ECLI:NL:RBOVE:2023:511

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
10 februari 2023
Publicatiedatum
10 februari 2023
Zaaknummer
ak_22_227
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van informatieverstrekking over het TAPER-AD onderzoek op basis van de Wet openbaarheid van bestuur

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 10 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vereniging en ZonMw over de weigering van informatie op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). De eiseres, vertegenwoordigd door mr. D.J.C. Post en mr. V. Slotboom, had verzocht om inzage in documenten met betrekking tot het TAPER-AD onderzoek, dat door ZonMw was gesubsidieerd. ZonMw had een aantal documenten gedeeltelijk openbaar gemaakt, maar had ook bepaalde passages geweigerd, waaronder informatie over de studie-opzet, financiering en de naam van de co-financier. De rechtbank oordeelde dat de weigeringsgronden afdoende waren gemotiveerd en dat de belangen van de betrokken partijen zwaarder wogen dan het belang van openbaarmaking. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres tegen het oorspronkelijke besluit gegrond, maar het beroep tegen het gewijzigde besluit ongegrond. De rechtbank veroordeelde ZonMw in de proceskosten van eiseres en bepaalde dat het griffierecht aan eiseres moest worden vergoed. De uitspraak benadrukt de toepassing van de Wob en de belangenafweging die daarbij komt kijken, vooral in het kader van vertrouwelijke informatie en de bescherming van de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 22/227

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[Naam Vereniging] uit [vestigingsplaats] , eiseres,

gemachtigden: mr. D.J.C. Post en mr. V. Slotboom,
en

ZonMw, verweerder,

gemachtigden: mr. N.N. Bontje en mr. M. Bonewit.
Als derde-belanghebbende heeft aan het geding deelgenomen
[naam 1]psychiater te Nijmegen.

Inleiding

Bij besluit van 27 mei 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder naar aanleiding van een verzoek van eiseres om informatie en inzage in stukken inzake het door verweerder gesubsidieerde TAPER-AD onderzoek een aantal documenten gedeeltelijk openbaar gemaakt.
Bij besluit van 20 december 2021 (het betreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gedeeltelijk gegrond verklaard en alsnog een aantal passages uit de documenten openbaar gemaakt.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 1 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van eiseres, [naam 2] (voorzitter van eiseres), [naam 3] (onderzoeker) en [naam 4] (general manager van de [naam Apotheek] ). Namens verweerder waren aanwezig de gemachtigden van verweerder, J.D.R. Gorter en H.J.J. Moonen. Ook derde-belanghebbende was aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

1. Artikel 10.1 van de Wet open overheid (Woo) bepaalt dat de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) wordt ingetrokken. Er is niet voorzien in overgangsrecht. Dat betekent dat de Woo onmiddellijke werking heeft. De Woo is dus van toepassing als met ingang van 1 mei 2022 wordt beslist op Wob-verzoeken. Gelet op de datum van het bestreden besluit, te weten 20 december 2021, oordeelt de rechtbank in deze zaak nog met toepassing van de Wob.
2. De van belang zijnde bepalingen uit de Wob zijn opgenomen in de aangehechte bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
3. Op 3 november 2020 heeft eiseres aan verweerder gevraagd om inzage te krijgen in de volgende documenten die betrekking hebben op de door verweerder gehonoreerde subsidieaanvraag van het Amsterdam UMC voor het onderzoek ‘Comparing antidepressant (AD) tapering strategies for paroxetine and venlafaxine: the TAPER-AD trial’ (TAPER-AD onderzoek):
 de aanvraag tot subsidieverlening voor het TAPER-AD onderzoek;
 de documenten die betrekking hebben op de beoordeling van de subsidieaanvraag;
 het protocol voor het TAPER-AD onderzoek;
 de verklaring van de Medisch Ethische Toetsingscommissie (METC).
4. Bij het TAPER-AD onderzoek worden verschillende afbouwschema’s van antidepressiva met elkaar vergeleken om zodoende een onderbouwd advies te kunnen geven over hoe antidepressiva veilig af te bouwen.
5. Bij het primaire besluit heeft verweerder het verzoek van eiseres opgevat als een verzoek op grond van de Wob en een aantal documenten gedeeltelijk openbaar gemaakt.
6. Bij het betreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres gedeeltelijk gegrond verklaard en alsnog een aantal andere passages uit de betreffende documenten openbaar gemaakt.
7. De rechtbank stelt vast dat verweerder in beroep heeft erkend dat enkele passages uit de documenten ten onrechte zijn weggelakt. Verweerder heeft deze passages alsnog openbaar gemaakt door de betreffende documenten zonder de betreffende weglakkingen aan het verweerschrift toe te voegen. Verweerder heeft hiermee het bestreden besluit gewijzigd. Het beroep van eiseres heeft op de voet van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van rechtswege mede betrekking op deze wijziging. In het feit dat verweerder hangende beroep aanleiding heeft gezien het bestreden besluit te wijzigen ziet de rechtbank aanleiding het beroep tegen dit oorspronkelijke besluit gegrond te verklaren.
8.
De rechtbank zal gelet hierop verweerder veroordelen in de proceskosten van eiseres.
9.
De rechtbank zal hierna oordelen over het beroep tegen het gewijzigde besluit.
Werkwijze verweerder bij weglakken passages
10.1
De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:29 van de Awb kennisgenomen van de stukken, inclusief de niet openbaar gemaakte passages.
10.2
De rechtbank is na vergelijking van de openbaar gemaakte stukken met en zonder weglakkingen gebleken dat verweerder consciëntieus te werk is gegaan bij het weglakken van informatie, in die zin dat verweerder niet méér heeft weggelakt dan op grond van het volgens verweerder in geding zijnde belang is vereist.
10.3
Bij de niet openbaar gemaakte passages heeft verweerder een Romeins cijfer geplaatst (I tot en met V) dat verwijst naar de in het bestreden besluit opgenomen motiveringen, waarin per onderwerp (studieopzet, financiering, co-financier) wordt toegelicht waarom de betreffende passage niet openbaar wordt gemaakt. In een inventaris is opgenomen op welke documenten het besluit ziet (onderzoeksaanvraag, referentrapport 1 tot en met 5, beoordeling Patiëntenfederatie Nederland, commissierapport), welke weigeringsgrond uit de Wob volgens verweerder van toepassing is en welke redenering(en) daaraan ten grondslag ligt of liggen.
10.4
Hiermee heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank voldoende kenbaar gemaakt welke weigeringsgrond voor welke passage geldt.
10.5
De beroepsgrond van eiseres dat verweerder ten aanzien van de studieopzet niet per onderdeel heeft aangegeven en gemotiveerd welke weigeringsgrond van toepassing is, slaagt dan ook niet.
Weigeringsgronden uit de Wob
11.1
Het is aan de bestuursrechter - in dit geval de rechtbank - om te bepalen of de beperking van de kennisneming van de niet openbaar gemaakte stukken gerechtvaardigd is. Daarbij beoordeelt de bestuursrechter of de in artikel 10 van de Wob neergelegde belangen waar het bestuursorgaan zich op beroept, inderdaad aan de orde zijn.
11.2
Als de relatieve weigeringsgronden van het tweede lid van artikel 10 aan de orde zijn, toetst de bestuursrechter daarnaast of het bestuursorgaan het te beschermen bijzondere belang met recht zwaarder heeft laten wegen dan het algemene belang bij openbaarmaking.
Omvang van het geschil en wijze van beoordeling door de rechtbank
12.1
De rechtbank stelt vast dat het beroep niet is gericht tegen het niet verstrekken van een aantal persoonsgegevens en van de in de openbaar gemaakte documenten vermelde aanvraag-, dossier-, correspondentie- en briefnummers. Het beroep richt zich uitsluitend tegen het niet verstrekken van informatie over (a) de studie-opzet, (b) de financiering van de studie en (c) de naam van de co-financier.
12.2
De rechtbank zal nu voor elk van voornoemde drie onderwerpen beoordelen in hoeverre verweerder met recht heeft kunnen besluiten om openbaarmaking van de betreffende passages te weigeren.
Studieopzet
13.1
Verweerder heeft met toepassing van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob geweigerd bepaalde passages openbaar te maken die zien op de studie-opzet.
13.2
Verweerder heeft toegelicht dat openbaarmaking van die passages, die inhoudelijke informatie over de opzet van de TAPER-AD studie bevatten, waaronder ook over de plaatsbepaling van de studie in het huidige veld, tot gevolg zou hebben dat de blindering van het onderzoek bij verspreiding gedurende de looptijd van het onderzoek teniet wordt gedaan. Daarmee worden de validiteit en haalbaarheid van het onderzoek ondergraven en is de opzet van de studie niet optimaal. Dat leidt tot een onevenredige benadeling van de medische wetenschap, de deelnemers aan het onderzoek, de patiëntenpopulatie als geheel, de subsidie-aanvragers van het TAPER-AD project en de betrokken onderzoeksinstellingen.
13.3
Verder worden de aanvragers ook onevenredig benadeeld omdat de vertrouwelijkheid tussen aanvragers en verweerder in het geding is. Deze vertrouwelijkheid is van essentieel belang bij het verstrekken van projectideeën in het kader van subsidieaanvragen.
13.4
Het belang van openbaarmaking weegt volgens verweerder evenmin op tegen het belang van het voorkomen van onevenredige benadeling van verweerder in zijn intermediaire rol als overheidsorgaan bij het doen uitvoeren, het subsidiëren of het opdracht verlenen met betrekking tot projecten, experimenten, onderzoeken en ontwikkelingen op het terrein van gezondheid, preventie en zorg. Deze intermediaire rol van verweerder zou bij openbaarmaking ernstig in het gedrang komen, omdat aanvragers dan terughoudend zullen worden bij het aanleveren van bedrijfsgevoelige informatie of bij het deelnemen aan subsidierondes.
13.5
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich, gelet op de specifieke inhoud van de betreffende passages uit de documenten, niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het belang dat wordt gediend met de openbaarmaking van deze stukken, niet opweegt tegen de onevenredige benadeling van de medische wetenschap, de deelnemers aan het onderzoek, de patiëntenpopulatie als geheel, de subsidie-aanvragers van het TAPER-AD project, de betrokken onderzoeksinstellingen en verweerder in zijn intermediaire rol als overheidsorgaan.
13.6
Eiseres stelt zich op het standpunt -zo begrijpt de rechtbank- dat het niet logisch is dat door openbaarmaking de blindering van het onderzoek teniet zou worden gedaan. Een dergelijke aantasting van de blindering kan immers worden voorkomen door toepassing van een deugdelijk protocol voor dubbelblind gerandomiseerd onderzoek. Dat protocol ontbreekt volgens eiseres ten onrechte in het onderhavige onderzoek. De gemachtigden van verweerder hebben ter zitting echter uitvoerig toegelicht dat met openbaarmaking van de weggelakte passages, deelnemers aan het onderzoek in de veronderstelling zouden kunnen verkeren te weten welke afbouwstrategie op hen wordt toegepast, waardoor hun bevindingen, en daarmee de onderzoeksresultaten, worden beïnvloed. Dat ongewenste effect van openbaarmaking wordt niet tenietgedaan door het hanteren van een deugdelijk onderzoeksprotocol.
13.7
Zoals verweerder terecht stelt, is het belang van betrokkenen om te worden geïnformeerd over een onderzoek middels een onderzoeksprotocol geen belang dat gewicht in de schaal legt bij de op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob te verrichten belangenafweging.
13.8
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [1] (de Afdeling) dient het recht op openbaarmaking op grond van de Wob uitsluitend het publieke belang van een goede en democratische bestuursvoering. Bij de te verrichten belangenafweging wordt het algemene of publieke belang bij openbaarmaking van de gevraagde informatie afgezet tegen de door de weigeringsgronden te beschermen belangen.
13.9
Welk belang eiseres met het indienen van het Wob-verzoek heeft of welk doel zij ermee voor ogen heeft, zoals het beschermen van patiënten, het voorkomen van belangenverstrengeling en het tegengaan van ’groupthink’, kan bij de belangenafweging dan ook geen rol spelen. Voor de belangenafweging is niet relevant waarom eiseres het Wob-verzoek heeft ingediend.
13.1
Het beroep van eiseres op een door verweerder gesubsidieerd project waarvan de studie-opzet wel openbaar zou zijn gemaakt, slaagt reeds niet omdat onbestreden is dat dit andere project, anders dan het voorliggend onderzoek, geen dubbelblind onderzoek betrof.
13.11
Ook wordt eiseres niet gevolgd in het door haar gestelde dat niet duidelijk is bij welke van de verschillende door verweerder genoemde partijen sprake is van onevenredige benadeling en waarom bij deze partijen daarvan sprake is.
13.12
Zoals door verweerder in het bestreden besluit is uiteengezet en vervolgens in beroep is toegelicht, zijn voornoemde belangen van de onderzoekers, onderzoeksinstellingen en patiënten steeds aan de orde als passages niet openbaar zijn gemaakt, omdat die passages vertrouwelijke informatie over de studieopzet bevatten. Gelet daarop kan bij de passages die niet openbaar zijn gemaakt, geen onderscheid worden gemaakt naar de belangen van de diverse betrokkenen.
Financiering van het onderzoek
14.1
Verweerder heeft met toepassing van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob geweigerd bepaalde passages openbaar te maken die inzicht bieden in de bedragen die onderzoekers/onderzoeksinstellingen rekenen voor verschillende kostenposten.
14.2
Verweerder heeft toegelicht dat indien deze bedragen openbaar worden, de onderhandelingspositie van de betrokken onderzoekers en onderzoekinstellingen bij aanvragen en onderhandelingen over toekomstige aanvragen en projecten onevenredig wordt benadeeld. Concurrerende onderzoekers en onderzoeksinstellingen zullen bij aanvragen en onderhandelingen over toekomstige opdrachten of projecten hun propositie daarop aanpassen en ook opdrachtgevers kunnen hun voordeel daarmee doen.
14.3
Verweerder heeft in beroep het standpunt ingenomen dat ook artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wob van toepassing is, omdat verweerder de bedragen die worden gerekend voor bepaalde kostenposten, tegengeworpen kan krijgen bij (procedures over) volgende subsidierondes.
14.4
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich, gelet op de specifieke inhoud van de betreffende passages uit de documenten, niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het belang dat wordt gediend met de openbaarmaking van deze stukken, niet opweegt tegen de onevenredige benadeling van de betrokken onderzoekers en onderzoeksinstellingen.
14.5
Eiseres stelt zich op het standpunt dat aanvragers van studies ermee bekend zijn dat een aanvraag kan leiden tot de verplichting om gegevens over hun studie te delen, te weten met andere onderzoekers als het gaat om onderzoeksvragen, en met patiënten en behandelaars in het kader van ‘informed consent’. Ook wijst eiseres erop dat aanvragers bekend zijn met het feit dat zij subsidie aanvragen bij een bestuursorgaan, waarbij openbaarheid van bestuur het uitgangspunt is.
14.6
Zoals verweerder terecht stelt, heeft de met andere onderzoekers en met patiënten te delen informatie geen betrekking op de financiële onderbouwing van een studie.
14.7
Verder is in de Wob, zoals eiseres stelt, weliswaar het uitgangspunt dat informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid openbaar is, maar dienen daarbij de belangen die zich tegen openbaarmaking verzetten, in acht te worden genomen conform het bepaalde in artikel 10 van de Wob.
14.8
In het onderhavige geval heeft verweerder niet ten onrechte geconcludeerd dat de concurrentiebelangen van de onderzoekers en onderzoeksinstellingen zich verzetten tegen openbaarmaking.
14.9
Daarmee wordt niet toegekomen aan de beantwoording van de vraag of verweerder aan de weigering om de betreffende kostenposten openbaar te maken, terecht tevens artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wob ten grondslag heeft gelegd.
Bedragen die derde partijen rekenen voor hun producten en diensten
15.1
Verweerder heeft met toepassing van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, en artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob geweigerd passages openbaar te maken die inzicht bieden in de bedragen die derde-partijen rekenen voor de producten en diensten die ten behoeve van de studie worden afgenomen.
15.2
Zoals eiseres terecht stelt, dient volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling [2] artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob naar zijn aard restrictief te worden uitgelegd.
15.3
Van bedrijfs- en fabricagegegevens is slechts sprake indien en voor zover uit die gegevens wetenswaardigheden kunnen worden afgelezen of afgeleid met betrekking tot de technische bedrijfsvoering of het productieproces dan wel met betrekking tot de afzet van de producten of de kring van afnemers en leveranciers. De weigeringsgrond is bedoeld om te voorkomen dat de bedrijfsgegevens die bedrijven met het oog op concurrentie geheim willen houden, maar wel genoodzaakt zijn aan bestuursorganen te verstrekken, openbaar moeten worden gemaakt. Voor de vraag of informatie vertrouwelijk is meegedeeld, is voldoende dat de gegevens zijn verstrekt in een contact dat een onderneming redelijkerwijs als vertrouwelijk mocht beschouwen.
15.4
Eiseres heeft geen gronden aangevoerd tegen verweerders conclusie dat sprake is van vertrouwelijke bedrijfs- en fabricagegegevens. Eiseres voert uitsluitend aan dat verweerder niet onderbouwt waarom de weigeringsgrond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van toepassing is.
15.5
Verweerder heeft toegelicht dat en waarom dergelijke financiële gegevens vertrouwelijk aan verweerder meegedeelde bedrijfs- en fabricagegegevens zijn.
15.6
Na kennisneming van de door verweerder vertrouwelijk overgelegde passages die zien op de bedragen die derden rekenen voor producten en diensten, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht en afdoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat de in artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob opgenomen weigeringsgrond aan de orde is.
15.7
Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank tevens niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het belang dat wordt gediend met de openbaarmaking van de bedragen die derde partijen rekenen voor hun producten en diensten, niet opweegt tegen de onevenredige benadeling van die partijen. Concurrenten kunnen hun voordeel doen met deze informatie over de bedrijfsvoering van derde-partijen, waardoor de concurrentiepositie van derde-partijen wordt aangetast.
Co-financier
16.1
Verweerder heeft met toepassing van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, en artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob geweigerd de naam van de co-financier openbaar te maken.
16.2
Eiseres heeft geen gronden aangevoerd tegen verweerders conclusie dat sprake is van vertrouwelijke bedrijfs- en fabricagegegevens. Eiseres voert uitsluitend aan dat verweerder niet onderbouwt waarom de weigeringsgrond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van toepassing is.
16.3
Verweerder heeft toegelicht dat het gegeven dat een onderneming een financiële bijdrage alsmede producten zoals medicijnen levert aan het onderzoek, inzicht geeft in de afzet van producten en de kring van afnemers. Dit betreft bedrijfs- en fabricagegevens zoals bedoeld in artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob.
16.4
De rechtbank kan verweerder hierin volgen.
16.5
Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank tevens niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het belang dat wordt gediend met de openbaarmaking van de naam van de co-financier, niet opweegt tegen de onevenredige benadeling van die partij. Bij openbaarmaking van de naam van de co-financier kan de informatie over de voorwaarden waaronder de onderzoekers en de co-financier samenwerken, aan deze specifieke onderneming gekoppeld worden, wat de concurrentiepositie schaadt.
Conclusie
17. Het beroep tegen het oorspronkelijke besluit op bezwaar van 20 december 2021 is gegrond en dit besluit wordt vernietigd. Het beroep tegen het besluit van 20 december 2021 zoals in beroep gewijzigd is ongegrond.
Griffierecht
18. Omdat het beroep tegen het oorspronkelijke besluit gegrond is en eiseres in zoverre terecht beroep heeft ingesteld tegen dat besluit, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door eiseres betaalde griffierecht vergoedt.
Proceskosten
19. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 837,-- per punt en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het oorspronkelijke besluit van 20 december 2021 gegrond en vernietigt dit besluit;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 20 december 2021 zoals in beroep gewijzigd ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres, tot een bedrag van € 1.674,-;
- gelast verweerder het griffierecht van € 365,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. Hesseling, voorzitter, en mr. E. Hoekstra en
mr. A.J.G.M. van Montfort, leden, in aanwezigheid van mr. A. Landstra, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier is buiten staat te tekenen
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Wet openbaarheid van bestuur

Artikel 10, eerste lid, bepaalt dat het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege blijft voor zover dit:
a.de eenheid van de Kroon in gevaar zou kunnen brengen;
b.de veiligheid van de Staat zou kunnen schaden;
c.bedrijfs- en fabricagegegevens betreft, die door natuurlijke personen of rechtspersonen vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld;
d.persoonsgegevens betreft als bedoeld in de artikelen 9, 10 en 87 van de Algemene verordening gegevensbescherming, tenzij de verstrekking kennelijk geen inbreuk op de persoonlijke levenssfeer maakt.
Het tweede artikellid bepaalt dat het verstrekken van informatie ingevolge deze wet eveneens achterwege blijft voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
a.de betrekkingen van Nederland met andere staten en met internationale organisaties;
b.de economische of financiële belangen van de Staat, de andere publiekrechtelijke lichamen of de in artikel 1a, onder c en d, bedoelde bestuursorganen;
c.de opsporing en vervolging van strafbare feiten;
d.inspectie, controle en toezicht door bestuursorganen;
e.de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;
f.het belang, dat de geadresseerde erbij heeft als eerste kennis te kunnen nemen van de informatie;
g.het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.

Voetnoten