ECLI:NL:RBOVE:2023:4897

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
1 december 2023
Publicatiedatum
1 december 2023
Zaaknummer
ak_22_2236
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een verklaring omtrent het gedrag (VOG) vanwege zedendelicten en diefstal met braak; belangenafweging tussen bescherming van de samenleving en de aanvrager

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verklaring omtrent het gedrag (VOG) beoordeeld. Eiser had op 2 maart 2022 een VOG aangevraagd voor de functie van mentor bij het Landelijk Kwaliteitsbureau CBM. De aanvraag werd afgewezen door de minister voor Rechtsbescherming op basis van een primair besluit van 23 juni 2022, dat werd gehandhaafd in een bestreden besluit van 10 november 2022. De rechtbank heeft op 16 november 2023 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de verweerder.

Eiser, geboren in 2000, had een VOG aangevraagd, maar had een strafblad met zedendelicten en diefstal met braak. De rechtbank oordeelt dat de belangen van de samenleving bij bescherming tegen herhaling van deze delicten zwaarder wegen dan het belang van eiser bij het verkrijgen van de VOG. De rechtbank volgt de redenering van de verweerder dat de risico's voor de samenleving te groot zijn, gezien de ernst van de delicten en het feit dat deze recentelijk zijn gepleegd. Eiser had in hoger beroep beroep ingesteld tegen de veroordeling, maar de rechtbank stelt dat de huidige veroordeling moet worden gevolgd in de beoordeling van de VOG-aanvraag.

De rechtbank concludeert dat de verweerder in redelijkheid de VOG heeft kunnen weigeren, zowel op basis van het objectieve als het subjectieve criterium. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor het bestreden besluit in stand blijft en eiser geen VOG ontvangt. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 22/2236

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. J.F.I. Sahebdien,
en

de minister voor Rechtsbescherming, verweerder,

gemachtigde: A.L. de Gier.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verklaring omtrent het gedrag (vog). Met het primaire besluit van 23 juni 2022 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Met het bestreden besluit van
10 november 2022 op het bezwaar van eiser is verweerder bij deze afwijzing gebleven.
Verweerder heeft met een verweerschrift op het beroep van eiser gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 16 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Aanleiding
1.1
Eiser, geboren op [geboortedatum] 2000, heeft op 2 maart 2022 bij verweerder een vog aangevraagd voor de functie van mentor bij het Landelijk Kwaliteitsbureau CBM. Op deze functie is het algemene screeningsprofiel met de volgende risicogebieden van toepassing:
  • informatie (met gevoelige/vertrouwelijke informatie omgaan);
  • diensten (het verlenen van diensten in de persoonlijke leefomgeving); en
  • personen (belast zijn met de zorg voor (hulpbehoevende) personen, zoals ouderen en gehandicapten).
1.2
Verweerder heeft de aanvraag van eiser getoetst aan de relevante artikelen uit de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg), het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens en het beleid dat is neergelegd in de Beleidsregels VOG-NP-RP 2022 (gepubliceerd in de Staatscourant van 29 juni 2022, nr. 17343; hierna: de beleidsregels).
1.3
In de beleidsregels is onder meer het volgende bepaald over de terugkijktermijn die verweerder hanteert bij de beoordeling van aanvragen voor een vog:
  • als het justitiële gegevens betreft over, kort gezegd, zedendelicten zoals bedoeld in de beleidsregels (onder andere misdrijven tegen de zeden zoals opgenomen in de artikelen 240b tot en met 250 van het Wetboek van Strafrecht (WvSr)), wordt de terugkijktermijn niet in duur beperkt;
  • in alle andere gevallen vindt de beoordeling van de aanvraag in beginsel plaats aan de hand van de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager gedurende de vier jaren voorafgaand aan het moment van beoordeling voorkomen in het Justitieel Documentatie Systeem (JDS);
  • van de terugkijktermijn van vier jaren wordt afgeweken indien de vog wordt aangevraagd door een persoon die ten tijde van de aanvraag de leeftijd van 23 jaren nog niet heeft bereikt. In dat geval geldt een terugkijktermijn van twee jaren, mits er ten aanzien van de aanvrager geen justitiële gegevens worden aangetroffen die worden gekwalificeerd als zedendelicten zoals bedoeld in de beleidsregels;
  • om te bepalen of een justitieel gegeven binnen de terugkijktermijn valt, wordt als uitgangspunt genomen de datum van rechterlijke uitspraak in eerste aanleg.
1.4
Binnen deze terugkijktermijn, zowel ten tijde van de beoordeling in het primaire besluit als die in het bestreden besluit, zijn in het JDS over eiser de volgende gegevens geregistreerd. Op 4 oktober 2021 is eiser in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, wegens:
- het seksueel binnendringen van het lichaam van een persoon beneden 16 jaar
(artikel 245 van het WvSr);
- ontucht met een wilsonbekwame (artikel 247 van het WvSr); en
- diefstal met braak (artikel 311 van het WvSr).
Daarnaast zijn in het vonnis van 4 oktober 2021 aan eiser bijzondere voorwaarden opgelegd.
1.5
Tegen dit vonnis heeft eiser hoger beroep ingesteld, dat nog loopt.
Waarom weigert verweerder de vog aan eiser te verlenen?
2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat herhaling van de feiten waarvoor eiser is veroordeeld een belemmering zou vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie waarvoor de vog is aangevraagd. Er bestaat volgens verweerder een risico voor de samenleving. Dit criterium staat vermeld in artikel 35, eerste lid, van de Wjsg en wordt in de beleidsregels het objectieve criterium genoemd. In de beleidsregels staat ook een tweede criterium waaraan een aanvraag voor een vog moet worden getoetst: het subjectieve criterium. Op grond van het subjectieve criterium kan worden geoordeeld dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van de vog zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de vog afgegeven ondanks dat niet wordt voldaan aan het objectieve criterium. Verweerder is van mening dat de gevraagde vog in dit geval niet op grond van het subjectieve criterium moet worden verleend. Volgens verweerder weegt het belang van beperking van de risico’s voor de samenleving in dit geval zwaarder dan het belang dat eiser heeft bij afgifte van een vog.
Beoordeling van het beroep
3. Verweerder heeft in het kader van de afgifte van een vog beoordelingsruimte.
Dit betekent dat moet worden beoordeeld of verweerder in redelijkheid de vog heeft kunnen weigeren. De rechtbank is van oordeel dat verweerder dat heeft kunnen doen. Hieronder licht zij toe waarom zij tot dit oordeel komt. Daarbij betrekt zij de standpunten van eiser.
Heeft verweerder het objectieve criterium juist toegepast?
4.1
Verweerder overweegt in het bestreden besluit dat eiser in de functie van mentor bij het Landelijk Kwaliteitsbureau CBM werkzaam is in de dienstverlenende sector. Daarbij komt hij in de persoonlijke leefomgeving van derden en wordt hij belast met de zorg voor personen. Tijdens de werkzaamheden kunnen zich één op één relaties voordoen, waarbij sprake kan zijn van een (tijdelijke) afhankelijkheid. Tijdens de dienstverlening heeft eiser toegang tot de persoonlijke eigendommen van degenen aan wie hij zorg verleent.
Eiser is veroordeeld wegens zedendelicten en een vermogensdelict. Verweerder is van mening dat, als deze delicten zouden worden herhaald in de functie waarvoor de vog is aangevraagd, dit risico’s meebrengt voor het welzijn en de veiligheid van de (soms kwetsbare) personen met wie eiser in aanraking komt. De mogelijkheid bestaat dan dat zij slachtoffer worden van een zedendelict en ook is er een risico dat eiser goederen ontvreemdt van degenen aan wie hij zorg zou verlenen. Op grond hiervan concludeert verweerder in het bestreden besluit dat in dit geval aan het objectieve criterium is voldaan.
4.2
Eiser voert op dit punt in beroep aan dat hij tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van 4 oktober 2021 hoger beroep heeft ingesteld. Volgens hem is de kans aanwezig dat de veroordeling in hoger beroep niet wordt gevolgd. Eiser ontkent de delicten te hebben gepleegd. Ter zitting heeft eiser verklaard dat dit met name voor de zedendelicten geldt en dat hij over de diefstal met braak een bekennende verklaring heeft afgelegd.
Omdat sprake is van een niet onherroepelijke veroordeling kan niet worden gezegd dat het belang van de samenleving bij bescherming tegen het bij het objectieve criterium vastgestelde risico zwaarder dient te wegen dan het belang dat hij heeft bij het krijgen van de gevraagde vog, aldus eiser.
4.3
Deze beroepsgrond slaagt niet. Verweerder diende bij de toetsing van eisers aanvraag aan het objectieve criterium de volgende vraag te beantwoorden: als de delicten die eiser heeft gepleegd worden herhaald in de uitoefening van de functie waarvoor de vog is aangevraagd, vormt dat dan een belemmering voor een behoorlijke uitoefening van die functie, mede gelet op het risico dat dit voor de samenleving oplevert? Verweerder beantwoordt deze vraag bevestigend en de rechtbank volgt verweerder hierin. Feitelijk bestrijdt eiser dit ook niet. Hij stelt alleen dat de veroordeling niet onherroepelijk is. Dit maakt de beoordeling of is voldaan aan het objectieve criterium echter niet anders. Bij die beoordeling dient bij de huidige stand van zaken te worden uitgegaan van de veroordeling van 4 oktober 2021. Mocht die veroordeling in hoger beroep worden vernietigd, dan kan eiser uiteraard opnieuw een aanvraag voor een vog indienen.
4.4
Ter zitting heeft eiser nog naar voren gebracht dat het hoger beroep tegen het vonnis van 4 oktober 2021 erg lang duurt en dat hij, totdat op dat hoger beroep is beslist, klem zit. Ook om die reden moet volgens eiser zijn belang zwaarder wegen dan het belang van de samenleving tegen het door verweerder vastgestelde risico. Dit neemt echter ook niet weg dat de rechtbank van oordeel is dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat in dit geval aan het objectieve criterium is voldaan. De vraag of de vog vanwege het belang dat eiser daarbij heeft toch had moeten worden verleend, komt aan de orde bij de toetsing aan het subjectieve criterium.
Heeft verweerder het subjectieve criterium in redelijkheid toegepast?
5.1
In paragraaf 3.1.4.2 van de beleidsregels staat dat bij zedendelicten zoals bedoeld in de beleidsregels slechts zeer beperkte ruimte bestaat om op basis van het subjectieve criterium alsnog over te gaan tot de afgifte van een vog. Kort gezegd komt wat in die paragraaf staat erop neer dat in dit geval op grond van het subjectieve criterium enkel een vog kan worden afgegeven als de weigering daarvan evident disproportioneel is.
5.2
Verweerder heeft in het bestreden besluit het belang van bescherming van de samenleving tegen de vastgestelde risico’s afgezet tegen het belang van eiser bij verkrijging van een vog. Kort samengevat, heeft verweerder daarbij overwogen dat de rechter eiser de zedendelicten en het vermogensdelict niet licht heeft aangerekend en dat eiser die delicten op meerderjarige leeftijd heeft gepleegd. Vanwege de ernst van de (vermeende) strafbare feiten, de veroordeling in eerste aanleg en het gebrek aan tijdsverloop, acht verweerder de weigering van de aangevraagde vog niet evident disproportioneel. Volgens verweerder is er te weinig houvast om te kunnen concluderen dat het risico voor de samenleving voldoende is beperkt om afgifte van de vog te rechtvaardigen.
5.3
Eiser voert tegen de toets aan het subjectieve criterium onder meer aan dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd, omdat verweerder daarin niet op alle bezwaargronden is ingegaan. Dit volgt de rechtbank niet. In het bestreden besluit is verweerder uitvoerig ingegaan op wat eiser in bezwaar heeft aangevoerd en heeft verweerder voldoende gemotiveerd waarom hij vindt dat eiser niet op basis van het subjectieve criterium (alsnog) voor een vog in aanmerking komt. Dat verweerder in het bestreden besluit niet heeft vermeld dat eiser in bezwaar ook heeft aangevoerd dat zijn werkgever volledig op de hoogte is van de veroordeling en de omvang van de verdenking, en niet specifiek is ingegaan op de in dat kader overgelegde verklaringen, leidt niet tot een ander oordeel.
5.4
Inhoudelijk voert eiser in beroep ten aanzien van het subjectieve criterium aan dat verweerder onvoldoende gewicht heeft toegekend aan de omstandigheid dat de nog niet onherroepelijke veroordeling van 4 oktober 2021 het enige antecedent op zijn justitiële documentatie vormt. Daarnaast heeft eiser erop gewezen dat hij sinds 30 december 2019 niet meer in aanraking is gekomen met politie en/of justitie. Ook heeft hij recentelijk cursussen gevolgd op het gebied van beveiliging en grensoverschrijdend gedrag. Hieruit blijkt dat eiser zich leerbaar opstelt en dat het risico voor de samenleving voldoende is beperkt. Verder is de werkgever van eiser op de hoogte van zijn veroordeling en de omvang van de verdenking. De werkgever wil eiser echter graag in dienst nemen. Daarbij is aannemelijk dat eiser vanwege de onderhavige kwestie extra streng door de werkgever zal worden gecontroleerd, wat de kans op fouten of misstanden verkleint. Tot slot is eiser van mening dat verweerder onvoldoende gewicht heeft toegekend aan de gevolgen die hij zal ondervinden als hij geen vog krijgt. Hij zal dan zijn baan verliezen en het zal zijn leven op zijn kop zetten. Ter onderbouwing van zijn beroep heeft eiser verklaringen overgelegd van zijn huidige werkgever en van een voormalige werkgever.
5.5
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat niet is voldaan aan het subjectieve criterium. Verweerder heeft de aanvraag te beoordelen zoals die is ingediend, dus met inachtneming van het algemene screeningsprofiel en de van toepassing zijnde risicogebieden. Het belang van bescherming tegen de op basis daarvan vastgestelde risico’s moet verweerder afwegen tegen de gevolgen die de weigering van een vog heeft voor eiser. De rechtbank realiseert zich dat weigering van de vog voor eiser ingrijpende gevolgen heeft. Desondanks kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat weigering van de vog evident disproportioneel is. Verweerders conclusie dat de gepleegde delicten daarvoor te ernstig zijn en te kort geleden zijn begaan, kan de rechtbank volgen. Aan de omstandigheid dat de werkgever van eiser hem graag in dienst wil nemen en daarbij afspraken wil maken om de kans op herhaling van de delicten zo klein mogelijk te maken, kan niet het gewicht worden toegekend dat eiser daaraan toegekend wil zien. Deze afspraken bieden niet de garantie dat herhaling van de delicten in de uitoefening van de functie is uitgesloten. Dat geldt ook voor het overige dat eiser ter zitting naar voren heeft gebracht over de functie waarvoor de vog is aangevraagd. Dat eiser, zoals hij ook ter zitting heeft verklaard en toegelicht, na zijn veroordeling door de rechtbank ‘de knop heeft omgezet’ en stappen heeft gemaakt en nog wil maken in zijn ontwikkeling, neemt niet weg dat de rechtbank van oordeel is dat verweerder in dit geval het algemene belang van bescherming van de samenleving zwaarder mocht laten wegen dan het belang van eiser bij verkrijging van een vog. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

6.1
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit van 10 november 2022 in stand blijft en eiser geen vog krijgt.
6.2
Omdat het beroep ongegrond is, krijgt eiser het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P.W. Esmeijer, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.J.H. Bijleveld, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.