Uitspraak
RECHTBANK Overijssel
1.[partij A 1] B.V.,
2.
[partij A 2],
1.[partij B 1] B.V.,
2.
[partij B 2],
1.De procedure
- de conclusie van antwoord en eis in (voorwaardelijke) reconventie, met producties;
- de nagezonden producties van [partij A];
- de nagezonden producties van [partij B];
- de mondelinge behandeling van 18 december 2023, ter gelegenheid waarvan partijen pleitnotities hebben overgelegd en door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
2.Samenvatting
3.De feiten
4.Het geschil
5.De beoordeling
5.5. [partij A 2] heeft gesteld dat hij een geldsom van zijn vader beschikbaar heeft gekregen en dat hij daarmee de tegen hem bij vonnis van 27 september 2023 jegens [partij B] uitgesproken veroordelingen kan nakomen. [partij A] vreest echter voor een groot restitutierisico. Volgens [partij A] kan hij ‘fluiten naar het geld’ als de uitkomst in het hoger beroep zal zijn dat [partij B] het vonnis ten onrechte ten uitvoer heeft gelegd. [partij A] wil daarom een beslissing in het hoger beroep afwachten alvorens hij overgaat tot betaling op grond van het vonnis.
5.8. Al met al heeft [partij A] in het licht van de betwisting door [partij B] niet voldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van een zodanig restitutierisico dat [partij A] daaraan een doorslaggevend belang aan kan ontlenen. In aanvulling daarop overweegt de voorzieningenrechter nog dat [partij B] wel erkent dat [partij B 1] B.V. slechts als doel het beheer van de vorderingen heeft, maar dat dit enkele feit niet voldoende is om de belangenafweging anders te laten uitvallen. De conclusie van het voorgaande is dat er geen gronden bestaan de voortzetting van tenuitvoerlegging van het vonnis van 27 september 2023 te verbieden dan wel te schorsen. Daaruit vloeit voort dat ook geen grond bestaat om het executoriaal beslag op te heffen en evenmin om [partij B] medewerking te laten verlenen aan de totstandkoming van de door [partij A] voorgestane depotovereenkomst. De vorderingen van [partij A] zullen daarom worden afgewezen.