3.4Het oordeel van de rechtbank
Het staat niet ter discussie dat verdachte op 30 maart 2022 [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] opzettelijk om het leven heeft gebracht door meermalen op hen te schieten. De vraag die voorligt is of verdachte daarbij met voorbedachte raad heeft gehandeld en of de daden van verdachte moeten worden gekwalificeerd als doodslag of moord. Voordat de rechtbank toekomt aan de beantwoording van die vraag zal zij eerst het juridisch kader met betrekking tot voorbedachte raad uiteenzetten.
Het juridisch kader
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘met voorbedachte raad’ moet komen
vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te
nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke
gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en
de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. De enkele
omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke
gemoedsopwelling, betekent niet zonder meer dat sprake is van voorbedachte raad.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad, gaat het bij uitstek om een weging en
waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, zoals de aard
van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan en de gedragingen van de
verdachte voor en tijdens het begaan van het feit. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden
(of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat ingeval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven. Dat de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven leent zich immers moeilijk voor strafrechtelijk bewijs, zeker in het geval dat de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen inzicht geven in wat voor en tijdens het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in een dergelijk geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan en de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit.
De overwegingen
De rechtbank neemt de volgende omstandigheden in aanmerking bij de beantwoording van de vraag of sprake is geweest van voorbedachte raad.
In de aanloop naar 30 maart 2022 had verdachte al langere tijd een conflict met [naam 1] (hierna: [naam 1] ), een zoon van [slachtoffer 1] . Het conflict ging er – kort samengevat – over dat verdachte grote geldbedragen had betaald aan [naam 1] . Wat de grondslag van die betalingen was, heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen. Wel blijkt uit het dossier dat verdachte (een deel van) dat geld terug wilde ontvangen van [naam 1] en steeds minder vertrouwen kreeg dat dat ook zou gaan gebeuren. De spanningen liepen aan beide kanten op. Verdachte stuurde onder meer: “geduld heeft ook een grens”. Uit berichten die [naam 1] aan [naam 2] stuurde in de zomer van 2021 en uit berichten en geluidsbestanden van [naam 1] aan verdachte eind 2021 leidt de rechtbank af dat verdachte is bedreigd door [naam 1] . [slachtoffer 2] , een oom van [naam 1] , lijkt vanaf medio 2021 tot december 2021 een bemiddelende rol in het conflict tussen verdachte en [naam 1] te hebben gehad en hij communiceerde regelmatig met verdachte namens [naam 1] . De vader van verdachte, van wie verdachte het (familie)bedrijf heeft overgenomen, mengde zich ook in het conflict en had op 27 maart 2022 een afspraak met [slachtoffer 1] om te praten. Deze ontmoeting heeft ook daadwerkelijk plaatsgevonden in de McDonald’s in Apeldoorn, waarbij [slachtoffer 1] en de vader van verdachte aanwezig waren. De afspraak op 30 maart 2022 vond plaats in het kader van het conflict en werd op verzoek van [slachtoffer 2] gemaakt.
De rechtbank stelt op grond van camerabeelden met betrekking tot die bewuste afspraak de volgende feiten en omstandigheden vast. Verdachte komt die dag rond 17:05 uur de McDonald’s binnen, terwijl [slachtoffer 1] dan al binnen is. [slachtoffer 2] komt om ongeveer 17:15 uur binnen en gaat bij verdachte en [slachtoffer 1] zitten. Vanaf 17:15 uur zijn ze met zijn drieën in gesprek, waarna verdachte om 17:59:27uur vanaf de tafel naar de counter loopt om iets te bestellen. Op de beelden van de camera die gericht is op de counter, is te zien dat verdachte afrekent en om 18:00:27 uur terugloopt richting de plek waar [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] nog zitten. Hij verdwijnt dan om 18:00:34 uur uit beeld van deze camera en op de beelden van een andere camera komen zijn onderbenen om 18:00:45 uur weer in beeld als hij bij de tafel aankomt waar [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zitten. Om 18:00:47 uur is aan de schrik van de aanwezigen te zien dat er op dat moment schoten klinken.
Verdachte heeft verklaard dat hij die dag naar de afspraak is toegegaan, omdat hij met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] wilde praten. Over het vuurwapen heeft hij verklaard dat dat van hem was en dat hij die ongeveer een week voor de afspraak had opgegraven, omdat hij zich onveilig voelde. Hij had het vuurwapen sindsdien in het dashboardkastje van zijn auto liggen. Verdachte heeft verder verklaard dat hij onderweg naar de afspraak bij de McDonald’s zo bang werd, dat hij het vuurwapen in de auto bij zich heeft gestoken. Die verklaring acht de rechtbank echter ongeloofwaardig en niet aannemelijk en schuift deze daarom terzijde. Dat er op dat moment een concrete dreiging uitging van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] blijkt, anders dan uit de verklaring van verdachte, niet uit het dossier en is ook anderszins niet aannemelijk geworden. Verdachte zelf is daar ook niet concreet en eenduidig over geweest in zijn verklaringen. Een dergelijke grote dreiging past ook niet bij dat verdachte zijn vader enkele dagen eerder alleen naar diens afspraak met [slachtoffer 1] heeft laten gaan. Bovendien roept het de, door verdachte onbeantwoord gebleven, vraag op, waarom verdachte ondanks die beweerde angst naar de afspraak is toegegaan.
Het gegeven dat verdachte zijn schietklare wapen met munitie heeft meegenomen naar de afspraak met de beide broers op 30 maart 2022 in de McDonald’s, duidt er naar het oordeel van de rechtbank op dat verdachte – reeds vóór het begin van de afspraak – op zijn minst in overweging heeft genomen dat, in potentie dodelijke, wapen te gebruiken. Voor verdachte bestond – ook na het betreden van de McDonald’s – nog voldoende gelegenheid om na te denken over de betekenis en de gevolgen daarvan. Die gelegenheid tot beraad was er dus al vanaf het moment dat verdachte het vuurwapen bij zich stak, gedurende het gesprek en die was er ook nog eens uitdrukkelijk toen verdachte, vlak voordat hij zijn vuurwapen tevoorschijn haalde, alleen van de tafel waar hij met de broers zat naar de counter van de McDonald’s liep en – blijkens de camerabeelden en getuigenverklaringen – op het oog rustig iets bestelde en afrekende.Toen hij terugliep en bij de tafel van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aankwam, is hij niet weer gaan zitten, maar heeft hij direct in totaal elf keer gericht op de broers geschoten. Alle elf schoten waren daarbij raak.Van belang is hier ook het tijdverloop tussen het – alleen en in rust – weglopen van de tafel naar de counter en het weer terugkomen bij de tafel: één minuut en twintig seconden. Ruim voldoende tijd en ruimte voor verdachte om zich te beraden over de vraag of hij het wapen daadwerkelijk zou gaan gebruiken.
Dat verdachte heeft gehandeld in een opwelling is in het licht van voorgaande niet aannemelijk geworden. Ook zijn er geen feiten en omstandigheden in het onderzoek naar voren gekomen die erop zouden kunnen wijzen dat verdachte in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling heeft gehandeld. Evenmin is in overtuigende mate gebleken van een motief of trigger waaruit een hevige gemoedsbeweging verklaard zou kunnen worden. Zo is niet gebleken van hoog opspelende emoties in het betreffende gesprek en biedt het dossier geen objectieve aanknopingspunten voor ernstige bedreigingen door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , zoals verdachte verklaart. De rechtbank wijst hierbij op de ogenschijnlijk rustige wijze waarop verdachte zijn bestelling doet en terugloopt naar de bewuste tafel. Zij kent in dit verband ook betekenis toe aan het feit dat verdachte weinig tot niets heeft verklaard over zijn gemoedstoestand vlak voor en tijdens het schieten en hoe het schieten vanuit een plotselinge gemoedsopwelling zich verhoudt tot het meenemen van een geladen vuurwapen naar juist deze afspraak in een drukbezochte locatie van McDonald’s.
Al hetgeen hiervoor is overwogen leidt de rechtbank tot de vaststelling dat verdachte reeds voor het betreden van de McDonald’s ten minste in overweging heeft genomen zijn vuurwapen te zullen gaan gebruiken en dat verdachte gedurende de tijd waarin hij in de McDonald’s in gesprek was, zijn bestelling deed en terugliep naar de tafel waaraan de beide broers zaten, daar niet op is teruggekomen, maar juist (definitief) tot uitvoering van het tenlastegelegde heeft besloten en is overgegaan.
De overige door de verdediging aangevoerde omstandigheden die een contra-indicatie zouden zijn voor het aannemen van voorbedachte raad doen naar het oordeel van de rechtbank ook geen van allen in doorslaggevende mate afbreuk aan de hiervoor genoemde elementen die de rechtbank in onderling verband en samenhang bezien redengevend oordeelt voor het bewijs van dit bestanddeel.
Alles overwegende acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met voorbedachte raad van het leven heeft beroofd.