ECLI:NL:RBOVE:2023:5287

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
22 december 2023
Publicatiedatum
22 december 2023
Zaaknummer
08-963526-20 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelneming aan een criminele organisatie met betrekking tot de productie en distributie van (meth)amfetamine

Op 22 december 2023 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van deelneming aan een criminele organisatie die zich bezighield met de productie en distributie van (meth)amfetamine. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 februari 2019 tot en met 31 juli 2019 betrokken was bij verschillende activiteiten die verband hielden met de invoer en productie van deze drugs. De verdachte werd vrijgesproken van de eerste twee tenlastegelegde feiten, maar werd schuldig bevonden aan het derde feit: deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was dat de verdachte deel uitmaakte van een gestructureerd samenwerkingsverband dat tot doel had het plegen van misdrijven, waaronder de invoer en productie van (meth)amfetamine. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van 360 dagen, waarvan 194 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de rol van de verdachte binnen de organisatie en de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08-963526-20 (P)
Datum vonnis: 22 december 2023
Verstekvonnis in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1994 in [geboorteplaats] (Bulgarije),
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 6, 11 en 22 december 2023.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. drs. M.R.A. van IJzendoorn.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
feit 1:het al dan niet samen met (een) ander(en), opzettelijk, invoeren, telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of aanwezig hebben van 2539 kilogram (meth)amfetamine;
feit 2:het al dan niet samen met (een) ander(en) voorbereidingshandelingen treffen om (meth)amfetamine te bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en/of binnen/buiten het grondgebied van Nederland brengen;
feit 3:deelname aan een criminele (drugs)organisatie.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij in of omstreeks de periode van 1 februari 2019 tot en met 13 juni 2019,
althans op of omstreeks 13 juni 2019 in de gemeente Rotterdam en/althans (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
-opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet) en/of
-opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of
-opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres 2]) ongeveer 2539 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende (meth)amfetamine, zijnde (meth)amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende
lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 februari 2019 tot en met 31 juli 2019 te [plaats 1], in de gemeente Utrecht en/of te [plaats 2] en/of te Wateringen en/of te 's-Gravenhage en/althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het (telkens) opzettelijk
= bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of
= vervaardigen, en/of
= binnen/buiten het grondgebied van Nederland brengen van (een) hoeveelheid/heden methamfetamine (Crystal Meth), in elk geval (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende methamfetamine/amfetamine, zijnde (meth)amfetamine (Crystal Meth) (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
voor te bereiden en/of te bevorderen zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van die/dat feit(en) heeft trachten te verschaffen, en/of
(een) voorwerp(en) en/of (een) vervoermiddel(en) en/of (een) stof(fen) en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en),
hebbende verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) tezamen en in vereniging met elkaar, althans ieder voor zich, één of meermalen, daartoe (telkens) opzettelijk:
= (op of omstreeks 20/22 juni 2019) in een loods/bedrijfspand aan de [adres 5]: 17.485 kilogram, althans een (grote) hoeveelheid/hoeveelheden zwavelzuur en/of zoutzuur en/of Methyl Ethyl Keton en/of kaliumpermanganaat, en/of
= (op of omstreeks 11 juli 2019) in een loods/bedrijfspand aan de [adres 1]: 7995 liter, althans een (grote) hoeveelheid/hoeveelheden petroleumether, en/of = (op of omstreeks 26 februari 2019) in een bedrijfspand aan de Schipluidenseweg 3 te Wateringen: 433 kilogran methamfetamine en/of 1020 liter, althans een (grote) hoeveelheid/ hoeveelheden aceton, en/of
= (op of omstreeks 2 juni 2019) in een woning aan de [adres 3]: 25 kilogram methanfetamine kristallen en/of 50 liter methamfetamine bevattende vloeistof,
opgeslagen, verpakt, bereid, verwerkt en/of voorhanden gehad en/of doen/laten opslaan, verpakken, bereiden, bewerken, verwerken, afleveren en/of voorhanden hebben, en/of
= (in de periode van 1 februari 2019 tot en met 10 juli 2019) een bedrijfspand aan de [adres 4] gehuurd en/of in dat bedrijfspand een partij kalkzandsteenblokken (inhoudende metamfetamine) en/of een hoeveelheid chemicaliën opgeslagen, verpakt, bereid, verwerkt en/of voorhanden gehad en/of doen/laten
opslaan, verpakken, bereiden, bewerken, verwerken, afleveren en/of voorhanden hebben;
3
hij in of omstreeks de periode 1 februari 2019 tot en met 31 juli 2019, in de gemeente(n) Rotterdam en/of Den Haag en/althans (elders) in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten onder andere verdachte en/althans een of meer anderen,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven, namelijk/als bedoeld in:
- het (telkens) opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of het (telkens) opzettelijk verwerken en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of het opzettelijk aanwezig hebben en/of het voorbereiden/ bevorderen van voornoemde misdrijven, een en ander als bedoeld in artikel 10 derde, vierde, vijfde lid 10a eerste lid, 11 derde, vijfde lid en/of 11a Opiumwet.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsoverwegingen [1]
4.1
Inleiding
Op 13 juni 2019 vond er een doorzoeking plaats in het bedrijfspand aan de [adres 2] waar op dat moment de bedrijven [bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 2] B.V. gevestigd waren. In een verborgen ruimte werd een grote hoeveelheid blokken methamfetamine aangetroffen. Na weging bleek het te gaan om 2539 kilogram. Naar aanleiding van deze vondst werd onderzoek “26Seaford” opgestart. Verdachte is een van de verdachten die in dit onderzoek naar voren kwam. Het onderzoek richtte zich niet alleen op meerdere verdachten, maar gaandeweg ook op meerdere panden.
Op 21 juni 2019 heeft er een doorzoeking plaatsgevonden in een ook door [bedrijf 1] B.V. gehuurd pand aan de [adres 5], waar een grote hoeveelheid (stukgeslagen) gasbetonblokken, afkomstig uit Mexico, en chemicaliën is aangetroffen. De stukgeslagen gasbetonblokken hadden een holle ruimte waarin papier- en purschuimresten te zien waren. Tijdens een doorzoeking op 11 juli 2019 in een pand aan de [adres 6] werd 7.995 liter petroleumether aangetroffen. Op 26 februari 2019 werd in het pand aan de Schipluidenseweg 3 te Wateringen een grote hoeveelheid methamfetamine kristallen en aceton aangetroffen. Naar aanleiding van een melding van stankoverlast werd op 2 juni 2019 binnengetreden in een woning aan de [adres 7]
waar methamfetamine kristallen en een methamfetamine bevattende vloeistof werd aangetroffen. In een pand aan de [adres 4] werd op 29 mei 2019 gezien dat verdachte [medeverdachte 1] gasbetonblokken, afkomstig uit Spanje, aan het doorzagen was.
De aldaar aangetroffen gasbetonblokken waren soortgelijk aan de blokken die aan de [adres 5] zijn aangetroffen.
Het vermoeden van de politie is dat een criminele organisatie al vanaf 2014 de invoer van methamfetamine vanuit Mexico, in gasbetonblokken, via zeecontainerschepen naar Spanje en van daaruit per vrachtwagens naar Nederland organiseert. Leden van de criminele organisatie zouden panden hebben geregeld, zodat de methamfetamine in Nederland kan worden ontvangen. De blokken methamfetamine zouden in deze panden uit de gasbetonblokken worden gehaald en worden opgeslagen in het pand aan de [adres 2]. Daarna zou de methamfetamine worden bewerkt in drugslaboratoria en worden verkocht of uitgevoerd. De gasbetonblokken zouden worden achtergelaten in de panden, worden verpulverd en daarna worden afgevoerd naar vuilstortplaatsen.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte vrij te spreken van het onder 1 ten laste gelegde en verdachte te veroordelen voor het onder 2 en 3 ten laste gelegde.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Aan verdachte is onder 1 ten laste gelegd het medeplegen van opzettelijk, invoeren, telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of aanwezig hebben (in een pand aan de [adres 2]) van 2539 kilogram (meth)amfetamine in de periode van 1 februari 2019 tot en met 13 juni 2019. De rechtbank is van oordeel dat verdachtes betrokkenheid bij dit feit onvoldoende uit het dossier blijkt. De rechtbank acht dit feit daarom niet wettig en overtuigend bewezen, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Feit 2
Aan verdachte is onder 2 ten laste gelegd het medeplegen van het treffen van voorbereidingshandelingen om (meth)amfetamine te bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en/of binnen/buiten het grondgebied van Nederland brengen, door kort gezegd op verschillende locaties chemicaliën voorhanden te hebben.
De rechtbank zal zich beperken tot het bespreken van de chemicaliën genoemd in de eerste twee gedachtestreepjes van feit 2 (te weten de chemicaliën aangetroffen in het pand aan de [adres 5] in [plaats 1] en het pand aan de [adres 6] in [plaats 2]), nu verdachtes betrokkenheid bij de overige gedachtestreepjes in het geheel niet blijkt uit het dossier.
De rechtbank dient allereerst de vraag te beantwoorden of de in beslag genomen chemicaliën bestemd waren voor de voorbereiding van de productie van (meth)amfetamine.
Uit het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) d.d. 20 september 2019 blijkt dat in het onderzoeksmateriaal afkomstig uit het pand aan de [adres 5] zwavelzuur, zoutzuur, methylethylketon (MEK, 2-butanon) en kaliumpermanganaat is aangetoond. Zwavelzuur, zoutzuur, methylethylketon (MEK, 2-butanon) en kaliumpermanganaat zijn vermeld op bijlage I van de Verordening (EG) nummer 273/2004 inzake drugsprecursoren en de bijlage behorende bij Verordening (EG) nummer 111/2005
betreffende voorschriften voor het toezicht op de handel tussen de Gemeenschap en
derde landen in drugsprecursoren. Naar beide Verordeningen wordt verwezen in de
Wet voorkoming misbruik chemicaliën.
Uit het rapport van het NFI d.d. 18 oktober 2019 blijkt dat de chemicaliën aangetroffen in de loods aan de [adres 6] petroleumether betreffen en dat petroleumether wordt gebruikt bij de vervaardiging en/of bewerking van diverse (synthetische) drugs.
De rechtbank overweegt dat de tenlastelegging specifiek ziet op de synthetische drugs (meth)amfetamine, terwijl deze specifieke drugs niet expliciet worden genoemd in voornoemde rapporten van het NFI. De rechtbank is daarom van oordeel dat – daargelaten de vraag of bewezen kan worden dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van voornoemde chemicaliën – niet kan worden vastgesteld dat het voorhanden hebben van de in beslag genomen chemicaliën voorbereidingshandelingen kunnen opleveren voor de productie van (meth)amfetamine, zoals is ten laste gelegd.
De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van het onder 2 ten laste gelegde.
Feit 3
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Beoordelingskader
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij heeft deelgenomen aan een criminele organisatie als bedoeld in artikel 11b van de Opiumwet (Ow), een organisatie die zich specifiek bezig houdt met verdovende middelen. Dit betreft een lex specialis van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van artikel 11b Ow is in essentie dezelfde toets noodzakelijk aan de (juridische) kaders die gelden bij artikel 140 Sr.
Voor een veroordeling voor deelneming aan een criminele organisatie moet worden vastgesteld dat sprake is van een organisatie, die tot oogmerk had het plegen van misdrijven en dat de verdachte aan die organisatie heeft deelgenomen.
Er dient sprake te zijn van een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één ander. Niet is vereist dat daarbij komt vast te staan dat iemand, om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt, moet hebben samengewerkt met althans bekend moet zijn geweest met alle anderen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is geweest.
Voor deelneming aan de organisatie is voldoende dat de verdachte in zijn algemeenheid weet, in de zin van onvoorwaardelijk opzet (voorwaardelijk opzet is dus niet voldoende), dat de organisatie het plegen van misdrijven (in dit geval drugsgerelateerde misdrijven) tot oogmerk heeft.
Het opzet van de verdachte moet dus zijn gericht op het deelnemen aan de organisatie. Volgt uit de bewijsvoering dat de verdachte een aan de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie bijdragende of ondersteunende handeling heeft verricht, dan ligt daarin zijn wetenschap met betrekking tot dat oogmerk besloten. Indien daarentegen uit de bewijsvoering slechts volgt dat de verdachte voor deelnemers van een criminele organisatie hand- en spandiensten heeft verricht zonder dat daaruit kan worden afgeleid dat hij daarbij handelde in de wetenschap dat de organisatie het plegen van, in dit geval drugsgerelateerde, misdrijven tot oogmerk had, dan staat daarmee niet vast dat de verdachte in zijn algemeenheid wist dat die organisatie bedoeld oogmerk had en levert het handelen van de verdachte geen deelneming aan die criminele organisatie op.
Overwegingen van de rechtbank
Dat sprake was van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband, bestaande uit verschillende personen, dat tot oogmerk had het plegen van misdrijven in het kader van internationale methamfetaminehandel staat voor de rechtbank vast, op basis van de bevindingen van het onderzoeksteam neergelegd in het strafdossier, zoals hiervoor in de “inleiding” summier opgesomd.
Vervolgens dient de vraag beantwoord te worden of verdachte er wetenschap van had dat de criminele organisatie het plegen van drugsgerelateerde misdrijven tot oogmerk had en of er dus sprake is van “deelneming” in de hiervoor bedoelde zin.
Verdachte heeft op 17 juni 2019 een luik naar een verborgen ruimte geopend in het bedrijfspand aan de [adres 2], waar op 13 juli 2019 2539 kilogram methamfetamine is aangetroffen. Hij had een breekijzer in zijn hand en maakte foto’s van de verborgen ruimte, terwijl hij ondertussen een telefoongesprek voerde. [2] Verdachte heeft verklaard dat hij naar het bedrijfspand is gebracht door medeverdachte [medeverdachte 2] [3] .
Verdachte heeft vervolgens op 21 juni 2019, samen met de medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1], werkzaamheden verricht in het pand aan de [adres 5]. Op camerabeelden is te zien dat hij hielp met het verplaatsen van een heftruck en het aanvegen van fijngestampt puin dat afkomstig was van stukgeslagen gasbetonblokken. In deze loods werd enkele uren later 17.485 kilogram chemicaliën aangetroffen. [4] Verdachte heeft verklaard dat hij deze dag met [medeverdachte 1] ook naar een wapen moest zoeken in deze loods, welk wapen ze vonden in een sok en in de auto hebben verstopt. [5] Verdachte heeft dit telefonisch teruggekoppeld aan [medeverdachte 2] [6] . Verdachte heeft verder verklaard dat [medeverdachte 1] hem, nadat ze het wapen (dat een vuurwapen betrof) hadden gevonden, heeft gezegd dat er in de holle ruimte van de in de loods aanwezige gasbetonblokken verdovende middelen konden hebben gezeten. [7]
Ondanks het gevonden vuurwapen en het door [medeverdachte 1] uitgesproken vermoeden, heeft verdachte op 11 juli 2019 bij het pand aan de [adres 6] een Poolse vrachtwagenchauffeur geholpen met het uitladen van pallets, die in het pand werden gezet, waartoe verdachte van medeverdachte [medeverdachte 3] telefonisch instructies kreeg. Verdachte moest onder andere stickers verwijderen en aan de chauffeur geven en de chauffeur betalen. In dit pand is later die dag 7.995 liter petroleumether aangetroffen [8] . Verdachte heeft op
11 juli 2019 ook telefonisch contact gehad met medeverdachte [medeverdachte 4], tijdens welk telefoongesprek [medeverdachte 4] gebruik maakte van versluierd taalgebruik. [medeverdachte 4] had het namelijk over een bruiloftszaal, terwijl het niet om een bruiloftszaal ging. Bij de politie heeft ze verklaard dat ze met bruiloftszaal een loods bedoelde. [9]
Op basis van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte in ieder geval vanaf
21 juni 2019, na het aantreffen van het vuurwapen en nadat [medeverdachte 1] hem daarop wees, wist dat hij zich bezig hield met illegale praktijken en dat die betrekking hadden op verdovende middelen. Met die wetenschap heeft hij ook na 21 juni 2019 de feitelijke rol vervuld zoals hiervoor omschreven.
Dat hij daarbij wist dat hij die rol vervulde voor een organisatie leidt de rechtbank af uit zijn contacten met [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1]. Daaruit volgt dat verdachte werd aangestuurd door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en dat ook [medeverdachte 1] door hen werd aangestuurd met betrekking tot de werkzaamheden in [plaats 1].
Gelet op het voorgaande is het onder 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
3
hij in de periode van 21 juni 2019 tot en met 31 juli 2019, in Nederland,
heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten onder andere verdachte en een of meer anderen,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk:
- het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of het opzettelijk verwerken en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of het opzettelijk aanwezig hebben en/of het voorbereiden/ bevorderen van voornoemde misdrijven, een en ander als bedoeld in artikel 10 derde, vierde, vijfde lid en 10a eerste lid, Opiumwet.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 3 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in artikel 11b van de Opiumwet. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 3:het misdrijf: deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid en artikel 10a, eerste lid, van de Opiumwet.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte voor het onder 2 en 3 ten laste gelegde te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren met aftrek van voorarrest.
7.2
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De ernst van het feit
Verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie gericht op de invoer en/of productie van - in ieder geval - enorme hoeveelheden methamfetamine. Dat blijkt alleen al uit de vondst van ruim 2500 kilo methamfetamine aan de [adres 2] en de grote hoeveelheden chemicaliën die in verschillende panden zijn aangetroffen en die met deze organisatie in verband kunnen worden gebracht. Verdachte vervulde gedurende een periode van zes weken, een ondergeschikte en uitvoerende rol. Hij kan niet worden beschouwd als iemand die een hoge positie vervulde binnen de organisatie, maar ook personen die in ondergeschiktheid een uitvoerende rol vervullen zijn een onmisbare schakel in het geheel.
Het spreekt voor zich dat een organisatie met een dergelijke doelstelling een ernstige en ontoelaatbare ondermijning van de rechtsorde betekent. Hiertegen dient dan ook hard te worden opgetreden. Door deel te nemen aan een dergelijke organisatie heeft verdachte
een weloverwogen keuze voor criminaliteit en het verkrijgen van illegale inkomsten gemaakt
en geen oog gehad voor de maatschappelijke problemen die de invoer en de productie van (en de daaruit logischerwijs voortvloeiende handel in) verdovende middelen meebrengen.
Het is algemeen bekend dat verdovende middelen, eenmaal in handen van gebruikers, grote gevaren voor de gezondheid van die gebruikers opleveren, terwijl die gebruikers hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen proberen te bekostigen, waardoor aan de samenleving ernstige schade wordt toegebracht. Van de handel in verdovende middelen is bovendien algemeen bekend dat dit (in toenemende mate) gepaard gaat met verschillende vormen van andere (niet zelden zware) criminaliteit. Daarnaast schuilt in de productie van harddrugs direct gevaar voor schade aan het milieu, veroorzaakt door illegale dumpingen van vrijkomende chemische afvalstoffen in de natuur. De kosten voor het opruimen van dergelijk afval lopen hoog op. Daarnaast bestaat er ontploffingsgevaar, brandgevaar en gevaar voor het vrijkomen van giftige stoffen. Al met al ondervinden anderen, het milieu en de maatschappij ernstige overlast van dit soort feiten en wordt de samenleving als geheel ernstige schade toegebracht.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 27 november 2023. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder (in Nederland) is veroordeeld voor een strafbaar feit.
De strafoplegging
Gezien de ernst van het gepleegde feit kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank acht in dit geval een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden passend en geboden, gelet op de rol die verdachte in de criminele organisatie vervulde en de relatief korte periode waarin hij dit deed.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM het volgende. De termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting heeft kunnen ontlenen dat tegen hem voor een bepaald strafbaar feit een strafvervolging zal worden ingesteld. De rechtbank neemt in de onderhavige zaak bij de bepaling van de aanvang van deze termijn 19 september 2020, de dag dat verdachte in Duitsland is aangehouden, als uitgangspunt. Het eindvonnis wordt in deze zaak op
22 december 2023 gewezen. Dat betekent dat de termijn van twee jaren dus met vijftien maanden is overschreden. Geconcludeerd moet worden dat het recht van verdachte op berechting binnen een redelijke termijn als beschermd door artikel 6 van het EVRM is geschonden. De rechtbank is van oordeel dat dit matiging van de op te leggen straf tot gevolg moet hebben.
De rechtbank zal gelet op de overschrijding van de redelijke termijn de op te leggen gevangenisstraf matigen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.
Om verdachte ervan te weerhouden om zich in de toekomst opnieuw te laten verleiden tot het plegen van (soortgelijke) strafbare feiten zal de rechtbank een deel hiervan voorwaardelijk opleggen. De rechtbank zal een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest opleggen. Het resterende deel zal voorwaardelijk worden opgelegd. In een hernieuwde detentie voor enkele maanden ziet de rechtbank geen meerwaarde, nu verdachte’s voorlopige hechtenis al langere tijd onder voorwaarden is geschorst en niet is gebleken dat verdachte opnieuw strafbare feiten heeft gepleegd. Kennelijk heeft hij zijn leven een andere wending gegeven. De rechtbank verwacht dat een voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van twee jaren voldoende is om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Concluderend komt de rechtbank tot oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 360 dagen, met aftrek van het reeds ondergane voorarrest, waarvan 194 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
7.3
Het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis
Gelet op voornoemde beslissing zal de rechtbank het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b en 14c Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 3, het misdrijf: deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid en artikel 10a, eerste lid, van de Opiumwet;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 3 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
360 (driehonderdzestig) dagen;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
194 (honderdvierennegentig) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in
overleveringsbewaring en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A.M. Miltenburg, voorzitter, mr. M. Melaard en
mr. M.J.A.L. Beljaars, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.C. van Druten, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 22 december 2023.
Buiten staat
Mr. Melaard is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie Landelijke Eenheid, Dienst Landelijke Recherche, met nummer 26Seaford/LERBC19001. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.ZD1 ordner 6 pagina 357, ZD1 ordner 6 pagina 122 en pagina 129-140, ZD1 ordner 6, pagina 301 e.v., ZD1 ordner 7 pagina 983-984
3.pagina 1187
4.ZD1 ordner 7 pagina 881 e.v., ZD1 ordner 6 pagina 511 e.v., pagina 536 e.v. en 555 e.v. en ZD1 ordner 7 pagina 600
5.pagina 1184
6.ZD1 ordner 6 pagina 495
7.PD map 12 pagina 109
8.ZD2 ordner 8 pagina 225 e.v. en ZD2 ordner 8 pagina 236 e.v.
9.ZD2 ordner 8 pagina 370