ECLI:NL:RBOVE:2023:4781

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
24 november 2023
Publicatiedatum
24 november 2023
Zaaknummer
ak_22_1695
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om planschade in verband met toename van verkeershinder, geluidshinder en vermindering van uitzicht en privacy

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de door het college toegekende tegemoetkoming in schade als bedoeld in afdeling 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening. Het college heeft bij besluit van 9 februari 2022 een tegemoetkoming aan eiser toegekend van € 5.500,- vermeerderd met de wettelijke rente. Met het bestreden besluit van 2 augustus 2022 op het bezwaar van eiser is het college bij dit besluit gebleven. De rechtbank heeft het beroep op 23 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn partner en de gemachtigde van eiser. Namens het college waren aanwezig: de gemachtigde van het college en mr. [naam 1] van de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ).

De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit aan de hand van de beroepsgronden van eiser. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep ongegrond. Eiser is sinds 19 augustus 2016 mede-eigenaar van het perceel en de daarop aanwezige opstallen aan de [adres 1]. Bij besluit van 19 januari 2021 heeft de raad van de gemeente Steenwijkerland het bestemmingsplan "[adres 2]" vastgesteld. Dit bestemmingsplan is op 21 april 2021 in werking getreden en onherroepelijk geworden. Eiser heeft gesteld dat hij vermogensschade heeft door de vaststelling en inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan, met een toename van verkeershinder en geluidshinder, en vermindering van uitzicht en privacy.

Het college heeft de SAOZ gevraagd om advies uit te brengen over het planschadeverzoek van eiser. De SAOZ heeft op 10 november 2021 advies uitgebracht. De rechtbank concludeert dat het college het bestreden besluit op goede gronden heeft genomen en dat het advies van de SAOZ terecht is gevolgd. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en laat het bestreden besluit in stand. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 22/1695

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser,

(gemachtigde: mr. R.V. Lie-A-Lien),
en

het college van burgemeester en wethouders van Steenwijkerland, het college,

(gemachtigde: mr. V. Platteeuw).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de door het college toegekende tegemoetkoming in schade als bedoeld in afdeling 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening.
Het college heeft bij besluit van 9 februari 2022 een tegemoetkoming aan eiser toegekend van € 5.500,- vermeerderd met de wettelijke rente. Met het bestreden besluit van 2 augustus 2022 op het bezwaar van eiser is het college bij dit besluit gebleven.
De rechtbank heeft het beroep op 23 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn partner en de gemachtigde van eiser. Namens het college waren aanwezig: de gemachtigde van het college en mr. [naam 1] van de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ).

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Aanleiding
3. Eiser is sinds 19 augustus 2016 mede-eigenaar van het perceel en de daarop aanwezige opstallen aan de [adres 1].
3.1.
Bij besluit van 19 januari 2021 heeft de raad van de gemeente Steenwijkerland het bestemmingsplan “[adres 2]” (het nieuwe bestemmingsplan) vastgesteld. Dit bestemmingsplan is op 21 april 2021 in werking getreden en onherroepelijk geworden. In het nieuwe bestemmingsplan is de vestiging van de scouting op het perceel [adres 2] in De Bult mogelijk gemaakt. De betrokken gronden ter plaatse van de [adres 2] hebben de bestemming ‘Maatschappelijk’ en ‘Groen’.
3.2.
Vóór de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan gold voor het perceel [adres 2] de “Beheersverordening Buitengebied Steenwijkerland”, die op 9 december 2014 is vastgesteld door de raad van de gemeente Steenwijkerland.
In deze Beheersverordening (de oude Beheersverordening) hadden de gronden waarop het nieuwe bestemmingsplan ziet de bestemming ‘Agrarisch’ en ‘Waarde – Archeologie 2’.
3.3.
Op 29 juli 2021 heeft eiser bij het college een verzoek om een tegemoetkoming in planschade ingediend. In dit verzoek heeft eiser gesteld dat hij vermogensschade heeft door de vaststelling en inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan. Volgens eiser is er een toename van verkeershinder en geluidshinder. Verder is sprake van vermindering van uitzicht en privacy.
3.4.
Het college heeft de SAOZ gevraagd om advies uit te brengen over het planschadeverzoek van eiser. De SAOZ heeft op 10 november 2021 advies uitgebracht.
3.5.
Op basis van het advies van de SAOZ heeft het college het besluit van 9 februari 2022 en het bestreden besluit genomen.
Standpunten van partijen
4. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit op goede gronden is genomen.
5. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat een onjuiste planvergelijking is gemaakt. Volgens eiser kon het college het advies van de SAOZ niet aan de besluitvorming ten grondslag leggen. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn standpunt rapporten van 29 oktober 2021 en 7 maart 2022 van mr. [naam 2] van [bedrijf] ([bedrijf]) overgelegd.
Overwegingen
Toetsingskader
6. Voor de beoordeling van een aanvraag om een tegemoetkoming in planschade moet worden onderzocht of de aanvrager als gevolg van de wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie is komen te verkeren en ten gevolge daarvan schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient de wijziging te worden vergeleken met het oude planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, maar wat maximaal op grond van het oude planologische regime kon worden gerealiseerd, ongeacht of verwezenlijking heeft plaatsgevonden. Slechts indien realisering van de maximale mogelijkheden met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten, kan aanleiding bestaan om van dit uitgangspunt af te wijken. Zie voor het toetsingskader ook de overzichtsuitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 28 september 2016 [1] .
7. Indien in een advies van een door een bestuursorgaan benoemde onafhankelijke en onpartijdige deskundige op objectieve wijze verslag is gedaan van het door deze deskundige verrichte onderzoek en daarin op inzichtelijke wijze is aangegeven welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, mag dat bestuursorgaan bij het nemen van een besluit op een verzoek om tegemoetkoming in planschade van dat advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan naar voren zijn gebracht.
Het SAOZ-advies
8. Het college heeft het advies van 10 november 2021 van de SAOZ aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd. In dit advies is vermeld dat de situeringswaarde / omgevingskarakteristiek van eisers onroerende zaak door intensivering van het gebruik in enige mate nadelig wordt beïnvloed (geluiden van buitenactiviteiten). Verder is beschreven dat de woning van eiser op ruime afstand is gelegen vanaf de openbare weg, zodat verkeer van en naar de scouting niet van relevante invloed is op de privacy. Wel zal de hinder in beperkte mate toenemen in de vorm van geluiden en geuren. In het SAOZ-advies is vermeld dat uit onderzoek naar geluidsniveaus vanwege de activiteiten van de scouting is gebleken dat alleen tijdens het zomerkamp een overschrijding van 1 à 2 dB van de gestelde grenswaarden zal plaatsvinden. Dit neemt niet weg dat wel sprake is van een toename van geluidhinder als gevolg van de scoutingactiviteiten. In het SAOZ-advies is vermeld dat de verkeersbewegingen plaatsvinden op het zuidelijke deel van de [locatie]. Volgens het SAOZ-advies vermindert het onroerende goed van eiser in waarde van € 600.000,- naar € 582.500,-. Uitgaande van een normaal maatschappelijk risico van 2%, leidt dit tot een tegemoetkoming in planschade van € 17.500,- minus € 12.000,- = € 5.500,-.
Bespreking van de beroepsgronden
9. Eiser heeft zich, onder verwijzing naar de rapporten van [bedrijf], op het standpunt gesteld dat de SAOZ geen juiste planvergelijking heeft gemaakt en ten onrechte bufferwerking heeft toegekend aan de tussenliggende bestemming ‘Bos’. Eiser heeft hierbij toegelicht dat ook gekeken moet worden naar de feitelijke situatie en heeft gewezen op een uitspraak van 18 mei 2022 [2] van de Afdeling.
9.1.
In het advies van de SAOZ is vermeld dat in zowel de oude als de nieuwe situatie er planologisch geen relevante zichtrelatie is met de gronden waarop de scouting zich zal vestigen. De locatie is gelegen ten zuiden van het object van eiser op een kortste afstand van 75 meter van de woning (de afstand tot het hoofdgebouw van de scouting bedraagt 110 meter) en wordt zowel feitelijk als planologisch afgeschermd door een als ‘Bos’ bestemde strook van circa 50 meter breed. Uitgaande van de maximale invulling als bos, bijvoorbeeld voor de houtproductie, is van relevant zicht geen sprake.
9.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college, in navolging van het advies van de SAOZ, zich terecht op het standpunt gesteld dat van de strook bos, gelegen tussen eisers onroerende zaak en het gebied waar het nieuwe bestemmingsplan betrekking op heeft, bufferwerking uitgaat. Deze strook bos is planologisch bestemd als ‘Bos’ en de voorschriften verbieden het om bestaande bosschages, houtwallen en singels te verwijderen. De rechtbank is van oordeel dat, anders dan eiser heeft betoogd, feitelijke aangelegenheden voor de planvergelijking hier niet relevant zijn en verwijst naar een uitspraak van de Afdeling van 13 mei 2015 [3] . In de door eiser aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 18 mei 2022 gaat het om beplanting op het perceel van degene die om een tegemoetkoming vraagt. De SAOZ heeft in de situatie van eiser echter bufferwerking toegekend aan een strook bos die geen onderdeel uitmaakt van de onroerende zaak van eiser. Alleen al vanwege dit verschil slaagt eisers beroep op de uitspraak van de Afdeling van 18 mei 2022 niet. Nu de strook met de bestemming ‘Bos’ afscherming van het scoutingterrein mogelijk maakt, heeft de SAOZ daarmee terecht rekening gehouden bij het bepalen van het planologisch nadeel en geen relevante zichtrelatie aangenomen.
10. Eiser heeft betoogd dat er ten onrechte geen rekening mee is gehouden dat de activiteiten van de scoutingclub ook zijn toegelaten binnen de bestemming ‘Bos’, waardoor alsnog sprake kan zijn van een zichtrelatie tussen de woning van eiser en het gebouw, het terrein en de activiteiten van de scoutingclub.
10.1.
De rechtbank volgt eiser niet in dit betoog. Voor de beoordeling van een aanvraag om een tegemoetkoming in planschade dient te worden onderzocht of de aanvrager als gevolg van de desbetreffende wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie is komen te verkeren en ten gevolge daarvan schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient de desbetreffende wijziging, waarvan gesteld wordt dat deze planschade heeft veroorzaakt, te worden vergeleken met het oude planologische regime. Het planologisch regime op de strook met de bestemming ‘Bos’ is niet gewijzigd en reeds daarom heeft de SAOZ bij de planvergelijking terecht geen rekening gehouden met de gebruiksmogelijkheden van deze strook. De rechtbank merkt hierbij ten overvloede op dat, gelet op de in artikel 1.121 van de oude Beheersverordening opgenomen definitie van recreatief medegebruik, activiteiten op van de scoutingclub binnen de bestemming ‘Bos’ niet zijn toegestaan.
11. Volgens eiser, in navolging van [bedrijf], kan alleen bij verkeershinder worden uitgegaan van een reële prognose en moet voor alle andere gebruiksmogelijkheden de maximale invulling worden onderzocht. De SAOZ heeft naar de mening van eiser daarom ten onrechte de representatieve bedrijfssituatie van de scoutingclub onderzocht. Er had van de maximale invulling van de bestemming uitgegaan moeten worden.
11.1.
In het SAOZ-advies is beschreven dat van het vóór de planwijziging toegestane agrarische gebruik van het perceel aan de Onderduikerweg 2 nauwelijks tot in beperkte mate hinder uitging op het object van eiser. Enige geluidhinder en geurhinder was bij bewerking en bemesting van de gronden niet uit te sluiten. In de nieuwe situatie zal de hinder in beperkte mate toenemen in de vorm van geluiden en geuren als gevolg van het gebruik door de scouting. Bij bijvoorbeeld een kampvuur of barbecue kan er geurhinder ontstaan. Daarbij is opgemerkt dat het gebruik ten behoeve van de scouting niet een permanent karakter heeft. Wat betreft geluid heeft de SAOZ verwezen naar onderzoek dat is uitgevoerd naar de optredende geluidsniveaus vanwege activiteiten van de scouting op woningen van derden in de nabije omgeving.
11.2.
Het onderzoek naar optredende geluidsniveaus, waar de SAOZ naar heeft verwezen, is beschreven in het rapport van 30 oktober 2020 van [naam 3] en [naam 4]. Dit is één van de rapporten die ten grondslag zijn gelegd aan het nieuwe bestemmingsplan. Voor zover eiser heeft betoogd dat het college dit rapport had moeten overleggen, wordt dit niet gevolgd. Zoals ook in het verweerschrift is opgemerkt, is dit rapport als openbare bron [4] toegankelijk. In het rapport van 30 oktober 2020 is beschreven dat, teneinde de akoestische effecten op de omgeving te kunnen bepalen, wordt uitgegaan van de representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden van het plangebied. Hierbij is betrokken dat het beoogde gebruik van het terrein en gebouw een zekere mate van diversiteit kent en dat hetzelfde geldt voor de daarmee samenhangende akoestische effecten op de directe omgeving. Gelet op deze diversiteit van de activiteiten is onderscheid gemaakt in drie bedrijfssituaties, te weten de representatieve bedrijfssituatie, regelmatige afwijking van de representatieve bedrijfssituatie en de incidentele bedrijfssituatie.
11.3.
Ter zitting is namens het college toegelicht dat bij de totstandkoming van het nieuwe bestemmingsplan en de daarbij opgestelde rapporten is uitgegaan van het gebruik door de scoutingclub. Volgens het college hoeft niet met ruimere gebruiksmogelijkheden rekening te worden gehouden.
11.4.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit rechtspraak van de Afdeling [5] dat bij de planvergelijking in het kader van het onderzoek naar wat op grond van het nieuwe planologische regime op de peildatum maximaal kan worden gerealiseerd, een reële prognose moet worden gemaakt van het gebruik van de bewuste gronden met de daaruit voortvloeiende redelijkerwijs te verwachten (geluid)belasting. Anders dan eiser heeft gesteld, hoeft hierbij niet te worden uitgegaan van een maximale invulling. Naar het oordeel van de rechtbank is de SAOZ uitgegaan van een reële prognose van het gebruik door het bestaande gebruik door de scoutingclub als uitgangspunt te nemen. Dit gebruik bestaat uit het gebruik van de accommodatie op vrijdagavond en zaterdag gedurende de dagperiode, periodiek cultuurtechnisch onderhoud en het jaarlijkse zomerkamp. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze prognose ten tijde van de peildatum geen reële prognose voor het gebruik door de scoutingclub was. Uit het feit dat het zomerkamp betrokken is bij de prognose van het gebruik volgt naar het oordeel van de rechtbank afdoende dat rekening is gehouden met kamperen op de daarvoor aangewezen gronden.
12. Eiser heeft gesteld dat het aantal verkeersbewegingen, gelet op de maximale gebruiksmogelijkheden, veel hoger is dan waarvan is uitgegaan.
12.1.
De SAOZ heeft in het advies beschreven dat de verkeersbewegingen plaatsvinden op het zuidelijke deel van de [locatie] tussen Steenwijk en het scoutingterrein. Met het toevoegen van de functie scouting ontstaan er volgens de SAOZ meer verkeersbewegingen, echter niet zodanig dat deze tot direct nadeel leiden ten opzichte van het object van eiser.
12.2.
Met de enkele stelling van eiser dat het aantal verkeersbewegingen veel hoger is dan waarvan is uitgegaan, heeft eiser, mede gezien hetgeen hiervoor onder 11.4 over de te maken prognose is overwogen, niet aannemelijk gemaakt dat het advies van de SAOZ op dit punt niet juist is. Eiser heeft niet onderbouwd waarom het aantal verkeersbewegingen veel hoger is dan waarvan de SAOZ is uitgegaan en daarnaast is niet aannemelijk gemaakt waarom dit tot direct nadeel voor eiser zou leiden.
13. Eiser heeft verder betoogd dat ten onrechte is nagelaten om de onderzoeken, die ten grondslag liggen aan de oude Beheersverordening, te betrekken bij de vergelijking van de effecten tussen het oude en het nieuwe planologische regime.
13.1.
Zoals het college in het verweerschrift heeft opgemerkt, is in het kader van de oude Beheersverordening geen akoestisch of verkeerskundig onderzoek gedaan. Er kan dan ook niet gezegd worden dat dit ten onrechte niet bij het onderzoek is betrokken. Eiser heeft evenmin op andere wijze aannemelijk gemaakt dat de planvergelijking onvolledig of onjuist is.
14. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het college in wat eiser heeft aangevoerd geen aanknopingspunten heeft hoeven zien om aan de juistheid of volledigheid van het SAOZ-advies te twijfelen. Dit maakt dat het college het bestreden besluit op het SAOZ-advies heeft mogen baseren.

Conclusie en gevolgen

15. Het bestreden besluit kan in stand worden gelaten. Het beroep is ongegrond.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.P.K. van Rosmalen, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Richart, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zaaknummer ECLI:NL:RVS:2016:2582.
2.Zaaknummer ECLI:NL:RVS:2022:1425.
3.Zaaknummer ECLI:NL:RVS:2015:1532.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2582, en van 15 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2827.