ECLI:NL:RBOVE:2023:5181

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 december 2023
Publicatiedatum
18 december 2023
Zaaknummer
84.192432.21 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in vervolging wegens milieuvervuiling

Op 18 december 2023 heeft de Rechtbank Overijssel in Zwolle uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van milieuvervuiling. De rechtbank heeft het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de verdachte. De zaak kwam voort uit het onderzoek Brandgans, waarbij meerdere verdachten waren gedagvaard, maar alleen de verdachte in deze zaak werd vervolgd. De verdediging voerde aan dat deze beslissing onterecht was en in strijd met het verbod van willekeur, aangezien andere verdachten in vergelijkbare situaties niet waren vervolgd.

De rechtbank overwoog dat het Openbaar Ministerie de bevoegdheid heeft om te beslissen over vervolging, maar dat deze beslissing slechts in uitzonderlijke gevallen kan worden getoetst. In dit geval was er sprake van een duidelijke onevenredigheid in de vervolgingsbeslissing, omdat de verdachte en andere gedagvaarde rechtspersonen in vergelijkbare posities verkeerden. De rechtbank concludeerde dat de motivering van het Openbaar Ministerie om de verdachte te vervolgen niet voldoende was, vooral omdat de onderneming van de verdachte slechts eenmaal eerder was veroordeeld voor een soortgelijk feit, en deze veroordeling was van latere datum dan de tenlastegelegde gedragingen.

Daarom heeft de rechtbank besloten dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van de verdachte, en dit vonnis is openbaar uitgesproken op 18 december 2023.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige economische kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 84.192432.21 (P)
Datum vonnis: 18 december 2023
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1958 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 13 en 15 november 2023 en 4 december 2023.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. P.A. van der Vliet en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. H.D. Postma, advocaat in Leeuwarden, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er op neer dat verdachte:
feit 1:feitelijke leidinggeven aan het door [bedrijf 1] , tezamen en in vereniging met (een) ander(en) (opzettelijk) bedrijfsmatig bemiddelen in de afzet en/of afgifte van de afvalstof papierslib en papierslib en dit te vervoeren terwijl zij wist(en) (of redelijkerwijs hadden kunnen weten) dat daardoor nadelige gevolgen voor het milieu ontstonden of hadden kunnen ontstaan
feit 2:feitelijke leidinggeven aan het door [bedrijf 1] (opzettelijk) ten behoeve van (een) ander(en) bemiddelen bij het beheer van de afvalstof papierslib, zonder vermelding als bemiddelaar op de lijst van vervoerders, handelaars en bemiddelaars.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
[bedrijf 1] ” (met
KVK nr. [nummer] ) op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1
september 2018 tot en met 31 december 2019
in de gemeente(n) Waadhoeke en/of Noardeast-Fryslân en/of Leeuwarden en/of
Súdwest-Fryslân en/of Tytsjerksteradiel, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
al dan niet opzettelijk,
bedrijfsmatig of in een omvang of op een wijze alsof deze bedrijfsmatig was,
handelingen met betrekking tot afvalstoffen (papierslib) heeft/hebben verricht
en/of nagelaten, bestaande uit
het bemiddelen in de afzet en/of afgifte van afvalstoffen (papierslib) aan afnemer(s)
en/of vergister(s) en/of eindontvanger(s) en/of
het vervoeren van afvalstoffen (papierslib) naar afnemer(s) en/of vergister(s) en/of
eindontvanger(s), te weten
• [bedrijf 2] B.V. te [vestigingsplaats 1] en/of
• [bedrijf 3] B.V. te [vestigingsplaats 2] en/of
• [bedrijf 4] te [vestigingsplaats 3] en/of
• [bedrijf 5] te [vestigingsplaats 4] en/of
• [bedrijf 6] B.V. te [vestigingsplaats 5] en/of
• althans aan één of meerdere afnemer(s) en/of vergister(s) en/of
eindontvanger(s) en/of
terwijl [bedrijf 1] ”
wist(en) of redelijkerwijs had(den) kunnen weten dat daardoor nadelige gevolgen
voor het milieu ontstonden en/of konden ontstaan,
zulks terwijl hij, verdachte, toen en daar tot het hiervoor omschreven strafbare feit
opdracht heeft gegeven en/of aan die verboden gedraging feitelijk leiding heeft
gegeven;
2.
[bedrijf 1] ” (met
KVK nr. [nummer] ) op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1
september 2018 tot en met 31 december 2019,
in de gemeente(n) Waadhoeke en/of Brummen en/of Bergen en/of Westerkwartier
en/of Noardeast-Fryslân en/of Leeuwarden en/of Súdwest-Fryslân en/of
Tytsjerksteradiel,
althans in Nederland,
al dan niet opzettelijk, ten behoeve van (een) ander(en), te weten
- [bedrijf 7] B.V. en/of
- [bedrijf 2] B.V. en/of
- [bedrijf 6] B.V. en/of
- [bedrijf 3] en/of
- [bedrijf 5] en/of
- [bedrijf 4] ,
- althans één of meerdere ontdoener(s) en/of afnemer(s) en/of vergister(s)
en/of eindontvanger(s),
heeft bemiddeld bij het beheer van bedrijfsafvalstoffen en/of gevaarlijke stoffen, te
weten
papierslib, zonder vermelding als bemiddelaar op de lijst van vervoerders,
handelaars en bemiddelaars,
zulks terwijl hij, verdachte, toen en daar tot het hiervoor omschreven strafbare feit
opdracht heeft gegeven en/of aan die verboden gedraging feitelijk leiding heeft
gegeven.

3.De voorvragen

3.1
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
Ter terechtzitting is namens de verdachte bepleit het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging. Hiertoe is – kort samengevat - het volgende aangevoerd.
In onderzoek Brandgans zijn zes verdachten gedagvaard, waaronder de verdachte en zijn onderneming [bedrijf 1] ’. De feitelijk leidinggevenden van de overige gedagvaarde ondernemingen zijn wel als verdachte aangemerkt geweest, maar tegen hen is geen vervolging ingesteld.
De verdediging heeft aangevoerd dat de beslissing van het Openbaar Ministerie om uitsluitend [verdachte] te vervolgen onbegrijpelijk is en strijdt met het verbod van willekeur.
De rechtbank stelt voorop dat in art. 167, eerste lid, Sv aan het Openbaar Ministerie de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing van het Openbaar Ministerie om tot vervolging over te gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde.
In het geval van een zodanige, aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing is de (verdere) vervolging onverenigbaar met het verbod van willekeur. Dat verbod wordt in de strafrechtspraak in dit verband ook wel omschreven als het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging.
Ten aanzien van het verbod van willekeur geldt dat het ten onrechte niet vervolgen van derden wier gedragingen evenals die van de verdachte het voorwerp van strafvervolging dienen te zijn, niet zonder meer leidt tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de strafvervolging tegen de verdachte. Onderzocht dient te worden of het Openbaar Ministerie naar willekeur de ene verdachte wel en de andere verdachte niet vervolgt, hoewel deze verdachten in een sterk vergelijkbare positie verkeren en een redelijke en objectieve rechtvaardiging voor die ongelijke behandeling ontbreekt.
De rechtbank overweegt daarover dat het strafrechtelijk verwijt dat het Openbaar Ministerie de verdachte en de bestuurders/leidinggevenden van de andere gedagvaarde rechtspersonen heeft gemaakt, in de kern vergelijkbaar is. De officier van justitie heeft aangevoerd dat zij de verdachte heeft gedagvaard, omdat de onderneming van de verdachte, in tegenstelling tot de andere ondernemingen, relevante justitiële documentatie heeft en de activiteiten die de verdachte uit hoofde van zijn onderneming ontplooit niet in de Kamer van Koophandel inzichtelijk zijn voor andere marktdeelnemers.
De rechtbank is van oordeel dat deze motivering de beslissing om de verdachte te vervolgen niet kan dragen. De onderneming van de verdachte is slechts een maal eerder veroordeeld voor een soortgelijk feit, maar dit betreft een vonnis van 3 oktober 2022 van de rechtbank Overijssel. Deze veroordeling is derhalve van latere datum dan de onderhavige tenlastegelegde gedragingen en was dus nog niet gewezen toen de officier van justitie haar vervolgingsbeslissing heeft genomen en deze bij brief van 4 oktober 2021 aan verdachte heeft bekendgemaakt. De door de officier van justitie gegeven motivering kan de vervolgingsbeslissing van verdachte niet dragen nu bij de andere verdachte natuurlijke personen in dit dossier, tegen wie soortgelijke verdenkingen zijn beschreven, besloten is tot sepot.
In deze zaak is naar het oordeel van de rechtbank – alles overwegende – sprake van een zodanige, aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing dat de (verdere) vervolging onverenigbaar is met het verbod van willekeur.
Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte behoort te worden verklaard.

4.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. ten Boer, voorzitter, mr. D. van den Berg en
mr. J.T. Pouw, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.L. Vedder, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 18 december 2023.
Buiten staat
Mr. D. van den Berg is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.