ECLI:NL:RBOVE:2023:4927

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
29 november 2023
Publicatiedatum
5 december 2023
Zaaknummer
C/08/288813 / HA ZA 22-414
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot betaling van kosten door erfgenamen en partner in nalatenschapskwestie

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Overijssel op 29 november 2023, zijn de erfgenamen van een overleden vader (partij A) in conflict met de partner van de overledene (partij B) over de betaling van kosten die voortvloeien uit de nalatenschap. Partij A vorderde dat partij B de kosten voor warmtegebruik en andere lasten zou betalen, aangezien zij de woning bewoont terwijl partij A de kosten aan de Vereniging van Eigenaren (VvE) heeft voldaan. De rechtbank heeft in een eerder tussenvonnis van 19 juli 2023 al enkele bindende beslissingen genomen en heeft nu de zaak verder beoordeeld.

De rechtbank oordeelt dat partij B verplicht is om de kosten van de VvE, waterschapbelasting, onroerendezaakbelasting (OZB), gas, elektriciteit en stookkosten vanaf het moment van overlijden van de erflater voor haar rekening te nemen. Daarnaast is partij B verplicht om onderhoud te plegen aan de geiser. De rechtbank heeft vastgesteld dat partij B een bedrag van € 6.845,82 aan de nalatenschap moet betalen, wat bestaat uit verschillende kostenposten die door partij A zijn voorgeschoten. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de kosten voor warmtegebruik en waterschapsbelasting door partij B moeten worden vergoed, en dat de teruggave van bepaalde bedragen aan de nalatenschap ten goede komt. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van de partner van de overledene in het kader van de afwikkeling van de nalatenschap en de verplichtingen die voortvloeien uit het testament van de erflater. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat partij B onmiddellijk moet voldoen aan de betalingsverplichtingen, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/288813 / HA ZA 22-414
Vonnis van 29 november 2023
in de zaak van

1.[partij A 1],

wonende in [woonplaats 1],
2.
[partij A 2],
wonende in [woonplaats 2],
eisers in de hoofdzaak, verweerders in het incident,
advocaat mr. Y. de Groot-Amtari te Nijmegen,
tegen
[partij B],
wonende in [woonplaats 3],
gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident,
advocaat mr. A.F. Tadema te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [partij A] en [partij B] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft op 19 juli 2023 een tussenvonnis gewezen. Daarin heeft de rechtbank een aantal bindende eindbeslissingen genomen. De zaak is naar de rol verwezen, zodat partijen zich nog konden uitlaten over drie onderwerpen.
1.2.
De rechtbank heeft opnieuw kennisgenomen van de gedingstukken, waaronder nu ook:
  • de akte uitlating van [partij A];
  • de akte uitlating van [partij B];
  • de antwoordakte van [partij A];
  • de antwoordakte van [partij B].
1.3.
Hiermee is de rechtbank voldoende geïnformeerd om een beslissing te nemen in deze zaak. Die beslissing en toelichting daarop deelt de rechtbank vandaag aan partijen mee.

2.De uitspraak samengevat

2.1.
[partij A] zijn de erfgenamen van hun vader. [partij B] was diens partner sinds 1985. Het afwikkelen van de nalatenschap van vader houdt partijen verdeeld.
Het oordeel van de rechtbank.
2.2.
In het tussenvonnis van 19 juli 2023 heeft de rechtbank bepaald dat twee verklaringen voor recht toewijsbaar zijn. De rechtbank heeft besloten dat [partij B] de auto niet hoeft terug te geven aan [partij A] Ook zijn de vorderingen die verband houden met de digitale gegevensdragers van erflater niet toewijsbaar geacht. Voor het overige is een beslissing aangehouden.
2.3.
In dit eindvonnis wijst de rechtbank een bedrag van € 6.845,82 toe, te betalen door [partij B] aan de nalatenschap. De proceskosten worden tussen partijen gecompenseerd.

3.De overwegingen

3.1.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis bepaald dat zij over twee onderwerpen nog nader geïnformeerd wil worden, te weten de kosten voor warmtegebruik en de waterschapsbelasting. Ook heeft de rechtbank gevraagd wat het standpunt van [partij B] is over een aantal goederen, die volgens [partij A] tot de nalatenschap behoren. Deze onderwerpen zal de rechtbank hieronder beoordelen. Voor het overige verwijst zij naar het tussenvonnis van 19 juli 2023.
De kosten voor warmtegebruik.
3.2.
Het uitgangspunt is dat [partij B] de kosten voor warmtegebruik moet betalen. Zij bewoont immers de woning, terwijl [partij A] deze kosten hebben betaald aan de VVE over de periode juni 2021 tot en met november 2022. De vraag is welk bedrag [partij B] aan [partij A] moet terugbetalen.
Over de periode van juni 2021 – december 2021: € 525,00.
3.3.
[partij A] hebben opnieuw aan de hand van een uitdraai (productie 13 bij dagvaarding) uitgelegd dat zij over de periode juni 2021-december 2021 € 525,00 hebben betaald. Het klopt dat in het overzicht ook storneringen zijn opgenomen, maar daarmee hadden [partij A] ook rekening gehouden met het berekenen van het verschuldigde bedrag. [partij A 1] had namelijk ook vanaf zijn privérekening betalingen aan de VVE gedaan. [partij B] heeft op enig moment de elektra in de berging (€ 2,00 per maand) opgezegd, waardoor de VVE op 24 augustus 2021 een verrekening heeft toegepast op de teruggave die zij op de bankrekening van erflater heeft gestort (€ 45,89 na verrekening). Die teruggave heeft betrekking op de periode juli 2020 – juni 2021, in welke periode erflater het voorschot aan de VVE heeft betaald. [partij B] heeft daarom volgens [partij A] geen recht op terugbetaling van dit bedrag.
3.4.
[partij B] heeft laten weten dat de berekening van het verschuldigde bedrag van € 525,00 klopt. Wel vindt zij dat zij recht heeft op de teruggave van € 45,89, of in ieder geval de helft daarvan. [partij B] vormde immers een huishouding met erflater; de kosten voor warmtegebruik werden gezamenlijk voldaan.
3.5.
De rechtbank stelt vast dat de discussie alleen nog gaat over de teruggave door de VVE over de periode juli 2020 – juni 2021 ter hoogte van € 45,89. Die discussie moet worden beslist aan de hand van wat [partij B] met erflater hebben afgesproken in de notariële samenlevingsovereenkomst.
3.6.
De kosten voor warmtegebruik vallen onder de kosten van de gewone gang van de huishouding. Dergelijke uitgaven worden gedaan ten laste van een gemeenschappelijke rekening, zo bepaalt artikel 8 sub a van de samenlevingsovereenkomst. [partij A] hebben echter onweersproken gesteld dat erflater de kosten van zijn privérekening heeft voldaan. Gelet op artikel 11 onder a van de samenlevingsovereenkomst ontstond voor erflater daarmee recht op vergoeding van het bedrag dat aan zijn vermogen werd onttrokken, welke recht ten laste komt van de gemeenschappelijke rekening. Op die manier wordt bereikt dat beide partners naar evenredigheid van hun netto-inkomsten uit arbeid (vergelijk artikel 8 sub b van de notariële samenlevingsovereenkomst) bijdragen in de kosten voor warmtegebruik. Het is de rechtbank echter niet bekend of partijen een gelijke inbreng hadden op de gezamenlijke rekening. De rechtbank kan daarom niet vaststellen of [partij B] op grond van de samenlevingsovereenkomst recht heeft op het geheel of een gedeelte van de teruggave van € 45,89, zoals zij stelt. Aangezien vaststaat dat erflater alle kosten voor warmtegebruik in de periode juli 2020 tot juni 2021 aan de VVE heeft voldaan, beslist de rechtbank dat de teruggave geheel ten goede komt aan de nalatenschap.
3.7.
Voorgaande brengt mee dat [partij B] over 2021 het bedrag van € 525,00 moet betalen.
Over de periode januari 2022 – november 2022: € 692,83.
3.8.
In hun akte uitlating hebben [partij A] uitgerekend dat zij € 692,83 hebben betaald aan de VVE in verband met de voorgeschoten kosten voor warmtegebruik over de periode van januari 2022 tot en met november 2022. [partij B] heeft dat niet betwist in haar antwoordakte. Dat betekent dat de rechtbank [partij B] zal veroordelen tot betaling van genoemd bedrag.
De waterschapsbelasting.
3.9.
Partijen zijn het erover eens dat [partij B] de waterschapsbelasting voor de woning moet betalen. Beide partijen stellen ook dat zij de waterschapsbelasting daadwerkelijk hebben betaald, maar geen van partijen had een betaalbewijs overgelegd. De rechtbank heeft daarom [partij B] opgedragen om het betaalbewijs te overleggen.
3.10.
[partij B] heeft met haar akte uitlating aanslagbiljetten van het waterschap Drents Overijsselse Delta over de jaren 2021, 2022 en 2023 overgelegd en bankafschriften waaruit betaling kan blijken.
3.11.
[partij A] hebben erop gewezen dat zij bij dagvaarding betaling verlangen van de watersysteemheffing ingezetenen en watersysteemheffing gebouwd over 2021 en de watersysteemheffing gebouwd over 2022. [partij B] toont niet aan welke waterschapsbelasting zij heeft betaald, aangezien de overgelegde aanslagbiljetten niet volledig zijn (de specificatie staat op een tweede blad die [partij B] niet heeft meegestuurd). Maar afgaande op de tarieven – zo stellen [partij A] vast – heeft [partij B] de zuiveringsheffing woonruimten (2021) betaald en de waterschapsheffing ingezetenen en zuiveringsheffing woonruimten 2022. Dat zijn andere waterschapsbelastingen dan in deze procedure in geschil zijn.
Ten aanzien van 2021.
3.11.1.
Het aanslagbiljet van 31 juli 2021 dat [partij A] hebben overgelegd, vermeldt een te betalen bedrag van € 247,67. Dat bedrag valt uiteen in watersysteemheffing ingezetenen (€ 106,57), zuiveringsheffing meerpersoonshuishouden (€ 72,02) en watersysteemheffing gebouwd (€ 69,08). Volgens [partij A] bedraagt het aandeel van [partij B] in deze waterschapsbelastingen € 102,02 (een gedeelte van 2021). [partij B] heeft aangetoond dat zij € 33,64 aan GBLT heeft voldaan, maar dat is maar een gedeelte van de verschuldigde waterschapsbelastingen en bij de omschrijving staat een ander aanslagnummer dan op de door [partij A] overgelegde aanslag waterschapsbelastingen. De rechtbank zal [partij A] daarom volgen in de stelling dat [partij B] nog een aanvullend bedrag van € 102,02 aan hen verschuldigd is.
Ten aanzien van 2022.
3.12.
Het aanslagbiljet van 28 februari 2022 vermeldt een te betalen bedrag van € 169,56. [partij B] heeft aangetoond dat zij dat bedrag heeft voldaan. Dat betreft echter een ander aanslagbiljet dan waarvan [partij A] betaling verlangen, dat gaat om het aanslagbiljet van 31 oktober 2022 dat een te betalen bedrag van € 73,35 vermeldt. [partij A] hebben toegelicht dat [partij B] de waterschapsheffing ingezetenen en zuiveringsheffing woonruimten wel heeft voldaan, maar de watersysteemheffing gebouwd niet. De rechtbank volgt [partij A] in deze stelling. [partij B] had moeten aantonen dat zij de waterschapsbelasting, zoals gevorderd bij dagvaarding, heeft voldaan. In plaats daarvan toont zij aan andere waterschapsbelastingen te hebben betaald. De rechtbank zal [partij B] daarom veroordelen tot betaling van € 73,35.
Ten aanzien van 2023.
3.13.
[partij B] heeft het aanslagbiljet over 2023 overgelegd. [partij A] hebben daar ook een standpunt over ingenomen, maar zij hebben hun eis niet gewijzigd. De vordering die de rechtbank in deze procedure beoordeelt, is beperkt tot de waterschapsbelasting over 2021 en 2022. De rechtbank zal de waterschapsbelasting over 2023 daarom buiten beschouwing laten.
De goederen (rolodex, DVD en familiefoto’s).
3.14.
De rechtbank heeft van [partij B] verlangd dat zij haar standpunt inzake een aantal gefotografeerde goederen, waarvan [partij A] afgifte willen, duidelijk maakt.
3.15.
[partij B] heeft laten weten dat de rolodex en de jeugdfoto van erflater na de zitting van 6 juni 2023 aan [partij A] zijn meegegeven. De dvd Tip Top Theater heeft [partij A 1] opgehaald in juni 2021. En in de eerste week van augustus 2021 zijn ongeveer 1.400 cd’s en dvd’s aan [partij A] overgedragen, zo stelt [partij B]. De familiefoto’s zijn aan [naam] meegegeven. Tot slot heeft [partij B] gesteld dat zij zelf een van de bollampen heeft gekocht en dat de andere bollamp als onderdeel van de inboedel haar toekomt.
3.16.
[partij A] erkennen dat zij de rolodex hebben ontvangen na de zitting, zij het niet met alle adressen. De dvd Tip Top Theater heeft [partij A 1] in mei 2021 teruggegeven aan erflater. Na het overlijden van erflater heeft hij de dvd niet gekregen. Hij zat ook niet tussen de 1.400 cd’s en dvd’s die [partij A] wel hebben ontvangen. Dat de familiefoto’s zijn meegegeven aan [naam] betwisten [partij A] Zij hebben deze foto’s niet ontvangen. Wat de bollampen betreft: deze heeft erflater nog gekocht.
3.17.
De rechtbank kan niet vaststellen dat [partij B] goederen in bezit heeft die tot de nalatenschap behoren en zij daarom aan [partij A] moet afgeven. De rolodex is al in hun bezit. Waar de foto’s zijn gebleven is ongewis. Datzelfde geldt voor de dvd Tip Top Theater.
3.18.
Wat de bollampen betreft overweegt de rechtbank dat [partij A] de stelling dat erflater deze heeft gekocht niet nader hebben onderbouwd. De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 19 juli 2023 de definitie van inboedelgoederen en de uitleg daarvan gegeven in r.o. 6.16.1 (het geheel van tot huisraad en tot stoffering en meubilering van een woning dienende roerende zaken). Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat de bollampen – als behorend tot de inboedel – aan [partij B] toebehoren. Zij hoeft ze daarom niet af te staan aan [partij A]
Wat [partij B] moet betalen aan de nalatenschap:
3.19.
[partij B] heeft erkend dat zij een aantal bedragen nog moet voldoen, dat zijn:
  • het aandeel van erflater in de (spaar)rekeningen: € 1.036,27
  • bijdrage aan de VVE: € 3.779,43
  • elektriciteit en/of gas woning: € 31,16
  • elektra in de berging: € 4,00
  • onroerendezaakbelasting: € 341,76
  • maandelijkse betalingen bijdrage erflater € 260,00
Totaal: € 5.452,62
3.20.
In dit vonnis zijn toewijsbaar geacht:
- kosten voor warmtegebruik: € 525,00
€ 692,83
- waterschapsbelasting: € 102,02
€ 73,35
Totaal: € 1.393,20
3.21.
De rechtbank zal [partij B] daarom veroordelen om aan de nalatenschap te betalen een bedrag van € 6.845,82. Tegen de meegevorderde rentevergoeding is geen verweer gevoerd. Die zal de rechtbank daarom toewijzen zoals hieronder is vermeld.
De proceskosten.
3.22.
[partij A] zijn in de hoofdzaak grotendeels in het ongelijk gesteld. De vordering in incident van [partij B] is geheel afgewezen. Weliswaar moet [partij B] een bedrag aan de nalatenschap betalen, maar het grootste deel daarvan had zij al erkend. In zoverre was deze procedure niet nodig om dat recht vast te stellen. De proceskostenveroordeling die de rechtbank bij deze situatie het meest passend acht, is een compensatie van de kosten. Dat betekent dat iedere partij de eigen kosten betaalt, maar niet hoeft te betalen aan de andere partij.

4.De beslissing

De rechtbank:
In de hoofdzaak
4.1.
verklaart voor recht:
4.1.1.
dat [partij B] vanwege het recht van gebruik en bewoning op grond van paragraaf 5.3 onder c van het testament van erflater verplicht is om de maandelijkse bijdrage aan de Vereniging Van Eigenaars, de waterschapsbelasting, de onroerende zaakbelasting (OZB), elektriciteit en/of gas en de (voorschotten) stookkosten vanaf 2 juni 2021, het moment van overlijden van erflater, voor haar rekening te nemen;
4.1.2.
dat [partij B] vanwege het recht van gebruik en bewoning op grond van paragraaf 5.3 onder c van het testament van erflater en de wet verplicht is om gewoon onderhoud te (laten) plegen aan de geiser, alsmede noodzakelijke reparaties daaraan te (laten) verrichten;
4.2.
veroordeelt [partij B] tot betaling aan de nalatenschap van een bedrag van € 6.845,82, te vermeerderen met de toekomstige maandelijkse betalingen van het voorschot in de kosten voor warmtegebruik en de maandelijkse bijdrage voor de VVE – voor zover deze door [partij A] zijn voldaan – nog te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf vandaag tot aan de dag waarop alles is betaald;
Zowel in de hoofdzaak als in het incident
4.3.
verklaart dit vonnis wat 4.2 betreft uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.N.R. Wegerif en in het openbaar uitgesproken op 29 november 2023. (CT) [1]

Voetnoten

1.type: