinds 8 november 2018 kan het, naar het oordeel van de rechtbank, niet anders zijn geweest dan dat verdachte op de hoogte was van de praktijken van de criminele organisatie. Met die wetenschap heeft hij de feitelijke rol vervuld zoals hiervoor omschreven.
Dat hij daarbij wist dat hij die rol vervulde voor een organisatie leidt de rechtbank af uit zijn contacten met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . Daaruit volgt dat verdachte werd aangestuurd door [medeverdachte 2] en dat verdachte op zijn beurt [medeverdachte 1] aanstuurde.
Gelet op het voorgaande is het onder 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
3.
hij in de periode van 8 november 2018 tot en met 31 juli 2019, in Nederland,
heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten onder andere verdachte en een of meer anderen,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk:
- het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of het opzettelijk verwerken en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of het opzettelijk aanwezig hebben en/of het voorbereiden/bevorderen van voornoemde misdrijven, een en ander als bedoeld in artikel 10 derde, vierde, vijfde lid en 10a eerste lid, Opiumwet.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 3 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in artikel 11b van de Opiumwet. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 3:het misdrijf: deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid en artikel 10a, eerste lid, van de Opiumwet.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake het onder 3 ten laste gelegde te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek van voorarrest.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de verdediging een strafmaat verweer gevoerd en verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van het voorarrest op te leggen, eventueel aangevuld met een taakstraf.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De ernst van het feit
Verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie gericht op de invoer en/of productie van - in ieder geval - enorme hoeveelheden methamfetamine. Dat blijkt alleen al uit de vondst van ruim 2500 kilo methamfetamine aan de [adres 2] en de grote hoeveelheden chemicaliën die in verschillende panden zijn aangetroffen en die met deze organisatie in verband kunnen worden gebracht. Verdachte had een belangrijke positie in deze organisatie en vervulde een coördinerende rol. Dat deed hij gedurende een periode van ongeveer 9 maanden.
Het spreekt voor zich dat een organisatie met een dergelijke doelstelling een ernstige en ontoelaatbare ondermijning van de rechtsorde betekent. Hiertegen dient dan ook hard te worden opgetreden. Door deel te nemen aan een dergelijke organisatie heeft verdachte
een weloverwogen keuze voor criminaliteit en het verkrijgen van illegale inkomsten gemaakt
en geen oog gehad voor de maatschappelijke problemen die de invoer en de productie van (en de daaruit logischerwijs voortvloeiende handel in) verdovende middelen meebrengen.
Het is algemeen bekend dat verdovende middelen, eenmaal in handen van gebruikers, grote gevaren voor de gezondheid van die gebruikers opleveren, terwijl die gebruikers hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen proberen te bekostigen, waardoor aan de samenleving ernstige schade wordt toegebracht. Van de handel in verdovende middelen is bovendien algemeen bekend dat dit (in toenemende mate) gepaard gaat met verschillende vormen van andere (niet zelden zware) criminaliteit. Daarnaast schuilt in de productie van harddrugs direct gevaar voor schade aan het milieu, veroorzaakt door illegale dumpingen van vrijkomende chemische afvalstoffen in de natuur. De kosten voor het opruimen van dergelijk afval lopen hoog op. Daarnaast bestaat er ontploffingsgevaar, brandgevaar en gevaar voor het vrijkomen van giftige stoffen. Al met al ondervinden anderen, het milieu en de maatschappij ernstige overlast van dit soort feiten en wordt de samenleving als geheel ernstige schade toegebracht.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 27 november 2023. Hieruit blijkt dat verdachte sinds 1998 regelmatig is veroordeeld voor strafbare feiten. Het ging veelal om vermogensfeiten. Verdachte is in 2015 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 28 maanden voor een drugsgerelateerd feit in het Verenigd Koninkrijk. Omdat dit langer dan vijf jaar geleden is, weegt de rechtbank dit niet in strafverzwarende of strafmatigende zin mee.
De strafoplegging
Gezien de ernst van het gepleegde feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank acht, alles afwegende, in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden passend en geboden.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM het volgende. De termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting heeft kunnen ontlenen dat tegen hem voor een bepaald strafbaar feit een strafvervolging zal worden ingesteld. De rechtbank neemt in de onderhavige zaak bij de bepaling van de aanvang van deze termijn 30 december 2021, de dag dat verdachte in België is aangehouden, als uitgangspunt. Het eindvonnis wordt in deze zaak op
22 december 2023 gewezen. Dat betekent dat de termijn van twee jaren dus niet is overschreden, zodat hierin geen reden gelegen is om de op te leggen straf te matigen.
De rechtbank zal daarom een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden opleggen, met aftrek van het reeds ondergane voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.
7.4.
Het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis
De verdachte heeft van 30 december 2021 tot en met 4 juli 2022 in overleveringsdetentie en in voorlopige hechtenis doorgebracht. Vanaf 4 juli 2022 is de voorlopige hechtenis onder voorwaarden geschorst, waaronder de nog steeds geldende voorwaarden dat verdachte zijn paspoort dient in te leveren en Nederland niet mag verlaten.
Gelet op het tijdsverloop, waarin bovendien is gebleken dat de met de voorlopige hechtenis nagestreefde doelen ook kunnen worden behaald met het opleggen van aan een schorsing van de voorlopige hechtenis gekoppelde voorwaarden, zal de rechtbank de schorsing van de voorlopige hechtenis niet opheffen, maar continueren.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel.

9.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 3, het misdrijf: deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid en artikel 10a, eerste lid, van de Opiumwet;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 3 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
voorlopige hechtenis
- verstaat dat het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis, zoals laatstelijk gewijzigd bij beslissing van 22 maart 2023, gehandhaafd blijft.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Melaard, voorzitter, mr. M.J.A.L. Beljaars en
mr. P.A.M. Miltenburg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.C. van Druten, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 22 december 2023.
Buiten staat
Mr. Melaard is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie Landelijke Eenheid, Dienst Landelijke Recherche, met nummer 26Seaford/LERBC19001. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.ZD3 ordner 9 pagina 325 e.v.
3.6e verhoor van de verdachte [verdachte]
4.ZD1 ordner 6 pagina 129-140, , ZD1 map 1 pagina 355 en ZD1 ordner 6 pagina 357
5.ZD1 ordner 6 pagina 186-187, ZD1 ordner 6 pagina 366 en ZD1 ordner 6 pagina 511 e.v. en ZD1 ordner 6 pagina 536 e.v.
6.ZD1 ordner 6 pagina 91-92
7.ZD1 ordner 7 pagina 734 e.v.
8.ZD1 ordner 6 pagina 91-92 en 96-97
9.ZD1 ordner 6 pagina 202
10.ZD1 ordner 7 pagina 776, ZD1 ordner 6 pagina 152 e.v., ZD1 ordner 7 pagina 733 e.v. en ZD1 ordner 6, p. 390 e.v.
11.ZD1 map 6 pagina 446
12.ZD3 map 10 pagina 552
13.ZD3 map 10 pagina 548 e.v.
14.PD [medeverdachte 1] pagina 100
15.PD [verdachte]; pagina 84
16.PD [verdachte]; pagina 86
17.ZD3 ordner 9 pagina 297
18.ZD1 ordner 6 pagina 219
19.ZD3 ordner 9 pagina 212 e.v., ZD3 ordner 9 pagina 282 en ZD3 ordner 9 pagina 296