ECLI:NL:RBOVE:2023:5019

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
11 december 2023
Publicatiedatum
11 december 2023
Zaaknummer
84-322993-21 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkoop van professioneel vuurwerk aan minderjarige met zwaar lichamelijk letsel als gevolg

Op 11 december 2023 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 20-jarige man, die werd beschuldigd van het voorhanden hebben en verkopen van professioneel vuurwerk aan een minderjarige. De verdachte heeft op 30 oktober 2021 vijftien stuks Cobra 6 vuurwerk verkocht aan de toen 16-jarige [slachtoffer]. Op oudejaarsdag 2021 heeft [slachtoffer] een van deze Cobra's afgestoken, wat resulteerde in een explosie die leidde tot het verlies van zijn rechterhand. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk professioneel vuurwerk ter beschikking heeft gesteld aan [slachtoffer], maar heeft niet bewezen geacht dat de verdachte aanmerkelijke schuld had aan het letsel van [slachtoffer]. De rechtbank oordeelde dat de omstandigheden waaronder het vuurwerk werd afgestoken, zoals de invloed van alcohol en de risicovolle situatie, niet volledig aan de verdachte konden worden toegerekend. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 100 uren met een proeftijd van twee jaar, en een meldplicht bij de reclassering. De benadeelde partij, de moeder van [slachtoffer], werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende causaal verband was tussen het bewezenverklaarde feit en de schade.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige economische kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 84-322993-21 (P)
Datum vonnis: 11 december 2023
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2003 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 27 november 2023.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. S.G. Broekstra en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. J.M. Poortinga, advocaat in Putten, naar voren is gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennis genomen van de door [moeder van slachtoffer] , moeder van [slachtoffer] , voorgedragen slachtofferverklaring en van wat namens de benadeelde partij [moeder van slachtoffer] door mr. [naam 1] is aangevoerd.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:opzettelijk professioneel vuurwerk, bestemd voor particulier gebruik, aan [slachtoffer] ter beschikking heeft gesteld;
feit 2:professioneel vuurwerk (Cobra 6) heeft verkocht aan de minderjarige [slachtoffer] , die een Cobra 6 heeft afgestoken welke is ontploft in zijn hand, waardoor het aan zijn, verdachtes, schuld te wijten is dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, te weten het verlies van zijn rechterhand.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij op of omstreeks 30 oktober 2021 te Kootwijkerbroek, gemeente Barneveld,
althans in Nederland, al dan niet opzettelijk professioneel vuurwerk, te weten, 15, althans één of meer stuk(s) cobra 6,
bestemd voor particulier gebruik, voorhanden heeft gehad en/of aan een ander, te weten ene [slachtoffer] ,
ter beschikking heeft gesteld;
2
hij op of omstreeks 30 oktober 2021, te Kootwijkerbroek, gemeente Barneveld,
althans in Nederland,
grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig
professioneel vuurwerk dat (altijd veel) gevaar oplevert en/of dat uitsluitend
bestemd is voor het gebruik door personen met gespecialiseerde kennis en/of dat
niet ter beschikking mag worden gesteld voor particulier gebruik, te weten een of
meer stuk(s) cobra 6 heeft verkocht/afgeleverd aan (de minderjarige) [slachtoffer] ,
als gevolg waarvan die [slachtoffer] op 31 december 2021 die cobra 6
heeft afgestoken en is ontploft in zijn hand,
waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat die [slachtoffer]
zwaar lichamelijk letsel, te weten het verlies van zijn rechterhand, heeft bekomen,
althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in
de uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden van deze was ontstaan.
3. De bewijsmotivering [1]
3.1
Inleiding
Op 30 oktober 2021 heeft [slachtoffer] ( [bijnaam slachtoffer] ) vijftien Cobra’s 6 (hierna: cobra) gekocht. Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij die cobra’s aan [bijnaam slachtoffer] heeft verkocht.
Op 31 december 2021 heeft [bijnaam slachtoffer] een cobra afgestoken. De cobra is ontploft in zijn rechterhand, waardoor hij die hand is verloren.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat feit 1 wettig en overtuigend kan worden bewezen gelet op de bekennende verklaring van verdachte. De officier van justitie acht ook feit 2 wettig en overtuigend bewezen, omdat verdachte door het verkopen van het professionele vuurwerk aan de toen minderjarige [bijnaam slachtoffer] verwijtbaar aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gehandeld, en daarmee schuld heeft aan het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel bij [bijnaam slachtoffer] .
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van feit 1 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Wat betreft feit 2 heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken. Volgens de raadsvrouw is het de vraag of kan worden vastgesteld dat de cobra die het letsel heeft veroorzaakt afkomstig is van verdachte. Daarnaast heeft de raadsvrouw bepleit dat er, gelet op de gedragingen van verdachte (het verstrekken van instructies aan [bijnaam slachtoffer] en het geven van waarschuwingen) en de omstandigheden waaronder het vuurwerk werd afgestoken ( [bijnaam slachtoffer] verkeerde tijdens het afsteken van het vuurwerk onder invloed van alcohol), onvoldoende bewijs is dat het aan de schuld van verdachte te wijten is dat [bijnaam slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen:
  • het procesverbaal van de terechtzitting van 27 november 2023, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
  • het procesverbaal van bevindingen van 7 maart 2022 (pagina 41);
  • het procesverbaal van bevindingen van 9 februari 2022 (pagina’s 57-58);
  • het verkort rapport explosievenonderzoek aan betwist vuurwerk van het Centraal Onderzoeksteam Vuurwerk (COV) van 22 juli 2019 (pagina’s 68-72);
  • het procesverbaal van verhoor minderjarige verdachte [slachtoffer] van 15 maart 2022 (pagina’s 8-9 van het aanvullend procesverbaal).
Feit 2
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of de cobra die is ontploft in de hand van [bijnaam slachtoffer] , door verdachte is verkocht aan [bijnaam slachtoffer] . Op basis van het dossier en de verklaring van verdachte ter terechtzitting stelt de rechtbank het volgende vast. Verdachte heeft op 30 oktober 2021 vijftien cobra’s verkocht aan [bijnaam slachtoffer] . Uit onderzoek naar de telefoon van [bijnaam slachtoffer] blijkt dat hij op 4 december 2021 aan verdachte heeft gevraagd of verdachte nogmaals vuurwerk kon leveren, waarop verdachte heeft geantwoord dat hij geen vuurwerk meer had. Het onderzoek bevat geen aanwijzingen dat [bijnaam slachtoffer] van een andere persoon dan van verdachte vuurwerk heeft gekocht. Wel blijkt uit het dossier dat op 6 december 2021 de politie de woning van verdachte heeft betreden vanwege onderzoek naar de aanwezigheid van professioneel vuurwerk en dat dit voor [bijnaam slachtoffer] aanleiding was om zijn moeder te vragen om zijn vuurwerk te verstoppen. De moeder van [bijnaam slachtoffer] heeft verklaard dat zij wist dat [bijnaam slachtoffer] vuurwerk had gekocht van verdachte, dat het vuurwerk op de slaapkamer van [bijnaam slachtoffer] lag, en dat zij het vuurwerk heeft verstopt op verzoek van [bijnaam slachtoffer] . Uit het onderzoek naar de telefoon van [bijnaam slachtoffer] blijkt ook niet dat hij na 6 december 2021 heeft geprobeerd om bij een ander vuurwerk te kopen. De rechtbank stelt vast dat het dossier geen aanwijzingen bevat dat [bijnaam slachtoffer] vuurwerk heeft verkregen van een ander dan van verdachte, en dat uit de hiervoor genoemde omstandigheden kan worden afgeleid dat redelijkerwijs kan worden vastgesteld dat het niet anders kan zijn dan dat de cobra die op 31 december 2021 is ontploft in de hand van [bijnaam slachtoffer] , afkomstig is uit de partij cobra’s die verdachte op 30 oktober 2021 aan [bijnaam slachtoffer] heeft verkocht.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of het aan de schuld van verdachte te wijten is dat de cobra is ontploft in de hand van [bijnaam slachtoffer] waardoor [bijnaam slachtoffer] zijn hand is verloren.
Volgens de wetsgeschiedenis en vaste jurisprudentie wordt onder schuld in de zin van artikel 308 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) een min of meer grove of aanmerkelijke schuld verstaan. [2] De verdachte heeft een bepaald gevolg niet willen veroorzaken, maar hem kan dat gevolg toch verweten worden, omdat hij anders had moeten handelen (vermijdbaarheid) en ook anders had kunnen handelen (verwijtbaarheid). Of sprake is van dergelijke schuld in de zin van artikel 308 Sr wordt bepaald door de manier waarop die schuld in de tenlastelegging nader is geconcretiseerd, en is verder afhankelijk van het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Verder is voor schuld vereist dat tussen de gemaakte fout en het zwaar lichamelijk letsel voldoende oorzakelijk verband (causaliteit) bestaat en dat het gevolg voldoende voorzienbaar was.
Gelet op het juridisch kader, volgt de rechtbank niet het standpunt van de officier van justitie dat onder alle omstandigheden sprake is van verwijtbaar aanmerkelijk onvoorzichtig handelen indien een verdachte professioneel vuurwerk aan een minderjarige verkoopt en de minderjarige zwaar lichamelijk letsel oploopt bij het afsteken van het vuurwerk. Dat zou immers betekenen dat sprake is van risicoaansprakelijkheid in het strafrecht. Daarbij overweegt de rechtbank dat het eveneens niet zo is dat een verdachte per definitie niet aansprakelijk kan zijn voor lichamelijk letsel dat een koper van professioneel vuurwerk, of een ander, oploopt door dat vuurwerk, maar dat steeds ook moet worden gekeken naar de overige omstandigheden van het geval, de causaliteit en de voorzienbaarheid van het gevolg.
De omstandigheden die de rechtbank in dit geval in overweging neemt zijn de volgende. [bijnaam slachtoffer] hield op oudejaarsdag de cobra in de hand van zijn gestrekte arm en liet deze door een ander, [naam 2] , aansteken. [naam 2] heeft verklaard dat hij het vlammetje van zijn aansteker bij de cobra hield en niet kon zien of er een lontje aan zat want het was donker. [bijnaam slachtoffer] en [naam 2] hadden, ondanks het leeftijdsverbod, bier gedronken. De rechtbank gaat er van uit dat [bijnaam slachtoffer] in elk geval vier flesjes bier had gedronken. De omstandigheden waaronder de cobra werd afgestoken, waren dus zeer risicovol. Daarbij komt dat er tussen het moment van de verkoop van het vuurwerk door verdachte en het afsteken op oudejaarsdag nog andere omstandigheden waren buiten de invloedssfeer van verdachte. Hoewel zij niet wilde dat haar zoon illegaal vuurwerk voorhanden had, wist de moeder van [bijnaam slachtoffer] dat hij cobra’s had gekocht van verdachte en dat het gevaarlijk vuurwerk betrof; zij heeft het vuurwerk op zijn verzoek verstopt nadat de politie bij verdachte aan de deur was geweest en het later aan hem teruggegeven.
Naar het oordeel van de rechtbank kan, gelet op voorgaande omstandigheden, het ontstaan van het letsel bij [bijnaam slachtoffer] redelijkerwijs niet in voldoende, strafrechtelijk relevante, mate worden toegerekend aan verdachte. De rechtbank acht dan ook niet bewezen dat verdachte aanmerkelijke schuld heeft aan het zware letsel dat [bijnaam slachtoffer] aan de explosie van de cobra heeft overgehouden, en zal hem vrijspreken van het onder 2 ten laste gelegde.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 30 oktober 2021 te Kootwijkerbroek, gemeente Barneveld, opzettelijk professioneel vuurwerk, te weten 15 stuks cobra 6, bestemd voor particulier gebruik, voorhanden heeft gehad en aan een ander, te weten ene [slachtoffer] , ter beschikking heeft gesteld.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer gelezen in samenhang met artikel 1.2.2 lid 1 van het Vuurwerkbesluit en de artikelen 1a, 2 en 6 van de WED. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 Wet Milieubeheer, opzettelijk begaan.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feiten 1 en 2 wordt veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 150 uren, met een proeftijd van twee jaren, en met de bijzondere voorwaarden zoals die door de reclassering zijn geadviseerd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om, gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte, het jeugdstrafrecht toe te passen en bij de strafbepaling rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte; hij heeft een blanco strafblad en hij heeft veel spijt van zijn handelen. Ook heeft de raadsvrouw verzocht om rekening te houden met de geslaagde mediation. De raadsvrouw heeft zich, gelet op deze omstandigheden, primair op het standpunt gesteld dat kan worden volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van straf, als bedoeld in artikel 9a Sr. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat indien een straf wordt opgelegd, dit een geheel voorwaardelijke straf zou moeten zijn, en dat oplegging van de training cognitieve vaardigheden als bijzondere voorwaarde niet nodig is.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Verdachte had op het moment van het plegen van het bewezenverklaarde feit een leeftijd van 18 jaar en 5 maanden. Het verzoek van de raadsvrouw is niet nader met rapportage onderbouwd. Bij verdachte jongeren in de leeftijd van 16-23 jaar, op de pleegdatum, wordt rekening gehouden met de individuele ontwikkelingsfase en omstandigheden. De reclassering adviseert in deze zaak het volwassenenstrafrecht toe te passen omdat zij ten aanzien van verdachte onvoldoende indicaties heeft ontvangen voor het toepassen van het jeugdstrafrecht. De rechtbank heeft overigens ter zitting een verdachte gezien die volwassen imponeert en ziet daarom geen reden van het advies van de reclassering af te wijken.
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de verkoop van professioneel vuurwerk aan de zestienjarige [bijnaam slachtoffer] . Het is algemeen bekend dat vuurwerk gevaar kan opleveren voor de gezondheid en veiligheid van personen en goederen. Dat geldt zeker voor professioneel vuurwerk, dat een substantieel zwaardere of explosievere lading bevat dan het vuurwerk dat in Nederland verkocht mag worden aan particulieren. Daarbij is het vuurwerk verkocht aan een minderjarige ontvanger en ondanks het feit dat ook verdachte nog jong is, neemt de rechtbank hem dit kwalijk.
In deze zaak heeft het gevaar zich verwezenlijkt en heeft een ongeval plaatsgevonden met het vuurwerk dat verdachte had verkocht. Bij het ongeval heeft [bijnaam slachtoffer] zijn rechterhand verloren. Als gevolg daarvan kan [bijnaam slachtoffer] niet meer het werk doen dat hij graag wilde doen en waarvoor hij werd opgeleid. [bijnaam slachtoffer] heeft meerdere operaties moeten ondergaan en het ongeval heeft psychisch veel impact op [bijnaam slachtoffer] en zijn familie gehad. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij niet voldoende heeft nagedacht over de gevaren van (de handel in) professioneel vuurwerk.
Vanwege de ernst van het bewezenverklaarde is de rechtbank van oordeel dat de toepassing van artikel 9a Sr niet opportuun is. De rechtbank zal verdachte dus een straf opleggen.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft bij de keuze voor de op te leggen straf en het bepalen van de hoogte ervan acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 30 oktober 2023. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het adviesrapport van Reclassering Nederland van 25 september 2023. Daaruit blijkt dat verdachte een stabiel leven heeft met werk en inkomen, en dat er geen problemen zijn vastgesteld ten aanzien van zijn sociale netwerk of middelengebruik. Over het strafbare feit schrijft de reclassering dat verdachte ADD heeft en mogelijk vanuit impulsiviteit heeft gehandeld. De reclassering adviseert daarom om aan verdachte een gedragsinterventie op te leggen in de vorm van een training cognitieve vaardigheden.
De rechtbank houdt ook rekening met de proceshouding van verdachte. Verdachte heeft open en eerlijk verklaard over zijn handelen. Ook heeft hij in zijn laatste woord treffend verwoord dat hij veel spijt heeft van de verkoop van het vuurwerk en dat hij een groot schuldgevoel heeft tegenover [bijnaam slachtoffer] .
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de geslaagde mediation die heeft plaatsgevonden in deze zaak. Uit de mediation-overeenkomst tussen verdachte en [bijnaam slachtoffer] blijkt dat het hen heeft geholpen om met elkaar te spreken over de gebeurtenis en dat verdachte zijn spijt heeft betuigd aan [bijnaam slachtoffer] . [bijnaam slachtoffer] heeft geen behoefte aan strafoplegging; hij vindt het belangrijk dat zijn schade wordt vergoed en dat verdachte heeft geleerd van de gebeurtenis.
Strafmodaliteit en strafmaat
De rechtbank is vanwege voornoemde omstandigheden van oordeel dat het passend en geboden is om verdachte een geheel voorwaardelijke taakstraf op te leggen. De duur van deze taakstraf is korter dan geëist door de officier van justitie, omdat de rechtbank verdachte van het onder 2 ten laste gelegde feit vrijspreekt. De rechtbank koppelt, gelet op het advies van de reclassering, aan deze voorwaardelijke straf als bijzondere voorwaarde de training cognitieve vaardigheden.
Alles afwegende, en gelet op de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd, acht de rechtbank de oplegging van een geheel voorwaardelijke taakstraf van 100 uren, met een proeftijd van twee jaren, en met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd, passend en geboden.

7.De schade van de benadeelde

7.1
De vordering van de benadeelde partij
[moeder van slachtoffer] , de moeder van [bijnaam slachtoffer] , heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces en zij vordert, ter vergoeding van affectieschade, een bedrag van € 10.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij moet worden toegewezen.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij nietontvankelijk moet worden verklaard, omdat ten aanzien van feit 1 onvoldoende causaal verband bestaat tussen het feit en de schade en ten aanzien van feit 2 vrijspraak is bepleit. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden gematigd vanwege de eigen schuld van de benadeelde partij en de eigen schuld van [bijnaam slachtoffer] .
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van artikel 6:107 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen de naasten van slachtoffers aanspraak maken op vergoeding van affectieschade. Een recht daarop bestaat als het slachtoffer ernstig en blijvend letsel heeft. Voor een recht op affectieschade is, anders dan bij shockschade, niet vereist dat onrechtmatig is gehandeld jegens de benadeelde partij zelf. Wel is vereist dat onrechtmatig is gehandeld jegens het slachtoffer, die daardoor lichamelijk of geestelijk letsel heeft opgelopen.
Voor zover de vordering betrekking heeft op het onder feit 1 ten laste gelegde, overweegt de rechtbank dat het bewezenverklaarde feit en de schade in een te ver verwijderd verband staan, en de vordering om die reden niet kan worden toegewezen. Voor zover de vordering betrekking heeft op het onder feit 2 ten laste gelegde, overweegt de rechtbank dat de vordering niet kan worden toegewezen nu verdachte van dat feit wordt vrijgesproken. De rechtbank zal de benadeelde partij op de voet van artikel 361, tweede lid, Sv nietontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 1, het misdrijf:
overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 Wet Milieubeheer, opzettelijk begaan;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
100 (honderd) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
50 (vijftig) dagen;
- beveelt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de eerste zestig dagen doorgebracht in verzekering of voorlopige hechtenis, twee uren per dag aftrek plaatsvindt;
- bepaalt dat deze taakstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
De rechter kan de tenuitvoerlegging ook gelasten indien de verdachte gedurende de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende bijzondere voorwaarden niet is nagekomen:
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- zich binnen drie dagen na het onherroepelijk worden van het vonnis meldt bij Reclassering Nederland, Nieuwe Oeverstraat 65, 6811 JB in Arnhem. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- actief deelneemt aan de gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Verdachte houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat de verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
schadevergoeding
- bepaalt dat de benadeelde partij [moeder van slachtoffer] in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.T. Pouw, voorzitter, mr. D. ten Boer en mr. B.S. Kats, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Lautenbag, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 11 december 2023.
Buiten staat
Mr. B.S. Kats is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer 2022141566. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Hoge Raad 14 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:952.