ECLI:NL:RBOVE:2023:5248

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
ak_23_923 en ak_23_896
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor de ombouw van tennisvelden naar padelbanen; beoordeling van bezwaar en voorlopige voorziening

Op 28 oktober 2022 verleende het college van burgemeester en wethouders van Hengelo een omgevingsvergunning aan The Padellers voor het ombouwen van tennisvelden naar padelbanen. Eisers, bewoners van de omgeving, maakten bezwaar tegen deze vergunning. Op 27 februari 2023 verklaarde het college het bezwaar ongegrond, waarop eisers beroep instelden en vroegen om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter behandelde de zaak op 22 november 2023. Tijdens de zitting werd bevestigd dat de derde-partij, The Padellers, in afwachting van de einduitspraak geen gebruik had gemaakt van de vergunning. De voorzieningenrechter oordeelde dat de mogelijkheid tot kortsluiten bestond, omdat nader onderzoek niet zou bijdragen aan de beoordeling van de zaak.

In zijn tussenuitspraak had de voorzieningenrechter vastgesteld dat de vergunde activiteit niet in strijd was met het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter oordeelde dat het college niet verplicht was om de belangen van eisers te wegen met betrekking tot geluid, verkeer en verlichting. De voorzieningenrechter concludeerde dat de parkeervoorzieningen ondergeschikt waren en dat de berekening van de parkeerbehoefte correct was. Eisers stelden dat de voorgenomen activiteit in strijd was met de bestemming, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat deze kwestie al was behandeld in de tussenuitspraak.

De voorzieningenrechter vernietigde het bestreden besluit voor de geconstateerde gebreken, maar verklaarde het beroep tegen het nadere besluit ongegrond. De voorzieningenrechter oordeelde dat het college de gebreken had hersteld en dat de omgevingsvergunning terecht was verleend. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door mr. J.H.M. Hesseling, in aanwezigheid van griffier R.K. Witteveen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummers: ZWO 23/923 en 23/896

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eisers] , uit [woonplaats] , eisers,

en

het college van burgemeester en wethouders van Hengelo, verweerder,

gemachtigde: S.W.A Prinsen.

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: The Padellers uit Amsterdam.

Inleiding

1. Op 28 oktober 2022 heeft verweerder aan de derde-partij een omgevingsvergunning verleend voor het ombouwen van tennisvelden naar padelbanen. Eisers hebben daartegen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 27 februari 2023 heeft verweerder dit bezwaar ongegrond verklaard (verder: het bestreden besluit). Eisers hebben daartegen beroep ingesteld en aan de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft op 19 april 2023 een verweerschrift ingediend. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening op 26 april 2023 op zitting behandeld. Op 31 mei 2023 heeft de voorzieningenrechter een tussenuitspraak gedaan. Verweerder is daarbij in de gelegenheid gesteld om een gebrek in het bestreden besluit te herstellen. De aan de derde-partij verleende omgevingsvergunning van 28 oktober 2022 en het bestreden besluit zijn daarbij geschorst tot zes weken na het nemen van een nieuwe beslissing op het bezwaar van eisers.
2. Op 27 juli 2023 heeft verweerder opnieuw op de bezwaren van eisers beslist (verder: het nadere besluit). Op 12 september 2023 hebben eisers hun verzoek en beroep gemotiveerd aangevuld, omdat zij zich ook niet kunnen verenigen met verweerders nadere besluit. Eisers hebben op 26 september 2023 te kennen gegeven op een zitting gehoord te willen worden. De voorzieningenrechter heeft de zaak vervolgens op 22 november 2023 opnieuw op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen:
  • eisers, vertegenwoordigd door [naam 1] en [naam 2] ;
  • verweerders gemachtigde, bijgestaan door [naam 3] en [naam 4] ;
  • de derde-partij, vertegenwoordigd door [naam 5] , bijgestaan door [naam 6] en mr. [naam 7] .
Voor verlenging van de bij de tussenuitspraak bepaalde schorsing van het bestreden besluit heeft na afloop daarvan geen aanleiding bestaan, omdat de derde-partij, zoals ter zitting is bevestigd, in afwachting van de einduitspraak geen gebruik heeft gemaakt van de verleende omgevingsvergunning.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter kan naast de beslissing op het verzoek om een voorlopige voorziening direct een uitspraak doen op het beroep. Dit wordt “kortsluiten” genoemd en staat in artikel 8:86, eerste lid, van de Awb. De mogelijkheid tot kortsluiten bestaat, als nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak in beroep. De voorzieningenrechter is van oordeel dat die situatie zich in deze procedures voordoet. De voorzieningenrechter zal daarom direct uitspraak doen op het beroep, dat zich gelet op hetgeen door eisers is ingebracht zowel tegen het bestreden besluit als tegen verweerders nadere besluit richt.
Planvoorschriften
4. In zijn tussenuitspraak heeft de voorzieningenrechter vastgesteld, dat de aan de derde-partij vergunde activiteit niet in strijd is met de bestemming zoals die op grond van het bestemmingsplan “Woolder Es 2012” op het perceel [adres] rust. De voorzieningenrechter heeft daarbij overwogen, dat verweerder niet gehouden was om een afweging van de belangen van eisers te maken ten aanzien van de aspecten geluid, toename van het verkeer en hinder van de verlichting van de padelbanen. Ook heeft de voorzieningenrechter daarin geconcludeerd, dat in casu naar vaste rechtspraak sprake is van ondergeschikte parkeervoorzieningen, omdat de te realiseren parkeerplaatsen zullen worden gebruikt ten dienste van de bestemming en nodig zijn om het bouwplan te kunnen realiseren.
5. In hun aanvullende stuk van 12 september 2023 stellen eisers zich andermaal op het standpunt dat de door de derde-partij voorgenomen activiteit en de te realiseren parkeervoorziening in strijd zijn met de geldende bestemming. Nu de voorzieningenrechter hierover al heeft geoordeeld in de tussenuitspraak kan dit in het bestek van de beoordeling van het nadere besluit en de vraag of verweerder er in is geslaagd om de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken te herstellen, niet meer aan de orde komen.
Parkeerbehoefte
6. Bij zijn nadere besluit heeft verweerder alsnog de verplichting in de omgevingsvergunning opgenomen, om de parkeervoorziening aan te leggen in overeenstemming met een alternatief parkeerplan van 115 parkeerplaatsen. Overwogen is, dat voor de parkeerbehoefte van het bouwplan aansluiting is gezocht bij de parkeernorm voor een tennisbaan. Op basis van de op het bouwperceel aanwezige voorzieningen is een behoefte vastgesteld van 15 parkeerplaatsen voor de zes padelbanen en 67,5 parkeerplaats op basis van de onherroepelijke vergunning voor Jump XL. Het gaat in totaal om 83 parkeerplaatsen á 2,5 m x 5 m (volgens de CROW-norm). In zijn tussenuitspraak heeft de voorzieningenrechter al vastgesteld, dat verweerder de minimale parkeerbehoefte van 83 parkeerplaatsen bij het bouwplan niet onjuist heeft berekend. De voorzieningenrechter heeft daarbij overwogen, dat met het oorspronkelijke parkeerplan (124 parkeerplaatsen) én het alternatief parkeerplan (115 parkeerplaatsen met aanpassing van de breedte van de rijbaan) in voldoende mate aan die norm is voldaan. Eisers hebben er in eerste instantie niettemin terecht op gewezen dat de breedte van de rijbaan tussen de parkeervakken in het bij de aanvraag ingediende parkeerplan (te) krap was. Door de genoemde nadere verplichting en verwijzing naar het alternatieve parkeerplan in de omgevingsvergunning op te nemen, zal een parkeerplan met 115 parkeerplaatsen gerealiseerd worden met een rijbaan die aan de normen voldoet en wordt nog steeds ruim voldoende voorzien in de berekende minimale parkeerbehoefte van 83 parkeerplaatsen. Hetgeen eisers over de parkeerbehoefte aanvullend hebben gesteld leidt de voorzieningenrechter eveneens niet tot andere conclusies.
Natuurtoets
7. Bij zijn tussenuitspraak heeft de voorzieningenrechter vastgesteld, dat verweerder gehouden was om een natuurtoets uit te voeren, omdat de derde-partij eerst de omgevingsvergunning heeft aangevraagd en niet eerst een natuurtoestemming.
Bij zijn nadere besluit heeft verweerder alsnog kenbaar onderzocht of voor de door de derde-partij voorgenomen activiteit een toestemming op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) vereist is. Verweerder heeft geconcludeerd dat de omgevingsvergunning terecht niet is aangehaakt in de zin van artikel 2.1, eerste lid, onder i juncto artikel 2.2aa van het Besluit omgevingsrecht (Bor), omdat voor de voorgenomen activiteit geen toestemming op grond van de Wnb vereist is.
Eisers bestrijden verweerders conclusie. Zij voeren – kort samengevat – aan, dat de onderzoeksresultaten onvoldoende en onduidelijk zijn. Ten aanzien van de stikstofberekening stellen zij, dat de inzet van een minishovel aantoonbaar onjuist is en dat is uitgegaan van een te laag aantal autobewegingen per dag/maand. Bij de Quickscan is één van de specifieke kenmerken van padel (veelvuldige piekgeluiden door het slaan met een hard racket en het kaatsen van de bal tegen het glas) niet in het onderzoek betrokken. Ten aanzien van het lichtplan stellen eisers dat de berekeningen niet duidelijk maken dat er boven de drie meter geen uitstraling zou zijn naar boomkronen in de houtwallen.
De voorzieningenrechter oordeelt als volgt.
De activiteiten waarvoor een Wnb-vergunning op grond van artikel 2.1, lid 1, sub i, van de Wabo vereist is zijn aangewezen in het Besluit omgevingsrecht (Bor). In artikel 2.2aa van het Bor is bepaald dat een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder i, van de Wabo nodig is als sprake is van:
a. het realiseren van een project als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wet
natuurbescherming (habitat),
b. een handeling waarvoor toestemming ingevolge de artikelen 3.1, 3.5 of 3.10, eerste lid, van de Wnb (soortenbescherming) nodig is, maar deze niet is aangevraagd of verleend.
Verweerders conclusie dat geen natuurtoets vereist is, berust op meerdere veldonderzoeken en de onderzoeksresultaten in de volgende rapportage:
  • Stikstofdepositieberekening (Aerius) d.d. 1 juni 2023
  • Quickscan Wet natuurbescherming d.d. 20 juli 2023
  • Lichtplan 25 juli 2023.
Uit deze rapportage volgt, dat door het voorgenomen plan van de aanleg van 6 padelbanen geen stikstofdepositie plaats vindt op het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied ‘Lonnekermeer’. Voorts is geen nader onderzoek nodig of er een noodzaak bestaat tot het aanvragen van een Wnb-ontheffing voor beschermde plantensoorten, vleermuizen, grondgebonden zoogdieren, vogels, reptielen, amfibieën, vissen en ongewervelden binnen het plangebied (de bouwlocatie), omdat deze daar niet voorkomen. Daar waar deze buiten het plangebied (in de omliggende houtwallen) wel voorkomen, dienen maatregelen te worden getroffen om lichtuitstraling naar de boomkronen te voorkomen.
Verweerder heeft hierin aanleiding gezien om aan de omgevingsvergunning de voorwaarde te verbinden dat, zonder nader onderzoek, de verlichting geen uitstraling boven de 3 meter mag hebben naar boomkronen in de aanwezige houtwallen. Uit het opgestelde lichtplan blijkt dat aan deze voorwaarde kan worden voldaan.
De door verweerder ingebrachte rapportage is naar het oordeel van de voorzieningenrechter inzichtelijk en concludent. Nu eisers niet zelf onafhankelijke tegenrapportage in het geding hebben gebracht, is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder op de resultaten van deze onderzoeken mocht afgaan en de daaruit te trekken conclusies aan het nadere besluit ten grondslag kon leggen.
Verweerders nadere besluit berust dan ook op een voldoende deugdelijke grondslag, waarmee verweerder het aan het bestreden besluit klevende gebrek heeft hersteld. Verweerders nadere besluit dient in beroep dan ook in stand te worden gelaten.
Conclusies
8. Gelet op de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken vernietigt de voorzieningenrechter het bestreden besluit voor zover het die gebreken betreft. Het beroep is in zoverre deels gegrond. Het beroep tegen het bestreden besluit is voor het overige ongegrond. De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder de aan het bestreden besluit klevende gebreken heeft hersteld in het nadere besluit en verklaart het beroep daartegen dan ook ongegrond.
Nu met deze uitspraak op het beroep wordt beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. Dat verzoek wordt daarom afgewezen.
Kosten
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter
  • verklaart het beroep gegrond voor zover het gaat om de in het bestreden besluit geconstateerde gebreken;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover het die gebreken betreft;
  • verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
  • verklaart het beroep tegen het nadere besluit ongegrond;
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184 aan eisers moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. Hesseling, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van R.K. Witteveen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.