ECLI:NL:RBOVE:2023:5184

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 december 2023
Publicatiedatum
18 december 2023
Zaaknummer
84.192050.21
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in milieuwet overtreding

Op 18 december 2023 heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, uitspraak gedaan in een strafzaak betreffende de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De veroordeelde, een rechtspersoon, was eerder schuldig bevonden aan het overtreden van de milieuwet, specifiek artikel 10.1 van de Wet milieubeheer. De officier van justitie vorderde dat de rechtbank het bedrag vaststelt van het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat werd geschat op € 52.411,20. Deze vordering werd behandeld op openbare terechtzittingen op 13 en 15 november en 4 december 2023.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde, [veroordeelde] B.V., betrokken was bij de bemiddeling in de afzet van afvalstoffen, in dit geval papierslib, aan co-vergisters. Dit gebeurde in de periode van 25 september 2018 tot en met 27 augustus 2019. De rechtbank heeft de opbrengst van deze bemiddeling, minus gemaakte kosten, als wederrechtelijk verkregen voordeel aangemerkt. De totale opbrengst van de bemiddeling bedroeg € 104.822,40, terwijl de kosten voor de afvoer van het papierslib € 52.411,20 waren. De rechtbank concludeert dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten ter hoogte van dit bedrag.

De rechtbank heeft de verplichting opgelegd aan de veroordeelde om dit bedrag aan de Staat te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. Het vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar gemaakt op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 84.192050.21
Datum vonnis: 18 december 2023
Vonnis op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige economische kamer voor strafzaken, rechtdoende op de vordering op grond van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van de officier van justitie ten aanzien van de veroordeelde:
[veroordeelde] B.V.,
gevestigd aan de [vestigingsplaats].

1.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie vordert dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een bedrag van € 52.411,20.

2.De procedure

De vordering is behandeld op de openbare terechtzittingen van 13 en 15 november 2023 en
4 december 2023. [veroordeelde] B.V. (hierna: [veroordeelde]), vertegenwoordigd door de heer [naam] en bijgestaan door mr. J.G. Geertsma en mr. K.J.M. de Bel, advocaten in Amsterdam, is op die terechtzittingen verschenen en op de vordering gehoord.
Op de terechtzitting van 13 november 2023 heeft de officier van justitie mr P.A. van der Vliet haar vordering gehandhaafd.

3.De beoordeling van de vordering

3.1
Veroordeling
De veroordeelde is bij vonnis van deze rechtbank van 18 december 2023 veroordeeld, voor zover van belang, voor het strafbare feit:
het misdrijf:
overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 10.1, derde lid, van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.
3.2
De beoordeling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, te weten het met deze vordering samenhangende strafdossier, met onder meer het in de onderhavige zaak opgemaakte rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van 23 maart 2023.
[veroordeelde] is veroordeeld voor – zakelijk samengevat – de bemiddeling in de afzet van afvalstoffen, te weten papierslib aan co-vergisters, waardoor nadelige gevolgen voor het milieu konden ontstaan, in de periode van 25 september 2018 tot en met 27 augustus 2019. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de opbrengst die [veroordeelde] uit deze bemiddeling heeft gehad, minus de door [veroordeelde] ten behoeve van het plegen van het feit gemaakte kosten, als wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden aangemerkt.
[veroordeelde] heeft bemiddeld in de afzet van 108 transporten papierslib naar verschillende co-vergisters. [veroordeelde] heeft een totaalbedrag van € 111.158,40 gefactureerd, en een totaalbedrag van € 6.336,00 gecrediteerd aan [bedrijf 1]. De totale opbrengst van [veroordeelde] was € 104.822,40 (voor 102 transporten, in totaal 2.620,56 ton papierslib). [1]
[veroordeelde] heeft [bedrijf 2] B.V. ingeschakeld bij de bemiddeling in de afzet van het papierslib, en betaalde daar € 20,00 per ton papierslib voor. [2] Voor een hoeveelheid van 2.620,56 ton papierslib bedroegen de kosten € 52.411,20.
[veroordeelde] heeft met de bemiddeling in de afzet van het papierslib € 104.822,40 - € 52.411,20 =
€ 52.411,20 verdiend.
Aanvullende kosten
De verdediging heeft aangevoerd dat [veroordeelde] extra kosten heeft gemaakt, in de zin van personeelskosten en kosten voor de afvoer van het papierslib naar een legale ontvanger.
De rechtbank overweegt dat personeelskosten die gemaakt zijn in een overigens legaal bedrijf onder omstandigheden in mindering kunnen worden gebracht op het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank ziet in dit geval, in het door [veroordeelde] aangevoerde geen reden om de gemaakte personeelskosten in mindering te brengen.
De kosten van de afvoer van het papierslib naar een legale ontvanger zijn niet gemaakt ten behoeve van het plegen van het strafbare feit, maar voor het herstellen van de strafbare gedraging van [veroordeelde]. Deze kosten komen daarom redelijkerwijs niet voor aftrek in aanmerking.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat verdachte wederrechtelijk voordeel heeft genoten en stelt op grond van het bovenstaande de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op € 52.411,20.
3.3
De vaststelling van de betalingsverplichting
De rechtbank is van oordeel dat aan de veroordeelde de verplichting moet worden opgelegd tot betaling aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 52.411,20.

4.De wettelijke voorschriften

De oplegging van de maatregel is gegrond op artikel 36e Sr.

5.De beslissing

De rechtbank:
  • stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 52.411,20;
  • legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van € 52.411,20 aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. ten Boer, voorzitter, mr. D. van den Berg en mr. J.T. Pouw, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.L. Vedder, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 18 december 2023.
Buiten staat
Mr. D. van den Berg is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel (JM172), financieel dossier Brandgans, p. 467, tabel.
2.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel (JM172), financieel dossier Brandgans, p. 468.