In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 12 december 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser], een fysiotherapeut, en [gedaagde], zijn werkgever. [eiser] vorderde wedertewerkstelling en betaling van achterstallig loon, omdat hij sinds juni 2023 niet meer voor [gedaagde] had gewerkt. De kantonrechter oordeelde dat [eiser] een spoedeisend belang had bij zijn vordering, aangezien hij afhankelijk was van het loon voor zijn levensonderhoud. De rechter stelde vast dat er een arbeidsovereenkomst bestond en dat [eiser] zich bereid had verklaard om zijn werkzaamheden te hervatten. [gedaagde] had geen verweer gevoerd tegen de vordering tot wedertewerkstelling, waardoor deze werd toegewezen.
Wat betreft de betaling van loon oordeelde de kantonrechter dat [gedaagde] onvoldoende had aangetoond dat het niet verrichten van arbeid voor rekening van [eiser] kwam. De kantonrechter concludeerde dat het risico voor het niet verrichten van de arbeid bij [gedaagde] lag, en dat [eiser] recht had op betaling van loon over de periode vanaf juni 2023 tot het einde van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter wees een bedrag van € 1.414,16 bruto toe, te vermeerderen met wettelijke rente en verhoging. De vordering tot betaling van achterstallig loon over de periode maart tot juni 2023 werd afgewezen, omdat dit nader onderzoek vereiste. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg.