ECLI:NL:RBOVE:2023:4746

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
22 november 2023
Publicatiedatum
23 november 2023
Zaaknummer
C/08/283360 / HA ZA 22-245
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling legitieme portie en veroordeling tot betaling in nalatenschapszaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 22 november 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure betreffende de legitieme portie van een onderbewindgestelde, mevrouw [naam 4]. De eiseres, in haar hoedanigheid als bewindvoerder over het vermogen van haar moeder, heeft gedaagden [gedaagde 1] en [gedaagde 2] aangesproken tot betaling van een bedrag van € 25.913,62, dat voortvloeit uit schenkingen die aan de onderbewindgestelde zijn gedaan. De rechtbank heeft in een eerder tussenvonnis van 8 maart 2023 gedaagden opgedragen bewijs te leveren van de schenkingen die aan een derde, [naam 2], zijn gedaan door de erflater in de periode van 2008 tot 2017. Na het horen van getuigen en het beoordelen van de bewijsstukken, concludeerde de rechtbank dat gedaagden niet voldoende bewijs hebben geleverd voor de schenkingen ter waarde van € 6.104,98, maar dat er wel voldoende bewijs was voor de jaarlijkse schenkingen van € 1.500,00 aan [naam 2]. De rechtbank heeft de legitieme portie vastgesteld op € 25.913,62, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 28 juni 2022. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij haar eigen kosten draagt. De rechtbank heeft de vorderingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer : C/08/283360 / HA ZA 22-245
Vonnis van 22 november 2023
in de zaak van
[eiseres] ,
in haar hoedanigheid van bewindvoerder over het vermogen van haar moeder
[naam 1] ,
hierna ook te noemen: [eiseres] ,
eisende partij,
advocaat: mr. M. Meijer te Apeldoorn,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
hierna ook te noemen: [gedaagde 1] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna ook te noemen: [gedaagde 2] ,
gedaagde partijen,
advocaat: mr. D.P.M. Buysrogge te Zwolle.

1.De procedure

1.1
Op 8 maart 2023 heeft de rechtbank een tussenvonnis gewezen. In dat vonnis werd [eiseres] in de gelegenheid gesteld een bepaalde productie (productie 13) in het geding te brengen. Aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] werd opgedragen om te bewijzen (I.) dat [naam 2] in de periode van 2008-2017 jaarlijks een bedrag van € 1.500,00 en dus in totaal € 15.000,00 geschonken heeft gekregen van erflater en (II.) dat [naam 2] van erflater roerende zaken en een vakantie geschonken heeft gekregen ter waarde van € 6.104,98.
1.2
[eiseres] heeft de genoemde productie in het geding gebracht. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben nadien een antwoordakte genomen.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben drie getuigen laten horen. Het betrof de heer [getuige 1] , mevrouw [getuige 2] en de heer [getuige 3] . Deze getuigen zijn gehoord op
23 juni 2023.
[eiseres] heeft twee getuigen doen horen: zichzelf en de heer [getuige 4] .
Deze getuigenverhoren vonden plaats op 6 oktober 2023.
Van de getuigenverhoren zijn processen-verbaal opgemaakt, die zich in het dossier bevinden.
De rechtbank heeft bepaald dat op 22 november 2023 vonnis zal worden gewezen.

2.De verdere beoordeling

De bewijslevering
2.1
De rechtbank zal hierna eerst beoordelen of aan de twee bewijsopdrachten is voldaan. Daartoe wordt per bewijsopdracht bezien wat de getuigen hebben verklaard.
2.2
Heeft [naam 2] in de periode van 2008-2017 jaarlijks een bedrag van € 1.500,00 en dus in totaal
€ 15.000,00 geschonken gekregen? De rechtbank acht dit bewezen. Hieronder wordt vermeld hoe de rechtbank tot dit oordeel is gekomen.
Getuige [getuige 1] verklaarde al een jaar of dertig bevriend te zijn met [naam 2] . Hij heeft zeven keer gezien dat [naam 2] bij haar thuis van haar vader een enveloppe kreeg. [naam 2] liet hem later zien wat zij had gekregen: de ene keer € 500,00 de andere keer misschien
€ 1.000,00 aldus [getuige 1] . Ook heeft [getuige 1] van [naam 2] gehoord dat zij -buiten zijn aanwezigheid- een schenking van haar vader had gekregen.
Getuige [getuige 2] , de partner van [gedaagde 2] , is er een stuk of negen keer getuige van geweest dat [gedaagde 2] van zijn vader een enveloppe kreeg, met daarin - voorzover zij weet - € 1.000,00. [gedaagde 2] vader zei dat hij ook enveloppen aan [naam 2] en [gedaagde 1] had gegeven of zou gaan geven. Getuige [getuige 2] is er één keer getuige van geweest dat [naam 2] van haar vader een enveloppe kreeg en die in haar tas stopte.
Getuige [getuige 3] , de echtgenoot van [gedaagde 1] , heeft gezien dat [gedaagde 1] en [naam 2] een enveloppe van haar vader kreeg. In de enveloppe van [gedaagde 1] zat € 1.000,00. Hij weet niet wat er in de enveloppe voor [naam 2] zat.
[eiseres] verklaarde, als getuige gehoord, niet te weten of haar moeder schenkingen heeft gekregen. Zij heeft bankafschriften bekeken, maar daar geen grote stortingen op aangetroffen.
Getuige [getuige 4] kon niets verklaren over schenkingen aan [naam 2] .
2.3
Uit de getuigenverklaringen valt niet met absolute zekerheid te concluderen dat [naam 2]
€ 15.000,00 geschonken heeft gekregen van haar vader. Absolute zekerheid is in het civiele proces niet de maatstaf. De rechtbank leidt uit de getuigenverklaringen, gecombineerd met de stellingen van partijen in de procedure, een redelijke mate van waarschijnlijkheid af dat [naam 2] in de periode 2008 – 2017, net als [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , € 15.000,00 geschonken heeft gekregen. Er is geen reden om aan te nemen dat vader zijn kinderen ongelijk heeft behandeld.
Deze beslissing brengt mee, zoals reeds overwogen in het vonnis van 8 maart 2023, dat
€ 15.000,00 moet worden opgeteld bij de legitimaire massa en vervolgens - als ontvangen schenking door [naam 2] - weer van de legitieme van [naam 2] moet worden afgetrokken.
2.4
Heeft [naam 2] van erflater roerende zaken en een vakantie geschonken gekregen ter waarde van € 6.104,98? De rechtbank oordeelt dat het bewijs niet is geleverd. Daartoe overweegt zij het hierna vermelde.
Getuige [getuige 1] verklaarde dat [naam 2] één keer, maar mogelijk vaker, de auto van haar vader kreeg toen hij deze inruilde. Vader heeft haar een bank en een salontafel geschonken, die niet nieuw waren. [getuige 1] verklaarde dat de moeder van [naam 2] een vakantie in Spanje heeft aangeboden. Van haar vader heeft [naam 2] een IPad gekregen.
De getuigen [getuige 2] en [getuige 3] konden niet uit eigen wetenschap (maar slechts ‘van horen zeggen’) verklaren over auto’s, tafel, bank, vakantie en IPad.
[eiseres] verklaarde, als getuige gehoord, dat [naam 2] bijna dertig jaar geleden een tweedehands bank heeft gekregen, al weet zij niet van wie. Er kwam toen ook een salontafel mee. In dezelfde periode kreeg [naam 2] van haar ouders een tweedehands auto, een Toyota. De reis waarover is gesproken was door de moeder van [naam 2] gewonnen en heeft niets gekost.
Getuige [getuige 4] kon niet verklaren over een schenking van roerende zaken en een vakantie.
Geen van de getuigen heeft iets verklaard over de waarde van de roerende zaken of de vakantie. Niet is komen vast te staan dat er sprake was van een financiële waarde van enige betekenis, laat staan dat het zou gaan om (een totaal van) € 6.104,98.
Nu het bewijs niet is geleverd, zal het bedrag ad € 6.104,98 niet worden opgeteld bij de legitimaire massa.
Productie 13
2.5
[eiseres] heeft (de bij dagvaarding ontbrekende) productie 13 in het geding gebracht. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben daarop bij akte gereageerd.
Productie 13 betreft een (zelfgemaakt) overzicht van de bankmutaties in de periode
22 november 2016 tot en met 23 oktober 2020 waarin – zoals [eiseres] ook stelt – staat dat van de bankrekening van erflater in 2018 een bedrag van € 6.000,00 is opgenomen, in 2019 een bedrag van € 6.000,00 en in 2020 een bedrag van € 4.250,00. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] betwisten de hoogte van de opgenomen bedragen niet. Wel betwisten zij de stelling van [eiseres] dat erflater vanaf april 2018 zijn financiën niet meer zelf kon regelen en dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] deze bedragen zonder recht of titel hebben opgenomen, zodat het bedrag van € 16.250,00 als schenking bij de legitimaire massa dient te worden opgeteld.
2.6
De rechtbank is van oordeel dat [eiseres] haar stelling dat erflater vanaf april 2018 niet meer in staat was om zijn financiën te regelen, onvoldoende heeft onderbouwd. [eiseres] heeft daartoe aangevoerd dat er vanaf april 2018 een verslechtering bij erflater optrad die ervoor zorgde dat erflater minder mobiel en later afhankelijk werd van zuurstof, maar zij heeft daarvan geen enkel bewijsstuk overgelegd. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben bovendien gemotiveerd weersproken dat erflater zijn financiën niet meer zelf kon doen en daartoe aangevoerd dat vader zijn financiën altijd zelf deed en van [gedaagde 1] enkel voor het doen van overboekingen hulp heeft gehad. Erflater had [gedaagde 1] daartoe in 2018 reeds gemachtigd, maar van die machtiging heeft [gedaagde 1] eerst vanaf oktober 2020 gebruik gemaakt. Hun vader was nog mobiel en ook nog in staat om te pinnen. Ter onderbouwing van hun standpunt hebben zij onder meer een verklaring overgelegd van kleinkind [naam 3] (productie 6) waaruit volgt dat zijn opa helder was tot de laatste dag.
Het had, mede gelet op de gemotiveerde betwisting door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , op de weg van [eiseres] gelegen om haar standpunt voldoende te onderbouwen. Dat heeft zij nagelaten.
Aan bewijslevering komt de rechtbank dan ook niet toe.
2.7
Nu het ervoor moet worden gehouden dat erflater zelf in staat was om zijn financiën tot (in ieder geval) oktober 2020 te regelen en dat ook deed, al dan niet met hulp van [gedaagde 1] voor het doen van overboekingen, hoeven [gedaagde 1] en [gedaagde 2] geen verklaring te geven voor de contante cashopnames in de periode 2016 tot en met 2020, zoals [eiseres] stelt. Erflater nam zijn eigen beslissingen.
Het standpunt van [eiseres] dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] deze bedragen zonder recht of titel hebben opgenomen, omdat zij daarvoor geen toestemming van erflater hebben gekregen, wordt om die reden eveneens verworpen door de rechtbank.
2.8
Het door [eiseres] gestelde bedrag van € 16.250,00 dient niet als schenking bij de legitimaire massa te worden opgeteld.
Berekening legitieme
2.9
Zoals de rechtbank in haar tussenvonnis heeft overwogen zal zij bij de berekening van de legitieme uitgaan van de berekening van notaris mr. Verbaan zoals overgelegd bij dagvaarding.
Rekening houdend met de bedragen die in dat overzicht worden genoemd, alsmede met hetgeen hiervoor door de rechtbank is overwogen over de schenkingen, alsmede over de passiva (rechtsoverweging 2.13. van het tussenvonnis), resulteert dat in de volgende posten en berekening:
Saldo activa € 155.743,63
Saldo passiva 0
Totaal schenkingen € 91.000,00 (€ 97.104,98 minus € 6.104,98)
Legitimaire massa is € 246.743,63 ( € 155.743,63 plus € 91.000,00)
minus kosten begrafenis/crematie
€ 1.261,90
resteert € 245.481,73
De legitieme portie is: € 40.913,62 (1/6 (1/2 x 1/3) x € 245.481,73)
minus ontvangen schenkingen
€ 15.000,00
resteert € 25.913,62.
De legitieme portie van [naam 2] in de nalatenschap van erflater bedraagt € 25.913,62.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] zullen worden veroordeeld om dit bedrag aan [eiseres] , in haar hoedanigheid van bewindvoerder over het vermogen van [naam 2] , te betalen.
Ter zitting van 23 januari 2023 heeft mr. Buysrogge namens [gedaagde 1] en [gedaagde 2] verklaard dat zij het niet betwiste deel van de legitieme portie van [naam 2] in de nalatenschap van erflater ter hoogte van € 19.485,60 alvast zullen betalen aan [eiseres] / [naam 2] (zie rechtsoverweging 2.15. van het tussenvonnis van 8 maart 2023). Dit bedrag dient vanzelfsprekend in mindering te strekken op de legitieme portie van € 25.913,62, indien en voor zover dit bedrag van
€ 19.485,60 inmiddels al is betaald aan [eiseres] / [naam 2] . [eiseres] heeft haar eis niet gewijzigd, zodat de rechtbank de legitieme hierna zal vaststellen op € 25.913,62.
2.1
De gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen van de dag van dagvaarding, zijnde 28 juni 2022, nu niet gesteld of gebleken is dat daarvoor (namens) de legitimaris, [naam 2] , een ingebrekestelling is verstuurd waarin alsnog een redelijke termijn wordt gegeven om tot betaling van de legitieme portie over te gaan.
2.11
De proceskosten zullen worden gecompenseerd. Zowel [eiseres] , als [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , dienen de proceskosten te dragen die ze zelf hebben gemaakt.
2.12
De toegewezen vorderingen zullen, zoals gevorderd en voor zover deze zich daarvoor lenen, uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

3.De beslissing

De rechtbank
stelt de legitieme portie van de onderbewindgestelde, mevrouw [naam 4] , wonende te ( [postcode] ) [woonplaats 3] aan de [adres] , verpleeghuis [verpleeghuis] , vast op
€ 25.913,62, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 juni 2022, met inachtneming van hetgeen de rechtbank aan het slot van rechtsoverweging 2.9 heeft overwogen,
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van € 25.913,62, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 juni 2022, door storting op bankrekeningnummer [rekeningnummer] ten name van [naam 4] ,
compenseert de kosten van deze procedure in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt,
verklaart dictumonderdelen 3.1 en 3.2 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E. Zweers en in het openbaar uitgesproken op
22 november 2023.