ECLI:NL:RBOVE:2023:4823

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 november 2023
Publicatiedatum
28 november 2023
Zaaknummer
C/08/304005 / KG ZA 23-223
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van voorschot in echtscheidingsprocedure met betrekking tot verdeling van ondernemingen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel op 28 november 2023, zijn partijen verwikkeld in een echtscheidingsprocedure waarin de afwikkeling en verdeling van hun gemeenschappelijke ondernemingen centraal staat. De vrouw, eisende partij, heeft een kort geding aangespannen met als doel een maandelijks voorschot van € 7.000,00 te vorderen op de aanstaande verdeling van de vennootschappen en persoonlijke ondernemingen. De man, gedaagde partij, heeft verweer gevoerd en stelt dat hij financieel niet in staat is om dit bedrag te betalen. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat partijen overeenstemming hebben bereikt over enkele vorderingen, maar niet over het gevorderde voorschotbedrag.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de vrouw een spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen, ondanks dat de bodemprocedure nog niet is afgerond. De vrouw heeft onvoldoende onderbouwd waarom het gevorderde bedrag van € 7.000,00 noodzakelijk is, terwijl de man ook geen inzicht heeft gegeven in zijn verweer. Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter besloten dat de man de vrouw een maandelijks voorschot van € 4.000,00 moet betalen, te beginnen op 1 december 2023. Dit bedrag is vastgesteld op basis van de huidige omstandigheden en de financiële situatie van de partijen. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: C/08/304005 / KG ZA 23-223
Vonnis in kort geding van 28 november 2023
in de zaak van
[eiseres],
te [woonplaats 1],
eisende partij,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J. de Ruiter te Kampen,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats 2],
gedaagde partij,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. H.M.M. van den Elzen te Boxtel.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 26 oktober 2023 met 10 producties;
- de producties A t/m M van de man;
- de conclusie van antwoord tevens pleitnota;
- de mondelinge behandeling van 7 november 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;
- de aanhouding ten behoeve van minnelijk overleg;
- het verzoek van partijen om vonnis te wijzen.
1.2.
Tot slot is vonnis bepaald.

2.Samenvatting

2.1.
Partijen zijn verwikkeld in een echtscheidingsprocedure waarin de afwikkeling en verdeling van hun gemeenschappelijke ondernemingen een discussiepunt is. Partijen verschillen van mening over de omvang van ieders aandeel hierin. De vrouw vordert in dit kort geding (1) de jaarrekeningen van de ondernemingen van partijen over 2022, (2) de bankafschriften van de vof, beide persoonlijke ondernemingen en de privérekening van de man, (3) een maandelijks bedrag van € 7.000,00 als voorschot op de aanstaande verdeling, (4) benoeming van een agrarische taxateur, waarvan (5) de kosten ten laste van de gezamenlijke onderneming van partijen worden gebracht. Met uitzondering van het sub (3) gevorderde hebben partijen overeenstemming bereikt. Aan de vrouw zal een maandelijks voorschotbedrag van € 4.000,00 per maand worden toegewezen. De voorzieningenrechter zal deze beslissing hierna toelichten.

3.De feiten

3.1.
Op 26 mei 1993 zijn partijen onder huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd, inhoudende gemeenschap van inboedel en van de door de man en de vrouw uitgeoefende eendenmesterijen aan de [adres 1], respectievelijk de [adres 2]. Uit hun huwelijk zijn vijf kinderen geboren van wie de jongste nog minderjarig is.
Op 1 juli 2023 heeft de vrouw bij de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, een verzoek tot echtscheiding met nevenvorderingen ingediend, waarop nog geen beslissing is genomen.
3.2.
Partijen hebben jarenlang via een maatschap een melkrundvee- en legpluimveehouderij (eendenmesterij) geëxploiteerd. Per 1 januari 2015 hebben partijen deze exploitatie ondergebracht in [bedrijf 1] v.o.f. (in het vof-contract aangeduid als: [bedrijf 1] VOF), waarvan ook de oudste zoon en – vanaf 1 januari 2020 – de enige dochter vennoten zijn. Op 28 juni 2019 is [bedrijf 2] B.V. opgericht, waarvan de oudste zoon enig bestuurder is en partijen de beide aandeelhouders zijn. Deze holding is op haar beurt enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 3] B.V., die op dezelfde datum is opgericht.

4.Het geschil

4.1.
De vrouw vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
(I) de man zal veroordelen om binnen twee weken na het vonnis aan de vrouw te verstrekken de jaarrekeningen van de ondernemingen van partijen over 2022, te weten:
(a) [bedrijf 2] B.V., (b) [bedrijf 3] B.V., (c) [bedrijf 1] v.o.f., (d) [bedrijf 4] en (e) [bedrijf 5] (2020 t/m 2022);
(II) de man zal veroordelen om binnen twee weken na het vonnis aan de vrouw te verstrekken de bankafschriften over de periode januari 2022 t/m juni 2023 van alle bankrekeningen van [bedrijf 1] v.o.f., van beide persoonlijke ondernemingen en van zijn privérekening;
(III) de man zal veroordelen om binnen twee weken na het vonnis aan de vrouw maandelijks een bedrag te betalen van € 7.000,00 ter zake van een voorschot op de aanstaande verdeling van de vof en beide persoonlijke ondernemingen en de uittreding van de vrouw;
(IV) een agrarische taxateur zal benoemen die de waarde bepaalt van de verschillende ondernemingen van partijen dan wel hun aandeel in die ondernemingen;
(V) zal bepalen dat de kosten voor deze taxateur zullen worden voldaan uit de gezamenlijke onderneming van partijen;
(VI) aan de veroordelingen sub (I) en (II) een dwangsom zal verbinden van € 2.500,00 per dag voor iedere dag dat de man zich niet aan de veroordeling onder (I), (II) of (IV) houdt, zulks te rekenen vanaf de veertiende dag na betekening van het vonnis, met een maximum van € 1.000.000,00 dan wel een dwangsom met een maximum dat de voorzieningenrechter in goede justitie redelijk acht;
(VII) de man zal veroordelen in de proceskosten.
4.2.
De man voert gemotiveerd verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid dan wel afwijzing van de vorderingen van de vrouw, met veroordeling van de vrouw in de proceskosten.
4.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal de voorzieningenrechter hierna ingaan, voor zover dat nodig is voor de beoordeling van het geschil.

5.De beoordeling

Spoedeisend belang
5.1.
Anders dan de man betoogt, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de vrouw een voldoende spoedeisend belang bij haar vorderingen heeft. Dat de vrouw in de bodemprocedure nog geen ontbinding van de vof heeft gevorderd noch ontvlechting van de bv’s noch afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden/verdeling van de eenvoudige gemeenschappen, vormt geen beletsel om in dit kort geding de onderhavige vorderingen in te stellen. Het kort geding is immers een zelfstandige en bijzondere rechtsgang voor de burgerlijke rechter strekkende tot het verkrijgen van een voorlopige voorziening in spoedeisende zaken. Het kort geding staat los van de bodemprocedure. Het aanhangig zijn of aanhangig maken van een bodemprocedure is niet vereist, afgezien van het bepaalde in artikel 1019i Rv voor zaken betreffende rechten van intellectuele eigendom. De voorzieningenrechter is het wel met de man eens dat dit kort geding zich niet leent voor beantwoording van de vraag wat de waarde is van de (gezamenlijke) ondernemingen van partijen en wat hun aandeel daarin is. Vanwege de complexiteit is daarvoor een bodemprocedure aangewezen. De vrouw heeft in dit kort geding overigens niet (een deel van) haar aandeel (als voorschot) gevorderd, al dan niet vooruitlopend op een bodemprocedure.
Wat is in dit kort geding nog tussen partijen in geschil?
5.2.
Ten aanzien van de omvang van het onderhavige geschil stelt de voorzieningenrechter vast dat partijen tijdens de mondelinge behandeling overeenstemming hebben bereikt over de sub (I) gevorderde jaarrekeningen van hun ondernemingen over 2022, in die zin dat de man heeft toegezegd dat deze jaarrekeningen uiterlijk op 15 december 2023 gereed zijn en direct aan de vrouw ter beschikking zullen worden gesteld. Ten aanzien van de sub (II) gevorderde bankafschriften zal de vrouw met instemming van de man (een) eigen bankpas(sen) aanvragen, zodat zij daarmee (weer) inzage zal krijgen in de zakelijke bankrekeningen van hun gezamenlijke ondernemingen. Dit geldt in ieder geval zolang de vrouw nog vennoot van [bedrijf 1] v.o.f. en (middellijk) aandeelhouder van de bv's is. Met betrekking tot het sub (IV) gevorderde zullen partijen nader overleg hebben over de persoon van de te benoemen agrarische taxateur en de noodzaak van deze benoeming. Partijen zijn het met elkaar eens dat de eventuele kosten hiervan ten laste zullen worden gebracht van de gezamenlijke onderneming van partijen. De vrouw heeft bevestigd dat hiermee aan haar vorderingen sub (I), (II), (IV) en (V) voldoende tegemoet is gekomen. Ten aanzien van het door de vrouw sub (III) gevorderde maandelijkse voorschotbedrag hebben partijen geen minnelijke regeling weten te bereiken, ook niet na een korte aanhouding van de zaak. De voorzieningenrechter zal daarom alleen deze vordering beoordelen, zoals ter zitting met partijen is besproken.
Ten aanzien van het maandelijkse voorschotbedrag
5.3.
De vrouw stelt dat zij het voorschot nodig heeft om daarmee de kosten van de door haar ingeschakelde financieel adviseur en advocaat te kunnen betalen, alsmede de kosten van de door haar te voeren procedure(s) teneinde tot een afwikkeling van de gevolgen van de echtscheiding en haar uittreding uit de verschillende ondernemingen te komen. Volgens de vrouw is het door haar gevorderde bedrag van € 7.000,00 “buitengewoon redelijk” en tegelijk het minimale bedrag wat zij maandelijks nodig heeft.
5.4.
De man voert als verweer dat deze vordering zeer onredelijk is en dat hij (de vof) financieel niet in staat is om een dergelijk maandbedrag als voorschotbetaling te voldoen. Bovendien geldt dat niet de man het aandeel van de vrouw bij haar uittreding zal moeten overnemen maar de voortzettende vennoten gezamenlijk, aldus de man. Volgens de man is een maandelijks voorschot van € 1.000,00 meer dan voldoende voor de vrouw om de door haar gestelde kosten te betalen.
5.5.
De voorzieningenrechter overweegt dat als uitgangspunt heeft te gelden dat beide partijen in dezelfde positie verkeren als het gaat om het dragen van de kosten van juridische en financiële bijstand die het gevolg is van de echtscheidingsprocedure. Wat dat betreft dient tussen hen sprake te zijn van evenwicht. Verder geldt dat het primair aan de vrouw als eisende partij is – en daarmee degene die zich op rechtsgevolgen beroept – om haar vordering voldoende aannemelijk te maken. Zij heeft dat evenwel onvoldoende gedaan. Weliswaar heeft de vrouw toegelicht dat zij thans over onvoldoende financiële middelen beschikt en daarom een voorschot op de aanstaande verdeling van de vof nodig heeft om haar kosten van juridische en financiële bijstand te kunnen betalen, maar niet waarom dit maandelijks een bedrag van € 7.000,00 zou moeten zijn. Vast staat echter dat de vrouw sinds haar vertrek uit Welsum geen enkel inzicht meer heeft in de administratie/financiën van de gezamenlijke ondernemingen van partijen, getuige de door haar gevorderde verstrekking van de jaarrekeningen en bankafschriften. Anderzijds heeft ook de man de hoogte van het door hem gestelde maandbedrag van € 1.000,00 niet inzichtelijk gemaakt. Voor zover de “
Liquiditeitspositie korte termijn [gedaagde] per 31 oktober 2023” (zie productie L van de man) daarvoor als onderbouwing is bedoeld, kan daaraan niet de door de man gewenste waarde worden gehecht. Dit summiere overzicht mist een onderbouwing. Daarvan kan dus niet zonder meer worden uitgegaan. Voorts bieden de jaarstukken van de gezamenlijke ondernemingen van partijen over 2021, die door de vrouw in het geding zijn gebracht, onvoldoende houvast voor het bepalen van de actuele liquiditeitspositie om op basis daarvan een maandelijks voorschotbedrag te begroten dat redelijk is. In het licht van de huidige omstandigheden en mede gelet op het standpunt van de man met betrekking tot de waardering en betalingscapaciteit van de ondernemingen, zal de voorzieningenrechter het maandelijkse voorschot dat de man aan de vrouw moet betalen voorlopig
ex aequo et bono(naar billijkheid) bepalen op een bedrag van € 4.000,00 per 1 december 2023. De man zal dit bedrag uiterlijk de vijftiende dag van iedere maand op de bankrekening van de vrouw moeten overmaken. Daarbij kan de voorzieningenrechter zich voorstellen dat partijen in onderling overleg het voorschotbedrag naar boven of naar beneden bijstellen als de jaarstukken over 2022 bekend zijn.
5.6.
De voorzieningenrechter geeft partijen in overweging om in het kader van de echtscheidingsprocedure voor de rechtbank Gelderland (locatie Zutphen) aan de rechtbank te verzoeken om een doorverwijzing naar mediation, teneinde onder deskundige leiding van een mediator te proberen om zowel de emotionele, relationele, communicatieve als de zakelijke gevolgen van de scheiding met wederzijds begrip en respect te bespreken en om langs die weg tot onderlinge overeenstemming te komen.
Proceskosten
5.7.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
6.1.
veroordeelt de man om vanaf 1 december 2023 aan de vrouw maandelijks een bedrag van € 4.000,00 te betalen als voorschot op de aanstaande verdeling van de vof en beide persoonlijke ondernemingen en de uittreding van de vrouw, totdat deze verdeling en uittreding definitief is dan wel partijen een hoger of lager maandelijks voorschotbedrag voor de vrouw zijn overeengekomen;
6.2.
verklaart 6.1 uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
6.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Koster en in het openbaar uitgesproken op 28 november 2023. (PS)