ECLI:NL:RBOVE:2023:5286

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
22 december 2023
Publicatiedatum
22 december 2023
Zaaknummer
08-963563-19 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor deelname aan een criminele organisatie met betrekking tot de Opiumwet

Op 22 december 2023 heeft de Rechtbank Overijssel een 37-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 360 dagen, waarvan 209 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De verdachte was beschuldigd van deelname aan een organisatie die zich bezighield met het plegen van misdrijven onder de Opiumwet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan deelname aan een criminele organisatie, maar sprak hem vrij van de andere tenlastegelegde feiten, waaronder het invoeren en aanwezig hebben van grote hoeveelheden (meth)amfetamine. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij deze specifieke feiten. De zaak kwam voort uit een uitgebreid onderzoek naar de invoer van methamfetamine vanuit Mexico, waarbij de verdachte betrokken was bij verschillende locaties waar chemicaliën en drugs werden aangetroffen. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact van de criminele organisatie op de samenleving, maar hield ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn inspanningen om zijn leven te beteren. Uiteindelijk werd de gevangenisstraf gematigd vanwege de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08-963563-19 (P)
Datum vonnis: 22 december 2023
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1986 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 4, 6, 11 en 22 december 2023.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. drs. M.R.A. van IJzendoorn en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. K. Tunç, advocaat te Hengelo, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
feit 1:het al dan niet samen met (een) ander(en), opzettelijk, invoeren, telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of aanwezig hebben van 2539 kilogram (meth)amfetamine;
feit 2:het al dan niet samen met (een) ander(en) voorbereidingshandelingen treffen om (meth)amfetamine te bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en/of binnen/buiten het grondgebied van Nederland brengen;
feit 3:deelname aan een criminele (drugs)organisatie.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij in of omstreeks de periode van 1 februari 2019 tot en met 13 juni 2019, althans op of omstreeks 13 juni 2019 in de gemeente Rotterdam en/althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
-opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet) en/of
-opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of
-opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres 2] ) ongeveer 2539 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende (meth)amfetamine, zijnde (meth)amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende
lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 februari 2019 tot en met 31 juli 2019 te De Meern , in de gemeente Utrecht en/of te Brunssum en/of te Wateringen en/of te 's-Gravenhage en/althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het (telkens) opzettelijk
= bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of
= vervaardigen, en/of = binnen/buiten het grondgebied van Nederland brengen van (een) hoeveelheid/heden methamfetamine (Crystal Meth), in elk geval (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende methamfetamine/amfetamine, zijnde (meth)amfetamine (Crystal Meth) (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van die/dat feit(en) heeft trachten te verschaffen, en/of (een) voorwerp(en) en/of (een) vervoermiddel(en) en/of (een) stof(fen) en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en), hebbende verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) tezamen en in vereniging met elkaar, althans ieder voor zich, één of meermalen, daartoe (telkens) opzettelijk:
= (op of omstreeks 20/22 juni 2019) in een loods/bedrijfspand aan de [adres 3] : 17.485 kilogram, althans een (grote) hoeveelheid/hoeveelheden zwavelzuur en/of zoutzuur en/of Methyl Ethyl Keton en/of kaliumpermanganaat, en/of
= (op of omstreeks 11 juli 2019) in een loods/bedrijfspand aan de [adres 4] : 7995 liter, althans een (grote) hoeveelheid/hoeveelheden petroleumether, en/of
= (op of omstreeks 26 februari 2019) in een bedrijfspand aan de [adres 5] : 433 kilogran methamfetamine en/of 1020 liter, althans een (grote) hoeveelheid/ hoeveelheden aceton, en/of
= (op of omstreeks 2 juni 2019) in een woning aan de [adres 6] : 25 kilogram methanfetamine kristallen en/of 50 liter methamfetamine bevattende vloeistof,
opgeslagen, verpakt, bereid, verwerkt en/of voorhanden gehad en/of doen/laten opslaan, verpakken, bereiden, bewerken, verwerken, afleveren en/of voorhanden hebben, en/of
= (in de periode van 1 februari 2019 tot en met 10 juli 2019) een bedrijfspand aan de [adres 7] gehuurd en/of in dat bedrijfspand een partij kalkzandsteenblokken (inhoudende metamfetamine) en/of een hoeveelheid chemicaliën
opgeslagen, verpakt, bereid, verwerkt en/of voorhanden gehad en/of doen/laten
opslaan, verpakken, bereiden, bewerken, verwerken, afleveren en/of voorhanden hebben;
3
hij in of omstreeks de periode 1 februari 2019 tot en met 31 juli 2019, in de gemeente(n) Rotterdam en/of Den Haag en/althans (elders) in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten onder andere verdachte en/althans een of meer anderen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven, namelijk/als bedoeld in:
- het (telkens) opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of het (telkens) opzettelijk verwerken en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of het opzettelijk aanwezig hebben en/of het voorbereiden/ bevorderen van voornoemde misdrijven, een en ander als bedoeld in artikel 10 derde, vierde, vijfde lid 10a eerste lid, 11 derde, vijfde lid en/of 11a Opiumwet.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsoverwegingen [1]
4.1
Inleiding
Op 13 juni 2019 vond er een doorzoeking plaats in het bedrijfspand aan de [adres 2] waar op dat moment de bedrijven [bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 2] B.V. gevestigd waren. In een verborgen ruimte werd een grote hoeveelheid blokken methamfetamine aangetroffen. Na weging bleek het te gaan om 2539 kilogram. Naar aanleiding van deze vondst werd onderzoek “26Seaford” opgestart. Verdachte is een van de verdachten die in dit onderzoek naar voren kwam. Het onderzoek richtte zich niet alleen op meerdere verdachten, maar gaandeweg ook op meerdere panden.
Op 21 juni 2019 heeft er een doorzoeking plaatsgevonden in een ook door [bedrijf 1] B.V. gehuurd pand aan de [adres 3] , waar een grote hoeveelheid (stukgeslagen) gasbetonblokken, afkomstig uit Mexico, en chemicaliën is aangetroffen. De stukgeslagen gasbetonblokken hadden een holle ruimte waarin papier- en purschuimresten te zien waren. Tijdens een doorzoeking op 11 juli 2019 in een pand aan de [adres 8] werd 7.995 liter petroleumether aangetroffen. Op 26 februari 2019 werd in het pand aan de [adres 5] een grote hoeveelheid methamfetamine kristallen en aceton aangetroffen. Naar aanleiding van een melding van stankoverlast werd op 2 juni 2019 binnengetreden in een woning aan de [adres 6]
waar methamfetamine kristallen en een methamfetamine bevattende vloeistof werd aangetroffen. In een pand aan de [adres 7] werd op 29 mei 2019 gezien dat verdachte gasbetonblokken, afkomstig uit Spanje, aan het doorzagen was. De aldaar aangetroffen gasbetonblokken waren soortgelijk aan de blokken die aan de [adres 3] zijn aangetroffen.
Het vermoeden van de politie is dat een criminele organisatie al vanaf 2014 de invoer van methamfetamine vanuit Mexico, in gasbetonblokken, via zeecontainerschepen naar Spanje en van daaruit per vrachtwagens naar Nederland organiseert. Leden van de criminele organisatie zouden panden hebben geregeld, zodat de methamfetamine in Nederland kan worden ontvangen. De blokken methamfetamine zouden in deze panden uit de gasbetonblokken worden gehaald en worden opgeslagen in het pand aan de [adres 2] . Daarna zou de methamfetamine worden bewerkt in drugslaboratoria en worden verkocht of uitgevoerd. De gasbetonblokken zouden worden achtergelaten in de panden, worden verpulverd en daarna worden afgevoerd naar vuilstortplaatsen.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte vrij te spreken van het onder 1 ten laste gelegde en verdachte te veroordelen voor het onder 2 en 3 ten laste gelegde.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Aan verdachte is onder 1 ten laste gelegd het medeplegen van opzettelijk, invoeren, telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of aanwezig hebben (in een pand aan de [adres 2] ) van 2539 kilogram (meth)amfetamine in de periode van 1 februari 2019 tot en met 13 juni 2019. De rechtbank is van oordeel dat verdachtes betrokkenheid bij dit feit op geen enkele wijze uit het dossier blijkt. De rechtbank acht dit feit daarom niet wettig en overtuigend bewezen, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Feit 2
Aan verdachte is onder 2 ten laste gelegd het medeplegen van het treffen van voorbereidingshandelingen om (meth)amfetamine te bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en/of binnen/buiten het grondgebied van Nederland brengen, door kort gezegd op verschillende locaties chemicaliën voorhanden te hebben.
De rechtbank zal zich beperken tot het bespreken van de chemicaliën genoemd in het eerste en het vierde gedachtestreepje van feit 2 (te weten de chemicaliën aangetroffen in het pand aan de [adres 3] en het pand aan de [adres 7] ), nu verdachtes betrokkenheid bij de overige gedachtestreepjes in het geheel niet blijkt uit het dossier.
Ten aanzien van de voorbereidingshandelingen aan de [adres 3] overweegt de rechtbank dat de vraag beantwoord dient te worden of de in beslag genomen chemicaliën bestemd waren voor de voorbereiding van de productie van (meth)amfetamine.
Uit het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) d.d. 20 september 2019 blijkt dat in het onderzoeksmateriaal afkomstig uit het pand aan de [adres 3] zwavelzuur, zoutzuur, methylethylketon (MEK, 2-butanon) en kaliumpermanganaat is aangetoond. Zwavelzuur, zoutzuur, methylethylketon (MEK, 2-butanon) en kaliumpermanganaat zijn vermeld op bijlage I van de Verordening (EG) nummer 273/2004 inzake drugsprecursoren en de bijlage behorende bij Verordening (EG) nummer 111/2005
betreffende voorschriften voor het toezicht op de handel tussen de Gemeenschap en
derde landen in drugsprecursoren. Naar beide Verordeningen wordt verwezen in de
Wet voorkoming misbruik chemicaliën.
De rechtbank overweegt dat de tenlastelegging specifiek ziet op de synthetische drugs (meth)amfetamine, terwijl deze specifieke drugs niet expliciet worden genoemd in voornoemd rapport van het NFI. De rechtbank is daarom van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat het voorhanden hebben van de in beslag genomen chemicaliën voorbereidingshandelingen kunnen opleveren voor de productie van (meth)amfetamine, zoals is ten laste gelegd.
Ten aanzien van het pand aan de [adres 7] overweegt de rechtbank dat verdachte hier bezig was met het doorzagen van gasbetonblokken. Uit het dossier blijkt niet dat er op deze locatie (resten van) methamfetamine is aangetroffen. Mogelijk betroffen deze gasbetonblokken een deklading of was de methamfetamine er al uitgehaald. Uit niets blijkt dat hier sprake was van strafbare voorbereidingshandelingen voor de productie van (meth)amfetamine, waaraan verdachte willens en wetens een bijdrage heeft geleverd.
Resteert nog verdachtes betrokkenheid bij het verpulveren van (restanten van) de gasbetonblokken in de loods in [adres 3] , waarin vermoedelijk blokken methamfetamine zijn gesmokkeld. De Hoge Raad heeft in het arrest van 26 april 2016 (ECLI:NL:HR:2016:743) overwogen dat bij het karakter van artikel 10a Opiumwet als zelfstandig voorbereidings- of bevorderingsdelict niet past om daaronder ook handelingen te rubriceren die zijn verricht na afloop van het voltooien van het voor te bereiden of te bevorderen delict. De werkzaamheden van verdachte waren erop gericht zich te ontdoen van de mogelijk bij de smokkel gebruikte gasbetonblokken en kunnen daarom naar het oordeel van de rechtbank niet als voorbereidingshandelingen worden beschouwd.
De rechtbank zal verdachte gelet op al het voorgaande vrijspreken van het onder 2 ten laste gelegde.
Feit 3
De rechtbank is van oordeel dat wel wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Beoordelingskader
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij heeft deelgenomen aan een criminele organisatie als bedoeld in artikel 11b van de Opiumwet (Ow), een organisatie die zich specifiek bezig houdt met verdovende middelen. Dit betreft een lex specialis van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van artikel 11b Ow is in essentie dezelfde toets noodzakelijk aan de (juridische) kaders die gelden bij artikel 140 Sr.
Voor een veroordeling voor deelneming aan een criminele organisatie moet worden vastgesteld dat sprake is van een organisatie, die tot oogmerk had het plegen van misdrijven en dat de verdachte aan die organisatie heeft deelgenomen.
Er dient sprake te zijn van een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één ander. Niet is vereist dat daarbij komt vast te staan dat iemand, om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt, moet hebben samengewerkt met althans bekend moet zijn geweest met alle anderen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is geweest.
Voor deelneming aan de organisatie is voldoende dat de verdachte in zijn algemeenheid weet, in de zin van onvoorwaardelijk opzet (voorwaardelijk opzet is dus niet voldoende), dat de organisatie het plegen van misdrijven (in dit geval drugsgerelateerde misdrijven) tot oogmerk heeft.
Het opzet van de verdachte moet dus zijn gericht op het deelnemen aan de organisatie. Volgt uit de bewijsvoering dat de verdachte een aan de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie bijdragende of ondersteunende handeling heeft verricht, dan ligt daarin zijn wetenschap met betrekking tot dat oogmerk besloten. Indien daarentegen uit de bewijsvoering slechts volgt dat de verdachte voor deelnemers van een criminele organisatie hand- en spandiensten heeft verricht zonder dat daaruit kan worden afgeleid dat hij daarbij handelde in de wetenschap dat de organisatie het plegen van, in dit geval drugsgerelateerde, misdrijven tot oogmerk had, dan staat daarmee niet vast dat de verdachte in zijn algemeenheid wist dat die organisatie bedoeld oogmerk had en levert het handelen van de verdachte geen deelneming aan die criminele organisatie op.
Overwegingen van de rechtbank
Dat sprake was van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband, bestaande uit verschillende personen, dat tot oogmerk had het plegen van misdrijven in het kader van internationale methamfetaminehandel staat voor de rechtbank vast, op basis van de bevindingen van het onderzoeksteam neergelegd in het strafdossier, zoals hiervoor in de “inleiding” summier opgesomd.
Vervolgens dient de vraag beantwoord te worden of, en zo ja, per wanneer verdachte er wetenschap van had dat de criminele organisatie het plegen van drugsgerelateerde misdrijven tot oogmerk had en of er dus sprake is van “deelneming” in de hiervoor bedoelde zin.
Verdachte is op 21 juni 2019 aanwezig in de loods aan de [adres 3] , waar een grote hoeveelheid (stukgeslagen) gasbetonblokken, afkomstig uit Mexico, en 17.485 kilogram chemicaliën is aangetroffen. [2] De vrachtbrief waarop deze chemicaliën genoemd staan is ondertekend door verdachte. [3] Hij heeft hier samen met medeverdachte [medeverdachte 1] werkzaamheden verricht, zoals het verplaatsen van een heftruck en het aanvegen van fijngestampt puin, dat afkomstig was van stukgeslagen gasbetonblokken. [4] [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij deze dag met verdachte naar een wapen moest zoeken in deze loods, welk wapen ze vonden in een sok en in de auto hebben verstopt. [5] [medeverdachte 1] heeft verder verklaard dat verdachte hem nadat ze het wapen (dat een vuurwapen betrof) hadden gevonden heeft gezegd dat er in de holle ruimte van de in de loods aanwezige gasbetonblokken verdovende middelen konden hebben gezeten. [6]
Verdachte voert verder op 3 juli 2019 een telefoongesprek met medeverdachte [medeverdachte 2] (verdachte belt [medeverdachte 2] ) waarin verdachte zegt: “Jo [alias] ” en zegt een nieuw nummer te hebben dat hij vergeten was door te geven. [medeverdachte 2] zegt dat dit geen probleem is. [7]
Op 9 juli 2019 voeren beiden weer een telefoongesprek (verdachte belt wederom [medeverdachte 2] ), waarin verdachte [medeverdachte 2] vraagt of zij deze week gaan praten met “die mensen”. [medeverdachte 2] zegt dat hij dat nog niet weet, dat hij eerst moeten horen of die mensen komen en dat hij het meteen laat weten als ze er zijn. [8]
Een dag eerder, op 8 juli 2019, voert verdachte een telefoongesprek [9] met een familielid/vriend waarin verdachte zegt dat hij een bedrijf heeft met [alias] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 2] ). Dat bedrijf is opgezet met [alias] en de anderen. Er moet geld gemaakt worden en verdachte ziet geen geld. “Ze” hebben tegen verdachte gezegd dat ze deze week gaan praten, aan tafel, met iedereen erbij. Verdachte gaat daar zitten met de “pipa” (straattaal voor pistool) goed zichtbaar bij zich. Verdachte gaat met de “patron” (straattaal voor baas) en die anderen aan tafel zitten. Er waren twee plaatsen, Rotterdam en Utrecht. In Utrecht hebben ze “brand aangestoken”, nadat “ze” (de rechtbank begrijpt: de politie) hebben rondgekeken. Het was een loods met de letter L. Verdachte heeft laatst tegen [alias] gezegd dat het niet goed gaat en gevraagd wanneer ze geld beginnen te zien van het bedrijf.
Verdachte belt [medeverdachte 2] ook op 27 september 2019 en zegt dan dat hij twee maanden geleden heeft doorgegeven dat er een boete open staat. Verdachte vraagt wat er gaat gebeuren, hij heeft geen geld meer ontvangen en wil weten wat er gaat gebeuren met “al die dingen met zijn naam”. [medeverdachte 2] zegt dat er niks meer op zijn naam is, dat verdachte alles zelf gestopt heeft en het op naam van iemand anders is gezet. Verdachte zegt dat [medeverdachte 2] de vorige keer zei dat het pand voor het laatst was en het nu dus is gestopt. [medeverdachte 2] zegt dat Utrecht is verbrand. [10]
Voor de rechtbank staat buiten twijfel dat het gesprek op 9 juli 2019 tussen verdachte en [medeverdachte 2] verband houdt met het gesprek dat verdachte op 8 juli 2019 voerde met een familielid/vriend. In beide gesprekken gaat het om geld dat er moet komen en het gesprek dat daarover met onder andere [medeverdachte 2] moet worden gevoerd. In deze gesprekken valt het woord “drugs” niet, maar dat verdachte met het bedrijf dat is opgezet met [alias] en de anderen doelt op een criminele organisatie die zich bezig houdt met verdovende middelen staat voor de rechtbank vast. Met het pand in Utrecht waar brand is geweest wordt onmiskenbaar het pand aan de [adres 3] (nabij Utrecht) bedoeld, waar twee dagen na het binnentreden door de politie brand is geweest en waar voornoemde chemicaliën zijn aangetroffen.
Op basis van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte in ieder geval vanaf
21 juni 2019 wist dat hij zich bezig hield met illegale praktijken en dat die betrekking hadden op verdovende middelen. Met die wetenschap heeft hij de feitelijke rol vervuld zoals hiervoor omschreven.
Dat hij daarbij wist dat hij die rol vervulde voor een organisatie leidt de rechtbank af uit zijn contacten met [medeverdachte 2] . Daaruit volgt dat verdachte werd aangestuurd door [medeverdachte 2] en dat verdachte via [medeverdachte 2] in contact wilde komen met andere leden van de organisatie omdat verdachte geld wilde ontvangen.
Gelet op het voorgaande is het onder 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
3
hij in de periode van 21 juni 2019 tot en met 31 juli 2019, in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten verdachte en anderen,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk:
- het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of het opzettelijk verwerken en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of het opzettelijk aanwezig hebben en/of het voorbereiden/ bevorderen van voornoemde misdrijven, een en ander als bedoeld in artikel 10 derde, vierde, vijfde lid en 10a eerste lid, Opiumwet.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 3 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in artikel 11b van de Opiumwet. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 3:het misdrijf: deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid en artikel 10a, eerste lid, van de Opiumwet.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte voor het onder 2 en 3 ten laste gelegde te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren met aftrek van voorarrest.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De ernst van het feit
Verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie gericht op de invoer en/of productie van - in ieder geval - enorme hoeveelheden methamfetamine. Dat blijkt alleen al uit de vondst van ruim 2500 kilo methamfetamine aan de [adres 2] en de grote hoeveelheden chemicaliën die in verschillende panden zijn aangetroffen en die met deze organisatie in verband kunnen worden gebracht.
Verdachte vervulde, gedurende een periode van ongeveer 6 weken, een ondergeschikte uitvoerende rol. Hij kan niet worden beschouwd als iemand die een hoge positie vervulde binnen de organisatie, maar ook personen die een ondergeschikte uitvoerende rol vervullen zijn een onmisbare schakel in het geheel.
Het spreekt voor zich dat een organisatie met een dergelijke doelstelling een ernstige en ontoelaatbare ondermijning van de rechtsorde betekent. Hiertegen dient dan ook hard te worden opgetreden. Door deel te nemen aan een dergelijke organisatie heeft verdachte
een weloverwogen keuze voor criminaliteit en het verkrijgen van illegale inkomsten gemaakt
en geen oog gehad voor de maatschappelijke problemen die de invoer en de productie van (en de daaruit logischerwijs voortvloeiende handel in) verdovende middelen meebrengen.
Het is algemeen bekend dat verdovende middelen, eenmaal in handen van gebruikers, grote gevaren voor de gezondheid van die gebruikers opleveren, terwijl die gebruikers hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen proberen te bekostigen, waardoor aan de samenleving ernstige schade wordt toegebracht. Van de handel in verdovende middelen is bovendien algemeen bekend dat dit (in toenemende mate) gepaard gaat met verschillende vormen van andere (niet zelden zware) criminaliteit. Daarnaast schuilt in de productie van harddrugs direct gevaar voor schade aan het milieu, veroorzaakt door illegale dumpingen van vrijkomende chemische afvalstoffen in de natuur. De kosten voor het opruimen van dergelijk afval lopen hoog op. Daarnaast bestaat er ontploffingsgevaar, brandgevaar en gevaar voor het vrijkomen van giftige stoffen. Al met al ondervinden anderen, het milieu en de maatschappij ernstige overlast van dit soort feiten en wordt de samenleving als geheel ernstige schade toegebracht.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 27 november 2023. Hieruit blijkt dat verdachte sinds 2015 regelmatig is veroordeeld voor strafbare feiten. Het ging veelal om verkeersovertredingen en geweldsdelicten. Verder blijkt hieruit dat verdachte op 15 maart 2022 is veroordeeld voor overtreding van de Opiumwet door de politierechter in de rechtbank Noord-Holland tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden. Artikel 63 Sr is daarom van toepassing.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op een voortgangsverslag van het Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering d.d. 29 november 2023. Hieruit blijkt dat verdachte zich de afgelopen jaren actief heeft ingezet om positieve doelen gericht op werk, inkomen, schulden en huisvesting te behalen. Zo heeft hij een vast contract gekregen bij de gemeente Den Haag in het groenonderhoud en is hij aangemeld voor een schuldsaneringstraject. Ook de bestendige relatie met zijn vriendin ziet de reclassering als een beschermende factor.
De strafoplegging
Gezien de ernst van het gepleegde feit kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank acht in dit geval een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden passend en geboden, gelet op de rol die verdachte in de criminele organisatie vervulde, de relatief korte periode waarin hij dit deed en zijn persoonlijke omstandigheden die er blijk van geven dat verdachte tegenwoordig andere keuzes maakt in zijn leven.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM het volgende. De termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting heeft kunnen ontlenen dat tegen hem voor een bepaald strafbaar feit een strafvervolging zal worden ingesteld. De rechtbank neemt in de onderhavige zaak bij de bepaling van de aanvang van deze termijn 2 juni 2020, de dag dat verdachte in verzekering is gesteld, als uitgangspunt. Het eindvonnis wordt in deze zaak op
22 december 2023 gewezen. Dat betekent dat de termijn van twee jaren dus met achttien maanden is overschreden. Geconcludeerd moet worden dat het recht van verdachte op berechting binnen een redelijke termijn als beschermd door artikel 6 van het EVRM is geschonden. De rechtbank is van oordeel dat dit matiging van de op te leggen straf tot gevolg moet hebben.
De rechtbank zal gelet op de overschrijding van de redelijke termijn de op te leggen gevangenisstraf matigen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.
Om verdachte ervan te weerhouden om zich in de toekomst opnieuw te laten verleiden tot het plegen van (soortgelijke, lucratieve) strafbare feiten zal de rechtbank een deel hiervan voorwaardelijk opleggen. De rechtbank zal een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest opleggen. Het resterende deel zal voorwaardelijk worden opgelegd. Dit ook om de positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte niet te doorkruisen met een hernieuwde detentieperiode.
Concluderend komt de rechtbank tot een gevangenisstraf van 360 dagen, met aftrek van het reeds ondergane voorarrest, waarvan 209 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van
2 jaren.
7.4.
Het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis
Gelet op voornoemde beslissing zal de rechtbank het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b en 14c Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 3, het misdrijf: deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid en artikel 10a, eerste lid, van de Opiumwet;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 3 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
360 (driehonderdzestig) dagen;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
209 (tweehonderdnegen) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Melaard, voorzitter, mr. M.J.A.L. Beljaars en
mr. P.A.M. Miltenburg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.C. van Druten, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 22 december 2023.
Buiten staat
Mr. Melaard is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie Landelijke Eenheid, Dienst Landelijke Recherche, met nummer 26Seaford/LERBC19001. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.ZD1 ordner 6 pagina 511 e.v., ZD1 ordner 6 pagina 535 e.v.
3.ZD1 ordner 6 pagina 555 e.v. en ZD1 ordner 7 pagina 600
4.ZD1 ordner 7 pagina 881 e.v.
5.pagina 1184
6.PD map 12 pagina 109
7.ZD1 map 6 pagina 446
8.ZD3 map 10 pagina 552
9.ZD3 map 10 pagina 548 e.v.
10.PD [verdachte] pagina 100