ECLI:NL:RBOVE:2023:5198

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 december 2023
Publicatiedatum
18 december 2023
Zaaknummer
08.079644.22 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verklaring van moord in een drukbezochte McDonald's in Zwolle

Op 18 december 2023 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 34-jarige man, die op 30 maart 2022 in een McDonald's in Zwolle twee broers heeft vermoord. De verdachte schoot de slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], meerdere keren van dichtbij neer, wat leidde tot hun onmiddellijke dood. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met voorbedachte rade heeft gehandeld, ondanks de verdediging die betoogde dat er geen sprake was van voorbedachte raad. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voldoende tijd had om na te denken over zijn daden, vooral gezien het feit dat hij een geladen vuurwapen naar de afspraak had meegenomen en de gelegenheid had om zich te beraden tijdens het gesprek met de slachtoffers. De officier van justitie had 30 jaar gevangenisstraf geëist, en de rechtbank heeft deze eis volledig toegewezen. Daarnaast moet de verdachte een schadevergoeding van meer dan 200.000 euro betalen aan de nabestaanden van de slachtoffers. De rechtbank heeft de ernst van de feiten benadrukt, vooral gezien de impact op de nabestaanden en de samenleving, en heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 jaar, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.079644.22 (P)
Datum vonnis: 18 december 2023
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1989 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] ,
nu verblijvende in P.I. Zaanstad te Westzaan.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 7 juli 2022, 1 september 2022, 10 november 2022, 2 februari 2023, 13 april 2023,
6 juli 2023, 28 september 2023, 28 en 30 november 2023 en 18 december 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A. van Veen en van wat door verdachte en zijn raadslieden mr. E.A. Blok en
mr. M. van Stratum, advocaten in respectievelijk Rotterdam en 's-Gravenhage, naar voren is gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van de verschillende door en namens de nabestaanden van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] voorgedragen slachtofferverklaringen en van wat namens de gevoegde benadeelde partijen door hun raadslieden mr. E.J.M.J. Damen en
mr. R. Schreudering is aangevoerd.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van 10 november 2022, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte al dan niet met voorbedachte raad [slachtoffer 1] (
feit 1)en [slachtoffer 2]
(feit 2)heeft doodgeschoten.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op of omstreeks 30 maart 2022 te Zwolle (O), in ieder geval in Nederland,
[slachtoffer 1] opzettelijk en (al dan niet) met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door met een vuurwapen een of meerdere kogels af te vuren
op/in het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 1] ;
2.
hij op of omstreeks 30 maart 2022 te Zwolle (O), in ieder geval in Nederland,
[slachtoffer 2] opzettelijk en (al dan niet) met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door met een vuurwapen een of meerdere kogels af te vuren
op/in het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 2] .
3. De bewijsmotivering [1]
3.1
Vaststaande feiten
Op 30 maart 2022 had verdachte een afspraak met [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) en [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) in de McDonald’s in Zwolle. [2] Verdachte kwam die dag iets na 17:00 uur aan bij de McDonald’s en sprak toen ongeveer een uur met [slachtoffer 1] en ook met [slachtoffer 2] , die iets later aankwam, in de McDonald’s.
Rond 18:00 uur ging verdachte naar de counter om een bestelling te plaatsen. Daarna liep hij weer terug naar de tafel waar [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] nog zaten. Terwijl verdachte terugkeerde naar de tafel, pakte hij op enig moment het vuurwapen dat hij bij zich droeg. Bij de tafel aangekomen, ging hij niet opnieuw zitten. Hij bracht de broers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] om het leven door in staande positie meermalen op hen te schieten. [3] Beide slachtoffers zijn meermalen van (zeer) korte afstand geraakt en overleden als gevolg van de schotletsels. [4]
Later die avond om 22:55 uur heeft verdachte zichzelf gemeld op het politiebureau in Deventer, alwaar hij is aangehouden op verdenking van doodslag dan wel moord van de beide broers.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de moord op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Hij heeft daarbij betoogd dat het niet anders kan, en dat het er in ieder geval niet anders uitziet, dan dat verdachte het besluit om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te doden heeft genomen, nadat hij daarover voldoende heeft kunnen nadenken en zich rekenschap van de gevolgen heeft kunnen geven.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat uit niets kan worden afgeleid dat verdachte vooraf het plan had om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te doden, zodat niet kan worden bewezen dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad. Hij dient daarom te worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde moord. Uit de omstandigheden kan juist worden afgeleid dat geen sprake was van voorbedachte raad. Als omstandigheden noemt de verdediging dat de ontmoeting twee dagen voor de daadwerkelijke afspraak op initiatief van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] tot stand kwam en dat verdachte al een week voor de ontmoeting zijn wapen had opgegraven, waarbij de verdediging opmerkt dat het enkel dragen van een wapen niet redengevend is voor de voorbedachte raad. Daarnaast heeft verdachte altijd verklaard dat hij nooit de bedoeling had om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te doden en uit zijn gedrag op de dag van het incident zou niet blijken dat hij die dag [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van het leven wilde beroven. Tot slot wijst de omstandigheid dat het is gebeurd op klaarlichte dag in een volle McDonald’s juist niet op voorbedachte raad en duidt ook het bestellen van koffie/eten voor [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] door verdachte erop dat verdachte de intentie had het gesprek verder te voeren, aldus de verdediging. Mocht verdachte hen hebben willen doden dan is het moeilijk te verklaren waarom verdachte niet meteen op het moment van het verschijnen van de beide broers in de McDonald’s de schoten heeft afgevuurd.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
Het staat niet ter discussie dat verdachte op 30 maart 2022 [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] opzettelijk om het leven heeft gebracht door meermalen op hen te schieten. De vraag die voorligt is of verdachte daarbij met voorbedachte raad heeft gehandeld en of de daden van verdachte moeten worden gekwalificeerd als doodslag of moord. Voordat de rechtbank toekomt aan de beantwoording van die vraag zal zij eerst het juridisch kader met betrekking tot voorbedachte raad uiteenzetten.
Het juridisch kader
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘met voorbedachte raad’ moet komen
vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te
nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke
gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en
de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. De enkele
omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke
gemoedsopwelling, betekent niet zonder meer dat sprake is van voorbedachte raad.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad, gaat het bij uitstek om een weging en
waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, zoals de aard
van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan en de gedragingen van de
verdachte voor en tijdens het begaan van het feit. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden
(of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat ingeval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven. Dat de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven leent zich immers moeilijk voor strafrechtelijk bewijs, zeker in het geval dat de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen inzicht geven in wat voor en tijdens het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in een dergelijk geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan en de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit.
De overwegingen
De rechtbank neemt de volgende omstandigheden in aanmerking bij de beantwoording van de vraag of sprake is geweest van voorbedachte raad.
In de aanloop naar 30 maart 2022 had verdachte al langere tijd een conflict met [naam 1] (hierna: [naam 1] ), een zoon van [slachtoffer 1] . Het conflict ging er – kort samengevat – over dat verdachte grote geldbedragen had betaald aan [naam 1] . Wat de grondslag van die betalingen was, heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen. Wel blijkt uit het dossier dat verdachte (een deel van) dat geld terug wilde ontvangen van [naam 1] en steeds minder vertrouwen kreeg dat dat ook zou gaan gebeuren. De spanningen liepen aan beide kanten op. Verdachte stuurde onder meer: “geduld heeft ook een grens”. Uit berichten die [naam 1] aan [naam 2] stuurde in de zomer van 2021 en uit berichten en geluidsbestanden van [naam 1] aan verdachte eind 2021 leidt de rechtbank af dat verdachte is bedreigd door [naam 1] . [slachtoffer 2] , een oom van [naam 1] , lijkt vanaf medio 2021 tot december 2021 een bemiddelende rol in het conflict tussen verdachte en [naam 1] te hebben gehad en hij communiceerde regelmatig met verdachte namens [naam 1] . De vader van verdachte, van wie verdachte het (familie)bedrijf heeft overgenomen, mengde zich ook in het conflict en had op 27 maart 2022 een afspraak met [slachtoffer 1] om te praten. Deze ontmoeting heeft ook daadwerkelijk plaatsgevonden in de McDonald’s in Apeldoorn, waarbij [slachtoffer 1] en de vader van verdachte aanwezig waren. De afspraak op 30 maart 2022 vond plaats in het kader van het conflict en werd op verzoek van [slachtoffer 2] gemaakt. [5]
De rechtbank stelt op grond van camerabeelden met betrekking tot die bewuste afspraak de volgende feiten en omstandigheden vast. Verdachte komt die dag rond 17:05 uur de McDonald’s binnen, terwijl [slachtoffer 1] dan al binnen is. [slachtoffer 2] komt om ongeveer 17:15 uur binnen en gaat bij verdachte en [slachtoffer 1] zitten. Vanaf 17:15 uur zijn ze met zijn drieën in gesprek, waarna verdachte om 17:59:27 [6] uur vanaf de tafel naar de counter loopt om iets te bestellen. Op de beelden van de camera die gericht is op de counter, is te zien dat verdachte afrekent en om 18:00:27 uur terugloopt richting de plek waar [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] nog zitten. Hij verdwijnt dan om 18:00:34 uur uit beeld van deze camera en op de beelden van een andere camera komen zijn onderbenen om 18:00:45 uur weer in beeld als hij bij de tafel aankomt waar [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zitten. Om 18:00:47 uur is aan de schrik van de aanwezigen te zien dat er op dat moment schoten klinken. [7]
Verdachte heeft verklaard dat hij die dag naar de afspraak is toegegaan, omdat hij met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] wilde praten. Over het vuurwapen heeft hij verklaard dat dat van hem was en dat hij die ongeveer een week voor de afspraak had opgegraven, omdat hij zich onveilig voelde. Hij had het vuurwapen sindsdien in het dashboardkastje van zijn auto liggen. Verdachte heeft verder verklaard dat hij onderweg naar de afspraak bij de McDonald’s zo bang werd, dat hij het vuurwapen in de auto bij zich heeft gestoken. Die verklaring acht de rechtbank echter ongeloofwaardig en niet aannemelijk en schuift deze daarom terzijde. Dat er op dat moment een concrete dreiging uitging van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] blijkt, anders dan uit de verklaring van verdachte, niet uit het dossier en is ook anderszins niet aannemelijk geworden. Verdachte zelf is daar ook niet concreet en eenduidig over geweest in zijn verklaringen. Een dergelijke grote dreiging past ook niet bij dat verdachte zijn vader enkele dagen eerder alleen naar diens afspraak met [slachtoffer 1] heeft laten gaan. Bovendien roept het de, door verdachte onbeantwoord gebleven, vraag op, waarom verdachte ondanks die beweerde angst naar de afspraak is toegegaan.
Het gegeven dat verdachte zijn schietklare wapen met munitie heeft meegenomen naar de afspraak met de beide broers op 30 maart 2022 in de McDonald’s, duidt er naar het oordeel van de rechtbank op dat verdachte – reeds vóór het begin van de afspraak – op zijn minst in overweging heeft genomen dat, in potentie dodelijke, wapen te gebruiken. Voor verdachte bestond – ook na het betreden van de McDonald’s – nog voldoende gelegenheid om na te denken over de betekenis en de gevolgen daarvan. Die gelegenheid tot beraad was er dus al vanaf het moment dat verdachte het vuurwapen bij zich stak, gedurende het gesprek en die was er ook nog eens uitdrukkelijk toen verdachte, vlak voordat hij zijn vuurwapen tevoorschijn haalde, alleen van de tafel waar hij met de broers zat naar de counter van de McDonald’s liep en – blijkens de camerabeelden en getuigenverklaringen – op het oog rustig iets bestelde en afrekende. [8] Toen hij terugliep en bij de tafel van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aankwam, is hij niet weer gaan zitten, maar heeft hij direct in totaal elf keer gericht op de broers geschoten. Alle elf schoten waren daarbij raak. [9] Van belang is hier ook het tijdverloop tussen het – alleen en in rust – weglopen van de tafel naar de counter en het weer terugkomen bij de tafel: één minuut en twintig seconden. Ruim voldoende tijd en ruimte voor verdachte om zich te beraden over de vraag of hij het wapen daadwerkelijk zou gaan gebruiken.
Dat verdachte heeft gehandeld in een opwelling is in het licht van voorgaande niet aannemelijk geworden. Ook zijn er geen feiten en omstandigheden in het onderzoek naar voren gekomen die erop zouden kunnen wijzen dat verdachte in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling heeft gehandeld. Evenmin is in overtuigende mate gebleken van een motief of trigger waaruit een hevige gemoedsbeweging verklaard zou kunnen worden. Zo is niet gebleken van hoog opspelende emoties in het betreffende gesprek en biedt het dossier geen objectieve aanknopingspunten voor ernstige bedreigingen door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , zoals verdachte verklaart. De rechtbank wijst hierbij op de ogenschijnlijk rustige wijze waarop verdachte zijn bestelling doet en terugloopt naar de bewuste tafel. Zij kent in dit verband ook betekenis toe aan het feit dat verdachte weinig tot niets heeft verklaard over zijn gemoedstoestand vlak voor en tijdens het schieten en hoe het schieten vanuit een plotselinge gemoedsopwelling zich verhoudt tot het meenemen van een geladen vuurwapen naar juist deze afspraak in een drukbezochte locatie van McDonald’s.
Al hetgeen hiervoor is overwogen leidt de rechtbank tot de vaststelling dat verdachte reeds voor het betreden van de McDonald’s ten minste in overweging heeft genomen zijn vuurwapen te zullen gaan gebruiken en dat verdachte gedurende de tijd waarin hij in de McDonald’s in gesprek was, zijn bestelling deed en terugliep naar de tafel waaraan de beide broers zaten, daar niet op is teruggekomen, maar juist (definitief) tot uitvoering van het tenlastegelegde heeft besloten en is overgegaan.
De overige door de verdediging aangevoerde omstandigheden die een contra-indicatie zouden zijn voor het aannemen van voorbedachte raad doen naar het oordeel van de rechtbank ook geen van allen in doorslaggevende mate afbreuk aan de hiervoor genoemde elementen die de rechtbank in onderling verband en samenhang bezien redengevend oordeelt voor het bewijs van dit bestanddeel.
Alles overwegende acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met voorbedachte raad van het leven heeft beroofd.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 30 maart 2022 te Zwolle [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door met een vuurwapen meerdere kogels af te vuren op het lichaam van die [slachtoffer 1] ;
2.
hij op 30 maart 2022 te Zwolle, [slachtoffer 2] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door met een vuurwapen meerdere kogels af te vuren op het lichaam van die [slachtoffer 2] .
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 en feit 2
telkens het misdrijf: moord.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.
6. De op te leggen straf of maatregel
6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 30 jaar, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft in het geval de rechtbank tot bewezenverklaring van twee keer moord komt, bepleit geen levenslange gevangenisstraf aan verdachte op te leggen, nu dit gezien de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van verdachte niet passend en evenmin geboden is. Ten aanzien van de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf heeft de verdediging de proceshouding, de voorgeschiedenis van het conflict, de persoon van verdachte en het verloop van zijn detentie als strafverlichtende factoren aan de orde gesteld. Voor wat betreft de proceshouding van verdachte ter zitting heeft de verdediging gesteld dat deze houding invoelbaar, verdedigbaar en niet verwijtbaar is. Daarbij moet niet worden vergeten dat verdachte zichzelf bij de politie heeft gemeld en daarna uitvoerige verklaringen heeft afgelegd. Daarnaast heeft de verdediging betoogd dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en een aantal andere leden van de familie [familie] op gewetenloze en geraffineerde wijze verdachte en zijn familie te grazen hebben genomen en hem financieel hebben uitgekleed, waardoor verdachte jarenlang onder enorme druk heeft gestaan.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De aard en de ernst
Verdachte heeft op 30 maart 2022 de broers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] vermoord en daarmee onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden. Deze moorden hebben plaatsgevonden op klaarlichte dag in een drukbezochte McDonald’s in Zwolle. De moord op deze twee mannen heeft de rechtsorde zeer ernstig geschokt en reeds bestaande gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving versterkt.
In aanloop naar die 30e maart 2022 had verdachte al een tijd een conflict met [naam 1] . Het conflict ging over grote geldbedragen die verdachte aan [naam 1] had betaald en waarvan hij al dan niet een deel terug zou moeten krijgen. Op enig moment mengden ook [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en later ook de vader van verdachte zich in het conflict. De vader van verdachte, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] leken daarbij een bemiddelende rol te hebben. Op verschillende momenten heeft [naam 1] bedreigingen richting verdachte geuit en dat de spanningen over en weer opliepen blijkt niet alleen uit berichten afkomstig van [naam 1] , maar onder andere ook uit een bericht dat verdachte in augustus 2021 aan [slachtoffer 2] stuurde waarin hij schrijft “geduld heeft ook een grens”.
In het kader van dat conflict met [naam 1] vond op 30 maart 2022 ook de afspraak tussen verdachte en [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] bij de McDonald’s plaats. Tijdens die ontmoeting heeft verdachte op ogenschijnlijk koelbloedige wijze, welbewust de beide slachtoffers van het leven beroofd. Vluchten konden de slachtoffers niet. Zij zijn van dichtbij met meerdere schoten om het leven gebracht. Verdachte heeft de nabestaanden in grote ontreddering achtergelaten en zij tasten tot op de dag van vandaag in het duister voor het antwoord op de allesoverheersende vraag: waarom [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ?
Het diepe en schrijnende leed dat de nabestaanden is aangedaan, is invoelbaar en op indrukwekkende wijze door en namens de nabestaanden ter terechtzitting onder woorden gebracht. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] waren beiden vaders, opa’s, broers, zoons en vrienden en laten een blijvende leegte achter in de levens van de nabestaanden: het gemis is er nog elke dag. Het is dan ook niet meer dan menselijk dat in de verklaringen van de nabestaanden niet alleen verdriet, maar ook woede doorklonk. De boosheid die zij naar verdachte koesteren kan de rechtbank zich heel wel voorstellen. Hun geliefden zijn vermoord.
De rechtbank rekent het verdachte verder zeer zwaar aan dat hij de moorden, die op zichzelf al afschuwelijk en zeer schokkend zijn, heeft gepleegd op klaarlichte dag op een druk tijdstip in een McDonald’s voor het oog van argeloze omstanders, waaronder veel gezinnen en kinderen. Deze mensen hebben een traumatische gebeurtenis mee moeten maken en zullen dit hun hele leven met zich moeten dragen.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van verdachte en geconstateerd dat daaruit niet blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor soortgelijke delicten. Dit heeft geen matigende of verzwarende invloed op de straf. De houding van verdachte gedurende dit proces evenmin.
Voor wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op de in november 2022 respectievelijk januari 2023 over verdachte opgemaakte rapporten van de psycholoog, H. Scharft, en de psychiater, V. Rama, alsmede de pro Justitia rapportage van september 2023 naar aanleiding van het verblijf van verdachte in het Pieter Baan Centrum (PBC).
De psycholoog en de psychiater kunnen geen stoornis vaststellen. Zij constateren bijvoorbeeld geen forse, voor de hand liggende psychiatrische problematiek. Wel zien zij enige aanwijzingen voor onderliggende problematiek, waaronder een mogelijke kwetsbare persoonlijkheidsstructuur en mogelijke zwakbegaafdheid. Voor nader onderzoek naar de persoon van verdachte werd plaatsing in het PBC geadviseerd.
In het PBC heeft verdachte iedere medewerking aan het onderzoek geweigerd en onderzoekers konden niet vaststellen of en in hoeverre er sprake was van een vermenging van proces-positionele en psychopathologisch onderliggende motieven voor de weigering. Door observatie kon nog enige klinisch relevante informatie worden verkregen. Vanaf de opname in het PBC op 28 juni 2023 wordt een identiek beeld gezien als in de PI beschreven: verdachte vertelt wijdlopig zijn verhaal, verhaalt over zijn vele beklagzaken, is luidruchtig aanwezig en zorgt voor veel irritaties bij zijn groepsgenoten. Het wordt steeds duidelijker dat verdachte de detentie en de spanning rond de afwikkeling van zijn strafzaak maar moeilijk kan hanteren, gepreoccupeerd is met justitie en alles wat daarmee maar in verband staat. Enige vorm van relativering ontbreekt geheel en in de observatie wordt steeds duidelijker dat er sprake is van significante beperkingen in het sociale functioneren. Daarbij is er geen sprake van een depressief of een manisch toestandsbeeld en zijn er geen aanwijzingen voor een posttraumatisch lijden; verdachte lijkt normaal te slapen. Er is volgens onderzoekers in ieder geval sprake van een detentiestress-gerelateerde aanpassingsstoornis met een stoornis in gedrag, die persisteert vanaf eind februari 2023. Er lijkt het meest waarschijnlijk sprake van een vorm van een psychotisch syndroom, voorlopig te classificeren als een ‘andere gespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis’. Onderzoekers concluderen dat het huidige beschreven toestandsbeeld detentie-gerelateerd is en niets zegt over de geestestoestand van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde. Daar hebben zij geen onderzoek naar kunnen doen. Daardoor kan de vraag naar de aanwezigheid en doorwerking van een eventuele psychische stoornis ten tijde van het ten laste gelegde niet worden beantwoord.
De rechtbank beschouwt verdachte als een ten tijde van het delict volledig toerekeningsvatbare dader, nu in de over verdachte uitgebrachte rapporten geen aanleiding gevonden kan worden om de strafbare feiten (enigszins) verminderd aan hem toe te rekenen. Bij verdachte kan geen stoornis ten tijde van het delict worden vastgesteld. Nu de deskundigen geen uitspraak hebben kunnen doen omtrent het gevaar voor herhaling, zal ook de rechtbank zich van een oordeel daarover onthouden.
De op te leggen straf
Moord behoort tot de meest ernstige misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent. Op een dubbele moord kan in de gegeven omstandigheden niet anders worden gereageerd dan met oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeer lange duur.
Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de maximale tijdelijke gevangenisstraf voor moord, te weten een gevangenisstraf van 30 jaren passend en geboden is. Met het leed dat verdachte door middel van een langdurige gevangenisstraf wordt toegevoegd, dient het leed dat hij de slachtoffers en de nabestaanden en de schok die hij de maatschappij heeft toegebracht te worden vergolden, hoewel de rechtbank zich realiseert dat de gevolgen van het bewezenverklaarde door de gevangenisstraf – van welke duur dan ook – vanzelfsprekend niet ongedaan gemaakt kunnen worden. Daarnaast beoogt de rechtbank met deze straf anderen ervan te weerhouden om soortgelijke misdrijven te begaan.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

7.De schade van benadeelden

7.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
Na te noemen personen hebben zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces en hebben gevorderd verdachte te veroordelen tot het betalen van schadevergoeding tot na te noemen totaalbedragen.
De volgende vorderingen hebben betrekking op het onder 1 ten laste gelegde:
- [naam 3] (weduwe) vordert een totaalbedrag van € 372.985,50.
De gevorderde schade bestaat uit € 350.868,-- aan gederfd levensonderhoud, ter vergoeding van affectieschade wordt € 20.000,-- gevorderd en voor het onderzoek door Laumen Expertise B.V. zijn kosten van € 2.117,50 gemaakt, die ook als schade worden gevorderd.
- [naam 4] vordert € 20.000,-- ter vergoeding van affectieschade.
- [naam 5] vordert € 17.500,-- ter vergoeding van affectieschade.
- [naam 1] vordert een totaalbedrag van € 45.399,61. De gevorderde schade bestaat uit een materieel deel van in totaal € 25.399,61 en bestaat uit de volgende posten:
- kosten uitvaart € 1.281,91;
- aula uitvaart € 2.000,--;
- imam € 1.000,--;
- catering uitvaart € 1.000,--;
- kosten grafsteen € 16.923,70;
- kosten grafrechten € 3.194,--.
Ter vergoeding van affectieschade wordt een bedrag van € 20.000,-- gevorderd.
De volgende vorderingen hebben betrekking op het onder 2 ten laste gelegde:
- [naam 6] (weduwe) vordert een totaalbedrag van € 163.255,--. De gevorderde schade bestaat uit € 143.255,-- aan gederfd levensonderhoud en ter vergoeding van affectieschade wordt € 20.000,-- gevorderd. Ter terechtzitting heeft mr. R. Schreudering namens de benadeelde partij gevraagd haar niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering voor het deel dat ziet op gederfd levensonderhoud, nu gebleken is dat de berekening daartoe niet volledig is.
- [naam 7] en [naam 8] vorderen ieder afzonderlijk € 17.500,-- ter vergoeding van affectieschade.
- [naam 9] , [naam 10] en [naam 11] vorderen ieder afzonderlijk € 20.000,-- ter vergoeding van affectieschade.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de civiele vorderingen voor zover deze bestaan uit vergoeding voor affectieschade voor toewijzing vatbaar zijn, te vermeerderen met de wettelijke rente. Ook het deel van de vordering van [naam 1] dat ziet op de gemaakte kosten die samenhangen met de begrafenis is toewijsbaar. Aan het deel van de vordering van [naam 3] dat ziet op gederfd levensonderhoud ligt een berekening van Laumen Expertise ten grondslag en nu die berekening wordt betwist door de verdediging, kan die vordering niet integraal worden toegewezen. De officier van justitie acht het redelijk een bedrag van € 100.000,-- bij wijze van voorschot toe te wijzen.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht de vordering van [naam 3] voor zover die ziet op gederfd levensonderhoud niet-ontvankelijk te verklaren, nu de verdediging, gelet op de complexiteit van de berekening in combinatie met het late tijdstip waarop de vordering is ingediend, niet in staat is adequaat verweer te voeren. Subsidiair heeft de verdediging gesteld dat de berekening onvoldoende wordt gestaafd door bewijsstukken. Wat betreft de overige gevorderde immateriële schadevergoeding door [naam 3] geldt dat deze toewijsbaar is en de hoogte van het toe te wijzen bedrag wordt aan het oordeel van de rechtbank overgelaten, aldus de verdediging.
Ten aanzien van de kosten die zijn gemaakt voor het rapport van Laumen Expertise heeft de verdediging gesteld dat het rapport geen deugdelijke onderbouwing van de kosten geeft en dat onduidelijk is wie de factuur heeft betaald. De verdediging verzoekt de benadeelde partij op dit punt niet-ontvankelijk te verklaren.
De verdediging verzoekt de door [naam 4] gevorderde affectieschadevergoeding ten minste te verlagen tot € 17.500,--, nu in het rapport van Laumen Expertise staat beschreven dat zij uitwonend is.
Met betrekking tot de vordering van [naam 1] heeft de verdediging eveneens verzocht de affectieschadevergoeding ten minste te verlagen naar een bedrag van € 17.500,--, nu onduidelijk is waar [slachtoffer 1] voor zijn overlijden woonde en er geen bewijs is dat hij en [naam 1] op hetzelfde adres woonachtig waren.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
7.4.1
Materiële schade
Gederfd levensonderhoud
Op grond van artikel 51f Sv jo. artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen de echtgenotes, de minderjarige kinderen en andere bloed- of aanverwanten van een slachtoffer dat als gevolg van een strafbaar feit is overleden vorderingen indienen tot vergoeding van schade door het derven van levensonderhoud. De echtgenotes van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben beiden afzonderlijk een vordering ingediend ter zake van gederfd levensonderhoud.
Nu namens de benadeelde partij [naam 6] , de echtgenote van [slachtoffer 2] , is verzocht om een niet-ontvankelijkheidsverklaring van haar eigen vordering voor zover die betrekking heeft op gederfd levensonderhoud, en de officier van justitie en de verdediging datzelfde standpunt hebben ingenomen, zal de rechtbank de benadeelde partij op de voet van artikel 361, tweede lid Sv niet-ontvankelijk verklaren in dat deel van de vordering.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de vordering van [naam 3] , de echtgenote van [slachtoffer 1] , betrekking hebbend op gederfd levensonderhoud, dat deze (uitgebreid) gemotiveerd door de verdediging is betwist. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat op dit moment de vordering niet kan worden toegewezen. Ook schatting van het bedrag is gezien het voorgaande niet mogelijk. Nadere bewijslevering en behandeling van dit deel van de vordering zou een aanzienlijke vertraging en een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij voor wat betreft de post gederfd levensonderhoud niet-ontvankelijk is.
Kosten ter vaststelling van schade
De rechtbank is van oordeel dat de kosten door [naam 3] gemaakt in verband met het opstellen van een rapport over gederfd levensonderhoud door Laumen Expertise B.V. op grond van artikel 361 Sv, 6:108 BW en 6:96 BW toewijsbaar zijn, nu dit deel van de vordering door de verdediging onvoldoende gemotiveerd is betwist en de vordering op dit punt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 2.117,50, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum van het vonnis, te weten 18 december 2023.
Kosten van lijkbezorging
Op grond van artikel 51f lid 2 Sv jo. artikel 6:108 BW kan degene die de kosten van een uitvaart heeft betaald voor een slachtoffer dat als gevolg van een strafbaar feit is overleden, een vordering indienen om die kosten op de verdachte in het strafproces te verhalen. Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door de bewezen verklaarde feiten rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. [naam 1] heeft vergoeding van de kosten van de uitvaart van [slachtoffer 1] gevorderd. De opgevoerde post ‘imam’ is door de verdediging betwist en naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd en duidelijk. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren. Hoewel het gevorderde onder de posten ‘catering uitvaart’ en ‘aula uitvaart’ eveneens niet is onderbouwd en wordt betwist, zijn deze kosten en de hoogte daarvan naar het oordeel van de rechtbank zozeer voorstelbaar en aannemelijk, zodat het gevorderde zal worden toegewezen. De overige posten zijn door de verdediging niet gemotiveerd betwist, en naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd en aannemelijk en zullen worden toegewezen.
De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 24.399,61, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum van het vonnis, te weten 18 december 2023.
7.4.2
Affectieschade
De kinderen en echtgenotes van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben vergoeding voor affectieschade gevorderd, zoals hiervoor onder 7.1 weergegeven.
Het is mogelijk om vergoeding van affectieschade te vorderen voor naasten van slachtoffers met ernstig en blijvend letsel, en nabestaanden van overleden slachtoffers. Het letsel of overlijden van het slachtoffer moet dan het gevolg zijn van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is. Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partijen als gevolg van het bewezen verklaarde handelen affectieschade hebben geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat deze vergoeding een symbolisch karakter heeft, omdat zij geen volledige compensatie kan bieden voor het verdriet van de naasten.
De rechtbank stelt vast dat elk van de benadeelde partijen die deze vorm van schadevergoeding heeft gevorderd, tot de kring van gerechtigden behoort en bij zijn of haar vordering aansluiting heeft gezocht bij de in het Besluit vergoeding affectieschade vermelde bedragen.
Met betrekking tot de door [naam 4] gevorderde affectieschade overweegt de rechtbank dat zij blijkens de vordering aansluiting heeft gezocht bij het bedrag dat hoort bij een thuiswonend kind, terwijl in het rapport van Laumen Expertise staat beschreven dat zij uitwonend was. De rechtbank zal daarom aansluiting zoeken bij het bedrag dat hoort bij een uitwonend kind en het door haar gevorderde aldus deels toewijzen tot een bedrag van
€ 17.500,--. De rechtbank zal de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
Voor wat betreft de overige vorderingen ter vergoeding van geleden affectieschade zal de rechtbank de gevorderde bedragen, die aansluiten bij de normbedragen, toewijzen. De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 30 maart 2022.
7.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen hebben verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partijen naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de feiten is toegebracht.
Als door de verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met in totaal 365 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op artikel 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 en feit 2
telkens het misdrijf:
moord;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 en 2 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) jaren;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de na te noemen benadeelde partijen van na te noemen bedragen:
Ten aanzien van feit 1
aan
[naam 3] :
-€ 20.000,-- (affectieschade), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
30 maart 2022;
-€ 2.117,50 (kosten rapport ter vaststelling van schade), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 december 2023;
aan [naam 4] :
- € 17.500,-- (affectieschade), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
30 maart 2022;
aan [naam 5] :
- € 17.500,-- (affectieschade), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
30 maart 2022;
aan [naam 1] :
- € 20.000,-- (affectieschade), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
30 maart 2022;
- € 24.399,61 (kosten met betrekking tot de uitvaart), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 december 2023;
Ten aanzien van feit 2
aan [naam 6] :
- € 20.000,-- (affectieschade), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
30 maart 2022;
aan [naam 8] :
- € 17.500,-- (affectieschade), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
30 maart 2022;
aan [naam 7] :
-€ 17.500,-- (affectieschade), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
30 maart 2022;
aan [naam 9] :
- € 20.000,-- (affectieschade), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
30 maart 2022;
aan [naam 10] :
- € 20.000,-- (affectieschade), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
30 maart 2022;
aan [naam 11] :
- € 20.000,-- (affectieschade), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
30 maart 2022;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
schadevergoedingsmaatregel
- legt ten aanzien van de hierna te noemen vorderingen de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van de bewezen verklaarde feiten tot betaling aan de Staat der Nederlanden van na te noemen bedragen, te vermeerderen met de wettelijke rente, telkens vanaf na te noemen datum, ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van na te noemen aantal dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
Ten aanzien van feit 1
aan [naam 3] :
-€ 20.000,-- (affectieschade), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
30 maart 2022;
-€ 2.117,50 (kosten rapport ter vaststelling van schade), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 december 2023
-en bepaalt dat gijzeling voor de duur van 38 dagen kan worden toegepast;
aan [naam 4] :
- € 17.500,-- (affectieschade), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
30 maart 2022;
-en bepaalt dat gijzeling voor de duur van 29 dagen kan worden toegepast;
aan [naam 5] :
- € 17.500,-- (affectieschade), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
30 maart 2022;
-en bepaalt dat gijzeling voor de duur van 29 dagen kan worden toegepast;
aan [naam 1] :
- € 20.000,-- (affectieschade), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
30 maart 2022;
- € 24.399,61 (kosten met betrekking tot de uitvaart), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 december 2023;
-en bepaalt dat gijzeling voor de duur van 75 dagen kan worden toegepast;
Ten aanzien van feit 2
aan [naam 6] :
- € 20.000,-- (affectieschade), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
30 maart 2022;
-en bepaalt dat gijzeling voor de duur van 34 dagen kan worden toegepast;
aan [naam 8] :
- € 17.500,-- (affectieschade), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
30 maart 2022;
-en bepaalt dat gijzeling voor de duur van 29 dagen kan worden toegepast;
aan [naam 7] :
-€ 17.500,-- (affectieschade), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
30 maart 2022;
-en bepaalt dat gijzeling voor de duur van 29 dagen kan worden toegepast;
aan [naam 9] :
-€ 20.000,-- (affectieschade), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
30 maart 2022;
-en bepaalt dat gijzeling voor de duur van 34 dagen kan worden toegepast;
aan [naam 10] :
- € 20.000,-- (affectieschade), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
30 maart 2022;
-en bepaalt dat gijzeling voor de duur van 34 dagen kan worden toegepast;
aan [naam 11] :
- € 20.000,-- (affectieschade), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
30 maart 2022;
-en bepaalt dat gijzeling voor de duur van 34 dagen kan worden toegepast;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- Bepaalt dat de benadeelde partijen [naam 6] , [naam 3] , [naam 1] en [naam 4] voor het overige deel niet-ontvankelijk zijn in de vorderingen, en dat de benadeelde partijen de vorderingen voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.P.K van Rosmalen, voorzitter, mr. G.H. Meijer en
mr. J. de Ruiter, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J. Seuters, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 18 december 2023.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie-eenheid Oost-Nederland, dienst regionale recherche, team grootschalige opsporing, onderzoek Tanzania/ ONRAB22001. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 31 maart 2022, pagina 46.
3.Het proces-verbaal beschrijving camerabeelden McDonald’s van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van 2 april 2022, pagina 740, 741.
4.Het NFI-rapport forensisch pathologisch onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke aard van overlijden, betreffende [slachtoffer 1] van 14 april 2022, pagina’s 336 tot en met 338; Het NFI-rapport forensisch pathologisch onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke aard van overlijden, betreffende [slachtoffer 2] van 14 april 2022, pagina’s 391 en 392.
5.Het proces-verbaal van bevindingen communicatie uit de telefoon van [slachtoffer 2] van verbalisant [verbalisant 3] , pagina’s 850 tot en met 918; het proces-verbaal van bevindingen tactisch onderzoek Apple Iphone [naam 12] , pagina’s 1174 tot en met 1183; het proces-verbaal aanvullend tactisch onderzoek Apple iPhone [naam 12] , pagina 1704; de verklaring van verdachte d.d. 31 maart 2022, pagina 46; het proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 3] van 18 juli 2023, pagina 2287.
6.Waarneming ter terechtzitting 28 november 2023 camerabeelden CAM17.
7.Het proces-verbaal beschrijving camerabeelden McDonald’s van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van 2 april 2022, pagina’s 713 tot en met 742.
8.Het proces-verbaal beschrijving camerabeelden McDonald’s van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van 2 april 2022, pagina’s 713 tot en met 742; Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] van 31 maart 2022, pagina 489; Het proces-verbaal van getuige [getuige 2] van 6 april 2022, pagina 516.
9.Relaas proces-verbaal forensische onderzoek van verbalisant [verbalisant 4] , pagina 1826 en 1838 in samenhang met het Het NFI-rapport forensisch pathologisch onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke aard van overlijden, betreffende [slachtoffer 1] van 14 april 2022, pagina 337; Het NFI-rapport forensisch pathologisch onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke aard van overlijden, betreffende [slachtoffer 2] van 14 april 2022, pagina 392.