ECLI:NL:RBOVE:2023:4908

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
4 december 2023
Publicatiedatum
4 december 2023
Zaaknummer
08.310097.21 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet met betrekking tot hennepteelt en -bezit

Op 4 december 2023 heeft de Rechtbank Overijssel een 63-jarige man veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden met een proeftijd van 2 jaren. De verdachte was beschuldigd van het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, specifiek het telen en bezitten van hennep. Tijdens het onderzoek op de openbare terechtzitting op 20 november 2023, werd vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 januari 2021 tot en met 5 maart 2021 in Hellendoorn 328 hennepplanten en 658 gram hennep had geteeld en aanwezig had gehad. De officier van justitie, mr. L. de Vroome, vorderde een gevangenisstraf van 4 maanden en een taakstraf, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte voor enkele onderdelen van de tenlastelegging. De rechtbank oordeelde dat het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet wettig en overtuigend bewezen was, mede op basis van de bekennende verklaring van de verdachte en het proces-verbaal van de hennepkwekerij. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de recidive van de verdachte en de persoonlijke omstandigheden, en legde een hogere taakstraf op dan de LOVS-oriëntatiepunten voorschrijven. De rechtbank verklaarde het bewezen verklaarde feit strafbaar en legde de verdachte de opgelegde straffen op.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.310097.21 (P)
Datum vonnis: 4 december 2023
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1960 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 20 november 2023.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. L. de Vroome en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. R.F. Klunder, advocaat in Heerenveen, waarnemend voor mr. R.P. Snorn , naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte in de periode van 1 januari 2021 tot en met 5 maart 2021 in Hellendoorn opzettelijk hennep heeft geteeld en aanwezig heeft gehad.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 januari 2021 tot en met 5 maart 2021 te Hellendoorn tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, opzettelijk heeft geteeld, bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te
weten 358 hennepplant(en) en/of ongeveer 658 gram, althans een grote hoeveelheid
hennepplant(en) en/of hennep zijnde (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.De bewijsmotivering

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het tezamen en in vereniging telen, bereiden, bewerken, verwerken en opzettelijk aanwezig hebben van de tenlastegelegde hoeveelheid hennep en hennepplanten in de tenlastegelegde periode wettig en overtuigend bewezen. De officier van justitie heeft hierbij in het bijzonder gewezen op de deels bekennende verklaring van verdachte. De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van voornoemde hennep, aangezien die bestanddelen van de tenlastelegging onvoldoende steun vinden in het dossier.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van een hoeveelheid hennep en/of hennepplanten. Ten aanzien van de bewezenverklaring van het overige ten laste gelegde heeft zij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen [1] :
- de verklaring van verdachte op de terechtzitting, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte; [2]
- het proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij van 16 februari 2022. [3]
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 januari 2021 tot en met 5 maart 2021 te Hellendoorn, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft geteeld en verwerkt en opzettelijk aanwezig heeft gehad een grote hoeveelheid van een middel als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te weten 328 hennepplanten en 658 gram hennep, zijnde telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft – rekening houdende met het strafblad van verdachte, de richtlijnen van het Openbaar Ministerie én het tijdsverloop tussen het plegen van het feit en de behandeling van de zaak – gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 4 maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf van 200 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 100 dagen hechtenis.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om in matigende zin rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zijn meewerkende houding en met de overschrijding van de redelijke termijn. De verdediging heeft daarnaast verzocht om aansluiting te zoeken bij de LOVS-oriëntatiepunten.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit feit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Ernst van de strafbare feiten
Verdachte heeft samen met anderen een hennepkwekerij gehad in een boerderij waar hij en zijn dochter verbleven. Verdachte is overgegaan tot hennepteelt uit financiële motieven, terwijl hij wist dat hennepteelt verboden is. Hennep bevat de voor de volksgezondheid schadelijke stof THC en deze stof is daarom door de wetgever op de bij de Opiumwet behorende lijst II geplaatst. Het is een feit van algemene bekendheid dat de handel in en het gebruik van verdovende middelen vaak gepaard gaan met verschillende vormen van (ernstige) criminaliteit, waardoor de samenleving ernstige schade wordt berokkend. Dit blijkt ook uit de verklaring van verdachte, afgelegd op de terechtzitting, dat hij de naam van zijn opdrachtgever uit veiligheidsoverwegingen weigert te noemen. Afgezien van het feit dat hennepteelt verboden is, kan het ook gevaarlijke situaties – zoals brandgevaar – opleveren. Kennelijk vond hij zijn eigen financieel gewin van groter belang dan de gezondheid en veiligheid van anderen, zoals de veiligheid van zijn dochter.
Persoon van verdachte
Uit het strafblad van verdachte van 4 oktober 2023 – en de toelichting van verdachte op zitting – blijkt dat hij eerder met politie en justitie in aanraking is geweest voor hennepteelt en het aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hennep. Dit heeft verdachte er kennelijk niet van weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan een overtreding van de Opiumwet. Dit rekent de rechtbank verdachte aan.
Ter terechtzitting is gebleken dat verdachte een eigen bedrijf heeft, waar hij een stabiel inkomen uit geniet. Verder is gebleken dat verdachte ingeschreven staat bij zijn moeder en dat er sprake is van schulden.
Strafoplegging
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmodaliteit en de strafmaat rekening gehouden met straffen die rechters in soortgelijke strafzaken opleggen. Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), waarbij het uitgangspunt voor het telen van 100 tot 500 hennepplanten een voorwaardelijke gevangenisstraf van een maand en een taakstraf van 120 uren betreft. Die oriëntatiepunten zien op een verdachte die zich niet eerder schuldig heeft gemaakt aan soortgelijke strafbare feiten.
De ernst van het feit en de aanwezige recidive maken dat de rechtbank zal overgaan tot het opleggen van en voorwaardelijke gevangenisstraf en een hogere taakstraf dan de oriëntatiepunten. Rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn, zal de rechtbank aan verdachte een taakstraf voor de duur van 200 uren, bij niet uitvoeren te vervangen door 100 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met een proeftijd van 2 jaren, opleggen.

7.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.

8.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde feit strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde feit;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte zich voor het einde van de
proeftijd van 2 jarenschuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
200 (tweehonderd) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
100 (honderd) dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.J. Sangers-de Jong, voorzitter, mr. N.J.C. Monincx en
mr. D. van den Berg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K. Drenth, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 4 december 2023.
Buiten staat
Mrs. N.J.C. Monincx en D. van den Berg zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2021100204 van 21 juni 2022. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Zie het proces-verbaal van de terechtzitting van de meervoudige strafkamer van 20 november 2023.
3.Pagina’s 18 tot en met 20.