ECLI:NL:RBOVE:2023:521

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
13 februari 2023
Publicatiedatum
13 februari 2023
Zaaknummer
08-337397-21 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bijstandsfraude door het opzettelijk niet melden van inkomsten uit hovenierswerkzaamheden

De rechtbank Overijssel heeft op 13 februari 2023 uitspraak gedaan in de zaak tegen een 61-jarige man, die werd beschuldigd van bijstandsfraude. De verdachte had gedurende dertien jaar, van 6 juni 2007 tot en met 15 juni 2020, opzettelijk nagelaten om zijn inkomsten uit hovenierswerkzaamheden te melden aan de uitkerende instantie, waardoor deze niet in staat was om correct te beoordelen of de man recht had op een uitkering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, door het ondertekenen van verschillende formulieren, bevestigde dat hij geen werk of inkomsten had, terwijl hij in werkelijkheid wel inkomsten genoot.

Tijdens de openbare terechtzitting op 30 januari 2023 heeft de officier van justitie, mr. S. Leusink-van Dijk, de vordering ingediend, en de verdachte heeft zich laten bijstaan door zijn raadsman, mr. R. Oude Breuil. De rechtbank heeft de tenlastelegging als wettig en overtuigend bewezen verklaard, waarbij de verdachte heeft bekend en geen verweer heeft gevoerd tegen de bewezenverklaring. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 150 uur, met een vervangende hechtenis van 75 dagen, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder psychische problematiek en een laag recidiverisico.

De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak is overschreden, wat heeft meegewogen in de beslissing om een taakstraf op te leggen in plaats van een gevangenisstraf. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08-337397-21 (P)
Datum vonnis: 13 februari 2023
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1961 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 30 januari 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S. Leusink-van Dijk en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. R. Oude Breuil, advocaat in Enschede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich in de periode van 6 juni 2007 tot en met 15 juni 2020 schuldig heeft gemaakt aan bijstandsfraude door geen opgave te doen van genoten inkomsten uit hovenierswerkzaamheden.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij, op een of meerdere tijdstippen, in of omstreeks de periode van 6 juni 2007 tot en met 15 juni 2020 te Hengelo (O), althans in Nederland, in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten de inlichtingenplicht op grond van artikel 17 Wet Werk en Bijstand en/of artikel 17 Participatiewet, (telkens) opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, en dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een bijstandsuitkering, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, door (telkens) niet (volledig) te melden aan de gemeente Hengelo, zakelijk weergegeven:
- dat hij, verdachte (op geld waardeerbare) arbeid verrichte en/of had verricht (te weten als hovenier/tuinman), en/of
- dat hij, verdachte
,beschikte en/of heeft kunnen beschikken over inkomsten (te weten inkomsten uit zijn werkzaamheden als hovenier/tuinman
), via een bankrekening en/of in contanten.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Inleiding
Op 6 juni 2007 heeft verdachte een aanvraag levensonderhoud ingediend bij de Sociale Zaken en Werk van de gemeente Hengelo voor een uitkering ingevolge de Wet Werk en Bijstand (later de Participatiewet). Door verdachte is een aanvraag- en inlichtingenformulier ingevuld en ondertekend. Met het ondertekenen van deze formulieren werd door verdachte bevestigd dat hij geen werk of inkomsten heeft (gehad) en dat hij kennis droeg van de uitkeringsvoorwaarden. Naar aanleiding van de ingediende aanvraag werd bij besluit van
15 juni 2007 van het college van burgemeester en wethouders aan verdachte vanaf 6 juni 2007 een uitkering toegekend. In dit besluit staan de verplichtingen beschreven die aan de bijstand verbonden zijn, waaronder ook de verplichtingen van verdachte op grond van artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet om mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed zouden kunnen zijn op het recht op bijstand, ook wel: de inlichtingenplicht.
Op 7 oktober 2019 is bij de gemeente Hengelo een melding binnengekomen inhoudende dat verdachte naast zijn bijstandsuitkering andere inkomsten zou genieten en/of zou hebben genoten. Hierop is een onderzoek gestart. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat verdachte gedurende de periode van 6 juni 2007 tot en met 15 juni 2020 met enige regelmaat inkomsten heeft verkregen uit hovenierwerkzaamheden en dat hij heeft nagelaten hiervan bij de gemeente melding te maken. Hierdoor is het vermoeden ontstaan dat door verdachte de inlichtingenplicht is geschonden.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen is.
4.3
Het standpunt van de verdediging
Door de verdediging is geen verweer gevoerd over de bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen. [1]
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 30 januari 2023, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
Een schriftelijk bescheid, te weten een aanvraagformulier ondertekend door verdachte d.d. 5 juni 2007;
Een schriftelijk bescheid, te weten een controleformulier ondertekend door verdachte d.d. 5 juni 2007;
Een schriftelijk bescheid, te weten een inlichtingenformulier ten behoeve van aanvragen Wet werk en bijstand, ondertekend door verdachte d.d. 6 juni 2007;
Een schriftelijk bescheid, te weten een beschikking d.d. 15 juni 2007 van burgemeester en wethouders betreffende toekenning uitkering, met bijlage, gericht aan verdachte;
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] van 15 juni 2020;
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] van 15 juni 2020.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de hierboven opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 6 juni 2007 tot en met 15 juni 2020 te Hengelo (O), in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten de inlichtingenplicht op grond van artikel 17 Wet Werk en Bijstand en/of artikel 17 Participatiewet, (telkens) opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, en dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf, terwijl hij, verdachte, wist dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes recht op een verstrekking, te weten een bijstandsuitkering, door (telkens) niet (volledig) te melden aan de gemeente Hengelo, zakelijk weergegeven:
- dat hij, verdachte (op geld waardeerbare) arbeid verrichte en/of had verricht (te weten als hovenier/tuinman), en
- dat hij, verdachte
,beschikte en/of heeft kunnen beschikken over inkomsten (te weten inkomsten uit zijn werkzaamheden als hovenier/tuinman
), via een bankrekening en/of in contanten.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 227b van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf:
in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, en terwijl hij weet of redelijkerwijze moet vermoeden dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 150 uren subsidiair 75 dagen hechtenis.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om aan verdachte de door de officier van justitie geëiste taakstraf van 150 uren op te leggen.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De aard en ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bijstandsfraude door de uitkerende instantie gedurende een periode van dertien jaren onjuist in te lichten over zijn inkomsten. De uitkerende instantie is daardoor niet in staat geweest op juiste wijze te bepalen of en, zo ja, in hoeverre verdachte recht had op een uitkering. Sociale voorzieningen zijn uitsluitend bestemd voor degenen die er recht op hebben en werkelijk daarvan afhankelijk zijn. In het verlengde daarvan moeten uitkeringsinstanties erop kunnen vertrouwen dat hun de juiste gegevens worden aangeleverd. Door zijn handelen heeft verdachte misbruik gemaakt van het sociale zekerheidsstelsel en is de samenleving financieel benadeeld. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De persoon van verdachte
Over verdachte is een reclasseringsrapport opgemaakt. Hierin is te lezen dat bij verdachte sprake is van psychische problematiek. Verdachte kampt met een belast verleden en traumaklachten. Hij heeft in het verleden meerdere psychoses gehad en is diverse keren opgenomen geweest binnen de geestelijke gezondheidszorg (GGZ). Het leven van verdachte wordt gekenmerkt door onafgemaakte zaken en opleidingen, een onevenwichtige psychische gesteldheid en een eenzaam sociaal bestaan. De enige contacten die hij lijkt te hebben is met de mensen bij wie hij de tuin verzorgt. Verdachte beschouwt het verrichten van tuinwerkzaamheden als zijn persoonlijke bijdrage aan de samenleving. Hoewel er sprake is van instabiliteit op vrijwel alle leefgebieden, wordt het risico op recidive ingeschat als laag. Verdachte staat onder bewind en heeft goed contact met zijn bewindvoerder. Naast dat zijn financiële zaken worden geregeld, waaronder de opgave van zijn bijverdiensten, fungeert de bewindvoerder ook als bemiddelend contactpersoon tussen verdachte en de gemeente Hengelo. Het geeft verdachte veel rust dat dit alles hem uit handen wordt genomen. Gelet op het lage recidiverisico en de omstandigheid dat verdachte wantrouwend is tegenover hulpverlening en bovendien hulp in een gedwongen kader gecontra-indiceerd is, wordt door de reclassering een afdoening van de zaak zonder het opleggen van bijzondere voorwaarden geadviseerd.
De rechtbank slaat verder acht op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van verdachte van 20 oktober 2022. Hieruit volgt dat hij niet eerder is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
De redelijke termijn
De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM is overschreden. Als uitgangspunt geldt dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Verdachte is op 15 juni 2020 aangehouden en in verzekering gesteld. De rechtbank doet uitspraak op 13 februari 2023. Daarmee is de redelijke termijn, nu de rechtbank niet van bijzondere omstandigheden is gebleken, met acht maanden overschreden. De rechtbank zal met deze omstandigheid rekening houden bij de op te leggen straf.
De op te leggen straf
De rechtbank is, gelet op de aard en ernst van het feit en de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, van oordeel dat in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf als passend kan worden beschouwd. De rechtbank ziet echter in de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals hierboven genoemd, aanleiding om aan verdachte in plaats van een gevangenisstraf, een taakstraf op te leggen. Daar komt bij dat de redelijke termijn is overschreden, zodat de rechtbank het opleggen van een gevangenisstraf ook om die reden niet wenselijk acht. De rechtbank is, alles afwegende, van oordeel dat een taakstraf van 150 uren passend en geboden is.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 9, 22c en 22d Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;

strafbaarheid feit

- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, en terwijl hij weet of redelijkerwijze moet vermoeden dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
150 (honderdvijftig) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
75 (vijfenzeventig) dagen;
- beveelt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J.C. Hangx, voorzitter, mr. E.J.M. Bos en
mr. drs. K.A. Schönbeck, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.R. Kuiper, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2023.
Mr. Bos is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de sociale recherche gemeente Hengelo (O), afdeling Werk & Inkomen met dossiernummer 2020/01. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.