ECLI:NL:RBOVE:2023:4949

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
5 december 2023
Publicatiedatum
5 december 2023
Zaaknummer
08.123186.23 en 08.173856.21 (tul) (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bezit en handel in cocaïne met gevangenisstraf en inbeslagname van goederen

Op 5 december 2023 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2003, die beschuldigd werd van het bezit en de handel in cocaïne. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van elf maanden voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte had in de periode van 1 april 2023 tot en met 15 mei 2023 in Zwolle cocaïne verkocht en had op 15 mei 2023 ongeveer een kilogram cocaïne in Wezep in zijn bezit. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldiging van het dealen van harddrugs vóór 1 april 2023, waardoor de verdachte van dat deel van de tenlastelegging is vrijgesproken. Daarnaast heeft de rechtbank een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van drie maanden ten uitvoer gelegd, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd opnieuw schuldig had gemaakt aan strafbare feiten.

De rechtbank heeft ook beslist over de inbeslagname van goederen. Een geldbedrag van € 200,-- dat aan de verdachte toebehoorde, werd verbeurd verklaard, evenals een personenauto die gebruikt was bij de strafbare feiten. Andere in beslag genomen bedragen werden teruggegeven aan de rechthebbende. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de persoonlijke situatie van de verdachte, die eerder in aanraking was gekomen met justitie. De rechtbank achtte een gevangenisstraf van elf maanden passend, gezien de impact van de handel in cocaïne op de samenleving en de recidive van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.123186.23 en 08.173856.21 (tul) (P)
Datum vonnis: 5 december 2023
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2003 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [woonplaats] ,
nu verblijvende in de P.I. Almelo.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 29 augustus 2023 en 22 november 2023.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.M. Holtslag en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. D.R. Kops, advocaat in Breukelen, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:in de periode van 1 juni 2022 tot en met 15 mei 2023, in Zwolle, al dan niet samen met (een) ander(en), heeft gedeald in cocaïne;
feit 2:op 15 mei 2023 in Wezep, ongeveer een kilogram cocaïne aanwezig heeft gehad.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juni 2022 tot en
met 15 mei 2023,
in de gemeente Zwolle, althans (in ieder geval) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verkocht en/of afgeleverd
en/of verstrekt en/of vervoerd,
een hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde
cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
hij op of omstreeks 15 mei 2023,
te Wezep, in de gemeente Oldebroek, althans (in ieder geval) in Nederland,
opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende
cocaïne (ongeveer 1 kilogram), zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel
3a van die wet.

3.De bewijsmotivering

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1, voor zover dit ziet op de pleegperiode van 1 juni 2022 tot en met maart 2023. Verder kan niet worden bewezen dat sprake was van medeplegen zodat verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken.
De raadsman heeft zich ten aanzien van feit 2 voor wat betreft de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
Er is in het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig dat verdachte zich vóór 1 april 2023 heeft schuldig gemaakt aan het dealen van harddrugs. De rechtbank zal verdachte van dat deel van de ten laste legging vrijspreken.
Evenmin zijn er aanknopingspunten dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft begaan, zodat verdachte zal worden vrijgesproken van dat bestanddeel.
De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte op tijdstippen in de periode van 1 april 2023 tot en met 15 mei 2023 in de gemeente Zwolle opzettelijk cocaïne heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en vervoerd.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan.
De bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot partiële bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit en tot bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte deze feiten heeft bekend en nadien door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen [1] .
Ten aanzien van feit 1
- het proces-verbaal van de terechtzitting van 21 november 2023, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte als bedoeld in art. 359, derde lid, laatste volzin, Sv;
- het proces-verbaal van observatie 19 april 2023, bladzijden 46 tot en met 48;
- het proces-verbaal van observatie 15 mei 2023, bladzijden 67 en 68;
- het proces-verbaal van bevindingen van 18 mei 2023, bladzijde 219.
Ten aanzien van feit 2
- het proces-verbaal van de terechtzitting van 21 november 2023, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte als bedoeld in art. 359, derde lid, laatste volzin, Sv;
- het proces-verbaal van bevindingen, bladzijden 496 en 497;
- het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, bladzijden 271 tot en met 273 en bladzijde 276;
- het deskundigenverslag van het Nederlands Forensisch Instituut van 16 mei 2023, opgemaakt door ing. F. Wallace, pagina 179.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1
hij op tijdstippen in de periode van 1 april 2023 tot en met 15 mei 2023, in de gemeente Zwolle, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2
hij op 15 mei 2023, te Wezep, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne (ongeveer 1 kilogram), zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, aanhef en onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 2
het misdrijf:opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, aanhef en onder C van de Opiumwet gegeven verbod;

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en met aftrek van voorarrest. Als bijzondere voorwaarden dienen te worden opgelegd: meldplicht, ambulante behandeling en het hebben van een dagbesteding.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft een strafmaatverweer gevoerd ertoe strekkende dat bij de strafoplegging aansluiting moet worden gezocht bij de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) passend bij een dealperiode van anderhalve maand. Bij toepassing van deze oriëntatiepunten zou aan verdachte ter zake van feit 1 en feit 2 een gevangenisstraf moeten worden opgelegd die gelijk is aan de tijd die reeds door verachte in voorarrest is doorgebracht.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De feiten
Verdachte heeft zich gedurende een periode van anderhalve maand schuldig gemaakt aan de handel in cocaïne. Daarnaast heeft verdachte een blok cocaïne van 997,08 gram aanwezig gehad. Het is algemeen bekend dat cocaïne, mede vanwege de zeer verslavende werking ervan, schadelijk is voor de gezondheid van de gebruikers daarvan. De verspreiding van en de handel in cocaïne gaat bovendien gepaard met vele vormen van zware criminaliteit en hebben daarom een ontwrichtende invloed op de samenleving. Verdachte heeft zich bij zijn keuze om zich bezig te houden met de handel in cocaïne, slechts bekommerd om zijn eigen financieel gewin en heeft niet stilgestaan bij de gezondheidsrisico’s voor anderen of de schadelijke gevolgen voor de maatschappij. Verdachte heeft door zijn handelen bijgedragen aan het in stand houden van de ondermijnende criminaliteit rondom de handel in harddrugs. Het plegen van dit soort feiten is maatschappelijk gezien onaanvaardbaar.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 12 oktober 2023. Hieruit blijkt dat verdachte voor het eerst in aanraking met justitie kwam toen hij zestien jaar was (in 2020). De jaren daaropvolgend kwam hij meerdere keren in aanraking met politie en justitie wegens onder meer diefstallen, openlijke geweldpleging en het overtreden van de Opiumwet. Verdachte is weer gerecidiveerd tijdens een proeftijd die loopt tot 2024.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het rapport van Tactus verslavingszorg (hierna de reclassering) van 14 november 2023. Uit het reclasseringsrapport volgt dat verdachte een nu 19-jarige man is bij wie het zorgelijk is dat hij op zijn jonge leeftijd en binnen korte tijd meer malen in aanraking is gekomen met politie en justitie. De reclassering ziet risicofactoren aangaande financiën, dagbesteding en het sociale netwerk van verdachte. Verdachte beschikt niet over een zinvolle daginvulling en heeft nauwelijks inkomsten. Daarnaast lijkt zijn sociale netwerk een negatieve invloed op hem te hebben, daar hij vrienden heeft die met justitie in aanraking zijn gekomen en hij meermaals aangeeft zijn vrienden onvoorwaardelijk te steunen. Op basis van het onderzoek kan geen diagnose worden gesteld, wel kan worden geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van antisociale trekken bij een persoon die nog in ontwikkeling naar volwassenheid is. Gebruik van cannabis en alcohol zijn aan de orde, maar lijken (nog) niet tot problematisch gedrag te hebben geleid. Intellectueel poneert verdachte op (beneden)gemiddeld niveau. Verdachte neigt naar het snelle geld en het ontbreekt hem aan verantwoordelijkheden en concrete doelen voor de toekomst. Het risico op recidive wordt ingeschat als gemiddeld. Het risico op onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat als laag.
De reclassering adviseert het volwassenstrafrecht toe te passen. Bij een veroordeling wordt een (deels) voorwaardelijke straf geadviseerd met de bijzondere voorwaarden: meldplicht bij reclassering, ambulante behandeling en dagbesteding.
Strafoplegging
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank gelet op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Die geven als uitgangspunt voor feit 1, het met enige regelmaat verkopen/afleveren/verstrekken van gebruikershoeveelheden harddrugs vanuit een pand of op straat gedurende meer dan een maand, maar minder dan drie maanden, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden. Voor feit 2, het aanwezig hebben van 500 tot 1000 gram harddrugs, geldt als aanknopingspunt oplegging een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden. Verdachte heeft 997,08 gram cocaïne aanwezig gehad. De rechtbank zoekt aansluiting bij de LOVS-oriëntatiepunten voor het bepalen van de strafsoort en -hoogte.
De rechtbank acht oplegging van een deels voorwaardelijke straf zoals door de officier van justitie is gevorderd, niet aan de orde nu een eerder opgelegd voorwaardelijke kader niet heeft kunnen bijdragen aan het verminderen van recidive door verdachte. Bij de detentiefasering kan de reclassering in beeld komen en in die fase kunnen ook eventuele mogelijkheden voor re-integratie worden bezien.
Alles overwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 11 maanden passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.
6.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat de op de beslaglijst genoemde voorwerpen, te weten een geldbedrag van € 4.800,-- en een personenauto moeten worden verbeurd verklaard.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft het standpunt ingenomen dat de personenauto moet worden teruggegeven aan verdachte en dat het geldbedrag dient te worden teruggegeven aan de rechthebbende daarvan, zijnde de vader van verdachte. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat met betrekking tot de auto niet kan worden vastgesteld dat het strafbare feit hiermee is gepleegd. Ten aanzien van het geldbedrag heeft de raadsman aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat dit geldbedrag een illegale herkomst heeft of dat dit uit de handel in drugs is verkregen. Het geldbedrag is, met uitzondering van € 200,-- dat in een badjas is aangetroffen, in een kluis aangetroffen waarvan de sleutel in bezit van de vader van verdachte. Het geld was niet van verdachte.
De beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat het op de beslaglijst vermelde voorwerp onder nummer 2, te weten een geldbedrag van € 200,-- moet worden verbeurdverklaard, nu het geldbedrag aan de verdachte toebehoort en omdat dit geldbedrag geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit is verkregen.
De rechtbank is van oordeel dat het op de beslaglijst vermelde voorwerp onder nummer 1, te weten de auto, moet worden verbeurdverklaard, nu met behulp van deze auto het onder 2 bewezenverklaarde feit is begaan.
De rechtbank zal teruggave gelasten van de voorwerpen onder de nummers 3, 4 en 5, te weten een geldbedrag van in totaal € 4.600,-- aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt

7.De vordering tenuitvoerlegging

7.1
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 13 september 2022 van de meervoudige kamer in deze rechtbank onder de parketnummers 08.173856.21 en 08.100581.22 (gevoegd ttz), is verdachte veroordeeld voor zover van belang tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van drie jaren. De proeftijd is ingegaan op 28 september 2022.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden toegewezen.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie
niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard. Daartoe is aangevoerd dat de officier van justitie een vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 08.173856.21 heeft ingediend terwijl verdachte bij vonnis van 13 september 2022 is vrijgesproken van de feiten onder dit parketnummer.
Subsidiair is afwijzing van de vordering bepleit en meer subsidiair dat, indien de vordering wordt toegewezen, de gevangenisstraf moet worden omgezet in het verrichten van een taakstraf.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de vordering van de officier van justitie moet worden toegewezen. Bij het onderzoek ter terechtzitting op 21 november 2023 is gebleken dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan het plegen van nieuwe strafbare feiten heeft schuldig gemaakt. De rechtbank heeft op 13 september 2022 vonnis gewezen in de ter terechtzitting gevoegde parketnummers 08.173856.21 en 08.100581.22. Dit staat ook in het vonnis “(gevoegd ttz)”. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 33, 33a en 57.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1, het misdrijf: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, aanhef en onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 2, het misdrijf: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, aanhef en onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
11 (elf) maanden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
de in beslag genomen voorwerpen
- verklaart verbeurd de op de beslaglijst genoemde voorwerpen onder de nummers 1 en 2, te weten een personenauto [kenteken] en een geldbedrag van € 200,--;
- gelast de teruggave aan de rechthebbende, van het op de beslaglijst vermelde voorwerpen onder 3, 4 en 5, te weten het resterende geldbedrag van in totaal € 4.600,--;
tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf met parketnummer 08.173856.21
- beveelt de
tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van de meervoudige kamer in deze rechtbank van 13 september 2022 voorwaardelijk opgelegde
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.;
Dit vonnis is gewezen door mr. D.E. Schaap, voorzitter, mr. A. van Holten en mr. M. ter Riet, rechters, in tegenwoordigheid van S. Wongsokerto, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 5 december 2023.
Buiten staat
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland onderzoek “Eilandvos”, zaak ON1R023018, met nummer PL0600-2023118474. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal van 23 mei 2023.