ECLI:NL:RBOVE:2023:4948

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
5 december 2023
Publicatiedatum
5 december 2023
Zaaknummer
08.127622.23, 08.202615.21 (tul) en 08.064210.21 (tul) (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 19-jarige man voor drugshandel en verkeersmisdrijf

De rechtbank Overijssel heeft op 5 december 2023 een 19-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 11 maanden voor het handelen in cocaïne en MDMA, en voor het veroorzaken van een verkeersongeval. De man heeft zich gedurende bijna drie maanden schuldig gemaakt aan drugshandel, waarbij hij ook minderjarigen heeft aangestuurd om cocaïne te bezorgen. Daarnaast had hij 59,47 gram MDMA in zijn bezit. Op 27 april 2023 veroorzaakte hij een verkeersongeval met een auto die niet van hem was, waarbij hij drie houten palen omreed en de plaats van het ongeval verliet. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de tenlastegelegde feiten, met uitzondering van een deel van de drugshandel dat vóór maart 2023 zou hebben plaatsgevonden, waarvoor de verdachte werd vrijgesproken. De rechtbank weegt de ernst van de feiten zwaar, vooral gezien de impact van drugshandel op de samenleving en de verkeersveiligheid. De verdachte heeft een uitgebreid strafblad en eerdere interventies hebben niet geleid tot gedragsverandering. De rechtbank besloot daarom tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zonder toepassing van het jeugdstrafrecht, en verklaarde het in beslag genomen geldbedrag van €620,- verbeurd.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummers: 08.127622.23, 08.202615.21 (tul) en 08.064210.21 (tul) (P)
Datum vonnis: 5 december 2023
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2004 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres 1] ,
nu verblijvende in de P.I. Zwolle.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 29 augustus 2023 en 21 november 2023.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.M. Holtslag en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. R. van Veen, advocaat in Utrecht, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte in Zwolle:
feit 1:in de periode van 1 juni 2022 tot en met 22 mei 2023 al dan niet samen met (een) ander(en) heeft gedeald in cocaïne;
feit 2:op 27 april 2023 en op 22 mei 2023 harddrugs voorhanden heeft gehad;
feit 3:op 27 april 2023 een verkeersongeval heeft veroorzaakt en de plaats van dat ongeval heeft verlaten terwijl er schade was veroorzaakt;
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juni 2022 tot en
met 22 mei 2023, in de gemeente Zwolle, althans (in ieder geval) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verkocht en/of
afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
een hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
hij op of omstreeks 27 april 2023 en/of op of omstreeks 22 mei 2023,
in de gemeente Zwolle, althans (in ieder geval) in Nederland,
opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal
bevattende cocaïne en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA
en/of (ongeveer) 2,93 gram, althans een hoeveelheid van een materiaal bevattende
amfetamine,
zijnde cocaïne en/of MDMA en/of amfetamine,
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3
hij op of omstreeks 27 april 2023,
in de gemeente Zwolle,
als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), door wiens gedraging een
verkeersongeval was veroorzaakt, de plaats van het ongeval, te weten (op de
kruising) de Roer en/of (met) de Raam, heeft verlaten, terwijl hij wist of
redelijkerwijs had moeten vermoeden dat aan een ander, te weten de Gemeente
Zwolle, schade was toegebracht
(te weten een of meer aan-/omgereden houten palen).

3.De bewijsmotivering

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten 1, 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman bepleit ten aanzien van feit 1 partiële vrijspraak voor wat betreft de periode tot maart 2023.
De raadsman bepleit ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde dat de verdachte wordt vrijgesproken voor wat betreft de op 27 april 2023 aangetroffen MDMA.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde bepleit de raadsman dat de verdachte in het geheel wordt vrijgesproken. De raadsman voert aan dat voor de herkenning door de verbalisanten geldt dat deze onvoldoende overtuigend is en niet door andere bewijsmiddelen wordt ondersteund.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
Er is in het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig dat verdachte zich vóór 1 maart 2023 heeft schuldig gemaakt aan het dealen van harddrugs. De rechtbank zal verdachte van dat deel van de tenlastelegging vrijspreken.
De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte op tijdstippen in de periode van 1 maart 2023 tot en met 22 mei 2023 in Zwolle tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk cocaïne heeft bereid, bewerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt en vervoerd.
De rechtbank komt dan ook tot partiële bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en nadien door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen [1] .
- het proces-verbaal van de terechtzitting van 21 november 2023, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte als bedoeld in art. 359, derde lid, laatste volzin, Sv;
- het proces-verbaal van bevindingen, op 1 mei 2023 opgemaakt door [verbalisant 1] , bladzijden 75 tot en met 78;
- het proces-verbaal van bevindingen, op 2 mei 2023 opgemaakt door [verbalisant 1] , bladzijden 103 tot en met 105;
- het proces-verbaal van bevindingen, op 18 april 2023 opgemaakt door [verbalisant 1] , bladzijden 163 tot en met 167;
- het proces-verbaal van bevindingen, op 20 april 2023 opgemaakt door [verbalisant 2] , bladzijden 233 tot en met 240;
- het proces-verbaal van bevindingen, op 8 mei 2023 opgemaakt door [verbalisant 1] , bladzijden 251 tot en met 253;
- het proces-verbaal van bevindingen, op 1 mei 2023 opgemaakt door [verbalisant 1] , bladzijden 266 en 267;
- het proces-verbaal van bevindingen, op 17 april 2023 opgemaakt door [verbalisant 1] , bladzijden 369 en 370.
Feit 2
Ten aanzien van de pleegdatum 22 mei 2023
Op 22 mei 2023 vond een doorzoeking plaats in de slaapkamer van verdachte in de woning aan [adres 2] te Zwolle. Hier werd een plastic zakje met een bol wit poeder en een plastic zakje met resten van bruin poeder aangetroffen. In het procesdossier bevindt zich geen rapport van het Nederlands Forensisch Instituut waaruit blijkt dat deze aangetroffen stoffen verdovende middelen in de zin van de Opiumwet betreffen en zo ja, welke middelen. De in beslag genomen stoffen testten wel positief ten aanzien van cocaïne en amfetamine in een door de politie uitgevoerde indicatieve test, maar het bewijs dat de stoffen inderdaad cocaïne en amfetamine betreffen kan niet alleen op een indicatieve test worden gebaseerd.
Verdachte zal gelet op het voorgaande worden vrijgesproken van het onder feit 2 ten laste gelegde voor zover dat ziet op het aanwezig hebben van cocaïne en amfetamine op 22 mei 2023.
Gelet op de samenhang tussen feit 2 en feit 3 voor wat betreft de pleegdatum van 27 april 2023 en het daarover door de raadsman ingenomen standpunt, zal de rechtbank de feiten 2 en 3 hierna gezamenlijk bespreken.
Feit 2 en feit 3
De rechtbank stelt op grond van het dossier en de behandeling ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast. In de voetnoten in het vonnis zal worden verwezen naar de voor de bewezenverklaring redengevende bewijsmiddelen. [2]
Op 27 april 2023 zagen de politieagenten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] in Zwolle een auto rijden [3] . [verbalisant 3] herkende de bestuurder als verdachte [verdachte] . Halverwege De Roer, waar de straat overgaat op De Raam, zagen de agenten dat het voertuig drie houten palen uit de grond reed. Het voertuig kwam hierdoor tot stilstand. Verdachte stapte aan de bestuurderskant uit de auto en rende weg. De verbalisanten zagen dat er van verdachte direct na het uitstappen een zak viel. Deze zak bleek later meerdere soorten harddrugs te bevatten [4] , te weten: 12 gripzakjes met elk vijf Moncler pillen en 16 gripzakjes met witte substanties. De inhoud van de zakjes is onderzocht. [5] De gripzakjes met Moncler pillen bevatten in totaal (netto) 47,35 gram MDMA [6] en de gripzakjes met witte substanties bevatten in totaal (netto) 12,12 gram MDMA [7] . Agent [verbalisant 4] herkende de vluchtende persoon als verdachte [verdachte] [8] .
De betreffende auto was gehuurd door getuige [getuige] . Hij herkent verdachte op een foto. Hij kent hem als [verdachte] . Hij heeft zijn auto aan [verdachte] geleend. [9]
Herkenning van verdachte door de verbalisanten
Uit het dossier volgt dat de verbalisant [verbalisant 4] niet goed kon zien wie er in de auto zat, toen de auto nog in beweging was. Omdat met de collega-agent gesproken was over dat de naam van de bestuurder [naam] was, riep [verbalisant 4] de vluchtende verdachte aan met die naam. Terwijl [verbalisant 4] “ [naam] stop politie” riep, herkende hij deze persoon als de hem ambtshalve bekende [verdachte] . Hij herkende [verdachte] van een controle op 24 april 2023. Tijdens deze dienst heeft hij [verdachte] twee keer gezien: een keer terwijl [verdachte] naast een auto stond en een praatje maakte met een collega. Later die nacht heeft hij [verdachte] naast een bestuurder in een auto zien zitten. Hij heeft verdachte [verdachte] beide keren goed kunnen bekijken. Daarom herkende hij de wegrennende persoon aan zijn krulletjes en zijn postuur. Hij wist toen dat dit dezelfde persoon betrof.
Ook verbalisant [verbalisant 3] heeft verdachte herkend. Hij heeft verdachte op 23 april 2023 gecontroleerd in de auto. Hij heeft verklaard dat op 27 april 2023 zowel hij, als zijn collega verdachte aanriepen, maar dat zij abusievelijk “ [naam] ” riepen terwijl dit “ [verdachte] ” moest zijn. De verwarring zat erin dat [naam] het broertje is van [verdachte] . Op het moment dat [verbalisant 3] verdachte zag wegrennen herkende hij hem nogmaals als [verdachte] . Hij herkende hem aan zijn krulletjes, postuur en van de eerdere controle.
De rechtbank acht de herkenning van de verbalisanten voldoende duidelijk en betrouwbaar gelet op hun eerdere ontmoetingen met verdachte kort voorafgaand aan 27 april 2023 en hun beschrijving op grond van welke specifieke uiterlijke kenmerken zij verdachte herkennen. De herkenning van de verbalisanten vindt voorts steun in de verklaring van getuige [getuige] , die immers heeft verklaard de betreffende auto te hebben uitgeleend aan de verdachte. Ook overigens zijn er geen feiten en omstandigheden aangevoerd noch gebleken die de herkenning door de verbalisanten onbetrouwbaar maakt. Het verweer wordt verworpen.
Verdachte moet hebben geweten dat hij schade had veroorzaakt aan de houten palen. Zijn voertuig was ten gevolge van de aanrijding met de palen immers tot stilstand gekomen.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte de onder
2 ( wat betreft 27 april 2023) en 3 tenlastegelegde feiten heeft begaan.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1
hij op tijdstippen in de periode van 1 maart 2023 tot 22 mei 2023, in de gemeente Zwolle,
tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft bereid en bewerkt en verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
2
hij op 27 april 2023, in de gemeente Zwolle, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3
hij op 27 april 2023, in de gemeente Zwolle, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, de plaats van het ongeval, te weten op De Roer en De Raam, heeft verlaten, terwijl hij wist dat aan een ander, te weten de Gemeente Zwolle, schade was toegebracht te weten omgereden houten palen.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, 7 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, aanhef en onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 2
het misdrijf: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, aanhef en onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 3
het misdrijf: overtreding van artikel 7, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen indicatie is voor toepassing van het jeugdstrafrecht zodat het volwassenstrafrecht moet worden toegepast.
De officier van justitie heeft gevorderd om verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en met aftrek van voorarrest. Als bijzondere voorwaarden dienen te worden opgelegd: meldplicht, ambulante behandeling, het hebben van een dagbesteding en begeleid wonen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht toepassing te geven aan het jeugdstrafrecht gelet op de persoon van verdachte en de bij hem aanwezige problematiek. De raadsman heeft bepleit verdachte te veroordelen tot een jeugddetentie waarvan de duur gelijk is aan de tijd die door hem reeds in voorlopige hechtenis is doorgebracht.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich gedurende een periode van bijna drie maanden samen met anderen schuldig gemaakt aan het handelen in cocaïne. Hij heeft daarbij tevens minderjarigen aangestuurd om de cocaïne te bezorgen bij de gebruikers en op verschillende adressen cocaïne bereid en bewerkt. Daarnaast heeft verdachte een hoeveelheid van 59,47 gram MDMA aanwezig gehad. Het is algemeen bekend dat cocaïne en MDMA, mede vanwege de zeer verslavende werking ervan, schadelijk zijn voor de gezondheid van de gebruikers daarvan. De verspreiding van en de handel in dergelijke harddrugs gaan bovendien gepaard met vele vormen van zware criminaliteit en hebben daarom een ontwrichtende invloed op de samenleving. Verdachte heeft zich bij zijn keuze om zich (wederom) bezig te houden met de handel in cocaïne, slechts bekommerd om zijn eigen financieel gewin en heeft niet stilgestaan bij de gezondheidsrisico’s voor anderen of de schadelijke gevolgen voor de maatschappij. Verdachte heeft door zijn handelen bijgedragen aan het in stand houden van de ondermijnende criminaliteit rondom de handel in harddrugs. Het plegen van dit soort feiten is maatschappelijk gezien onaanvaardbaar.
Verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan een verkeersmisdrijf. Verdachte heeft met aan auto die niet van hem was, na een achtervolging door de politie, drie houten palen omgereden. Als gevolg hiervan is schade ontstaan. Verdachte wist dat hij schade had veroorzaakt. Tijdens zijn vlucht voor de politie heeft hij zakjes met pillen laten vallen. Hij had op dat moment een hoeveelheid van bijna 60 gram MDMA bij zich. Door zijn gedrag heeft verdachte niet alleen de verkeersveiligheid ernstig in gevaar gebracht, maar ook schade voor (een) ander(en) veroorzaakt. Door zich zo te gedragen heeft verdachte laten zien dat hij geen respect heeft voor andermans eigendom.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 2 november 2023. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld wegens het overtreden van de Opiumwet.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de inhoud van het omtrent verdachte door Reclassering Nederland (hierna de reclassering) opgemaakt rapport van 7 november 2023 waarin veel wordt geciteerd uit het rapport van de reclassering van 13 augustus 2023.
Uit deze rapporten volgt, kort samengevat, dat verdachte een uitgebreid delict verleden heeft en dat hij al langere tijd bekend is bij de jeugdreclassering en de Raad voor de Kinderbescherming. Er zijn in de loop der jaren verscheidene interventies ingezet om recidive te voorkomen. Verdachte heeft meerdere toezichten bij de jeugdreclassering gehad, schorsingen zijn opgeheven, hij is meermaals in een justitiële jeugdinrichting geplaatst en heeft de IBT-Plus, IBT-Harde Kern en een maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige (GBM) opgelegd gekregen. Ook een intensief toezicht bij de jeugdreclassering in het kader van een GBM heeft recidive niet kunnen voorkomen.
Na multidisciplinair overleg (MDO) op 11 juli 2023 met de jeugdreclassering en de Raad voor de Kinderbescherming, concludeert de reclassering dat er geen mogelijkheden meer zijn voor de jeugdreclassering om te werken aan risicobeheersing en gedragsverandering en daarmee recidivevermindering. Er zijn geen indicaties voor toepassing van het jeugdstrafrecht en de reclassering adviseert het volwassenstrafrecht toe te passen. Het risico op recidive en het risico op onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat als hoog. In het gesprek met verdachte ontstaat de indruk dat hij alleen wil meewerken aan een verder reclasseringstraject, als dit voldoet aan zijn voorwaarden. Zo heeft hij tijdens bespreking van het advies aangegeven dat hij in het kader van detentiefasering mee zou willen werken aan een verder reclasseringstraject, mits dit niet bestaat uit beschermd/begeleid wonen en/of een klinische opname. De reclassering concludeert verder dat zij zonder een aanvulling op de pro Justitia rapportage van 23 januari 2023 geen gedegen plan van aanpak kan opstellen (ter invulling van eventuele voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel).
Toepassing jeugdstrafrecht of volwassen strafrecht
De rechtbank ziet zich allereerst de vraag gesteld of het jeugdstrafrecht dan wel het volwassenstrafrecht dient te worden toegepast. Verdachte is ouder dan 18 jaar en dan is berechting volgens het volwassenstrafrecht het uitgangspunt. In de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan, kan aanleiding worden gezien om een volwassene die ten tijde van het feit jonger was dan 23 jaar te berechten volgens het jeugdstrafrecht.
De rechtbank ziet geen aanleiding om het jeugdstrafrecht, waar sprake is van een pedagogische beïnvloeding, toe te passen. Binnen het kader van het jeugdstrafrecht zijn er geen mogelijkheden meer om te werken aan risicobeheersing en gedragsverandering en daarmee recidivevermindering. In het verleden is hier al intensief op ingezet en de maximale behandelwinst van heropvoeding lijkt inmiddels te zijn behaald. De rechtbank ziet geen doorslaggevende argumenten voor toepassing van het jeugdstrafrecht en zal daarom het volwassenstrafrecht toepassen.
Strafoplegging
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank gelet op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Die geven als uitgangspunt voor feit 1 (het met enige regelmaat verkopen/afleveren/verstrekken van gebruikershoeveelheden harddrugs vanuit een pand of op straat gedurende meer dan een maand, maar minder dan drie maanden) een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden. Strafverzwarende omstandigheden zijn dat verdachte eerder is veroordeeld wegens het dealen van harddrugs en dat hij dit nu samen met (minderjarige) anderen heeft gedaan. Voor feit 2, het aanwezig hebben van 50 tot 100 gram harddrugs geldt als uitgangspunt oplegging van een taakstraf voor de duur van 200 uren. Verdachte heeft een hoeveelheid van bijna 60 gram MDMA aanwezig gehad Voor feit 3, het verlaten van de plaats van het ongeval, zijn geen aanknopingspunten in de LOVS-oriëntatiepunten.
Alles overwegend is naar het oordeel van de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 11 maanden passend en geboden.
De rechtbank acht oplegging van een deels voorwaardelijke straf zoals door de officier van justitie is gevorderd, niet aan de orde gelet op de inhoud van het reclasseringsrapport en nu eerder opgelegde voorwaardelijke kaders niet hebben kunnen bijdragen aan het verminderen van recidive door verdachte. Bij de detentiefasering kan de reclassering in beeld komen en in die fase kunnen ook eventuele mogelijkheden voor re-integratie worden bezien.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.
6.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat het op de beslaglijst genoemde geldbedrag van € 620,-- moet worden verbeurd verklaard.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen over het in beslag genomen voorwerp.
De beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat het op de beslaglijst vermelde geldbedrag van € 620,-- moet worden verbeurdverklaard, nu het geldbedrag aan de verdachte toebehoort en omdat dit geldbedrag geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit is verkregen. Het geldbedrag lag onder de matras van het bed van verdachte en bestond uit diverse verschillende coupures.

7.De vorderingen tenuitvoerlegging

7.1
De vonnissen waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Parketnummer 08-064210-21
Bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 29 april 2021, is verdachte veroordeeld voor zover van belang tot het verrichten van een werkstraf voor de duur van 40 uren subsidiair 20 dagen jeugddetentie met aftrek van voorarrest, waarvan 20 uren subsidiair 10 dagen jeugddetentie voorwaardelijk en een proeftijd van twee jaren. De proeftijd is ingegaan op 15 mei 2021.
Parketnummer 08-202615-21
Bij onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle van 22 maart 2022, is verdachte veroordeeld voor zover van belang tot een jeugddetentie voor de duur van 228 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 180 dagen voorwaardelijk en met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd is ingegaan op 1 februari 2023.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide vorderingen dienen te worden toegewezen, voor zover de straffen waarvan nu de ten uitvoerlegging wordt gevorderd, niet reeds in een eerder stadium zijn geëxecuteerd.
7.3
Het standpunt van de verdediging
Parketnummer 08-064210-21
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft tenuitvoerlegging van het eerder voorwaardelijk opgelegde strafdeel.
Parketnummer 08-202615-21.
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen, subsidiair dat de proeftijd moet worden verlengd.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Parketnummer 08-064210-21
Bij vonnis van 22 maart 2022 is de tenuitvoerlegging bevolen van de bij vonnis van 29 april 2021 voorwaardelijk opgelegde werkstraf van 20 uren, subsidiair 10 dagen jeugddetentie. De verdachte heeft deze werkstraf ook uitgevoerd. De rechtbank zal het Openbaar Ministerie in de vordering tot tenuitvoerlegging van die werkstraf dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
Parketnummer 08-202615-21
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan strafbare feiten heeft schuldig gemaakt. De rechtbank ziet geen reden om de vordering af te wijzen of de proeftijd te verlengen zoals door de raadsman is bepleit. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.
Verdachte komt naar het oordeel van de rechtbank niet meer in aanmerking voor jeugddetentie. De rechtbank zal daarom ingevolge artikel 6:6:29 van het Wetboek van Strafvordering de jeugddetentie vervangen door gevangenisstraf.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 33, 33a, 47 en 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1,het misdrijf: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, aanhef en onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 2,het misdrijf: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, aanhef en onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 3,het misdrijf: overtreding van artikel 7, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
11 (elf) maanden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
de in beslag genomen voorwerpen
- verklaart verbeurd het in beslag genomen voorwerp, te weten het op de beslaglijst genoemde geldbedrag van € 620,--;
tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf met parketnummer 08-064210-21
- verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vordering;
tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf met parketnummer 08-202615-21
-
gelast de tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle van 22 maart 2022 opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 180 dagen en gelast op grond van artikel 6:6:29 van het Wetboek van Strafvordering dat die jeugddetentie wordt vervangen door een
gevangenisstraf voor de duur van 180 (honderdtachtig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. E. Schaap, voorzitter, mr. A. van Holten en
mr. M. ter Riet, in tegenwoordigheid van S. Wongsokerto, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 5 december 2023.
Buiten staat
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland onderzoek “Eilandvos”, zaak ON1R023018, met nummer PL0600-2023118474. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal van 23 mei 2023.
2.Wanneer in de voetnoten wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland onderzoek “Eilandvos”, zaak ON1R023018, met nummer PL0600-2023118474. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
3.Proces-verbaal van bevindingen bladzijde 475 en 476.
4.Proces-verbaal van bevindingen bladzijde 476.
5.Proces-verbaal onderzoek verdovende middelen bladzijde 479 t/m 483.
6.Het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) bladzijde 485.
7.Het NFI rapport bladzijde 486.
8.Proces-verbaal van bevindingen bladzijde 475 en 476
9.Het proces-verbaal van verhoor getuige bladzijden 330 en 331.