3.3.1Ten aanzien van feit 1
Vaststelling van de feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van het dossier en hetgeen ter zitting is besproken de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 28 juli 2023 gaat verdachte naar de kapperszaak van [slachtoffer 1] in Enschede . Verdachte wil daar zijn haren laten knippen. [slachtoffer 1] zegt dat hij voor die dag volgeboekt is. Dit maakt verdachte boos en hij gaat hierover met [slachtoffer 1] in discussie. [slachtoffer 1] verzoekt verdachte om weg te gaan. Omdat verdachte hier geen gehoor aan geeft, dreigt [slachtoffer 1] de politie te bellen. Verdachte geeft [slachtoffer 1] dan enkele klappen met gebalde vuist op diens gezicht waardoor [slachtoffer 1] op de grond valt. Verdachte pakt vervolgens ‘de stok van een veger’ (de rechtbank begrijpt dat verdachte deze stok bedoelt als hij verklaart over een bezem) en slaat [slachtoffer 1] meermalen op diens armen. [slachtoffer 1] voelt pijn en loopt letsel op.
De overwegingen van de rechtbank
- Noodweer
Verdachte heeft ter terechtzitting een beroep op noodweer gedaan en het volgende verklaard. [slachtoffer 1] had een bezem in zijn hand en uit de houding van [slachtoffer 1] maakte verdachte op dat [slachtoffer 1] hem wilde slaan. Verdachte wilde zich verdedigen en heeft [slachtoffer 1] geslagen met zijn vuisten en met de bezem.
De rechtbank is op grond van de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat [slachtoffer 1] een stok/bezem in zijn handen heeft gehad of en/of dat verdachte door [slachtoffer 1] werd aangevallen. Er is dus geen sprake geweest van een ogenblikkelijke en wederrechtelijk aanranding door [slachtoffer 1] . Het beroep op noodweer wordt verworpen
- Bewezenverklaring
De rechtbank is van oordeel dat het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
3.3.2Ten aanzien van de feiten 2, 3 en 5
- Bewezenverklaringen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 2, 3 en 5 ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 7 november 2023, voor zover inhoudende de bekennende verklaringen van verdachte;
het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] van 30 juli 2023, pagina’s 7 tot en met 9;
het proces-verbaal van bevindingen van 31 juli 2023, opgemaakt door [verbalisant] , pagina’s 39 t/m 42;
het proces-verbaal van bevindingen van 30 juli 2023, opgemaakt door [slachtoffer 5] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 6] , pagina’s 36 tot en met 38.
Overwegingen gedeeltelijke vrijspraak feit 3
De rechtbank overweegt dat, hoewel verdachte een bekennende verklaring heeft afgelegd, op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet van alle ten laste gelegde beledigingen kan worden vastgesteld dat deze in Enschede of onderweg van Enschede naar Borne zijn geuit. Van die uitlatingen zal de rechtbank daarom vrijspreken.
3.3.3Ten aanzien van feit 4
Vaststelling van de feiten en omstandigheden
Op 30 juli 2023 heeft verdachte tijdens zijn aanhouding in Enschede tegen [slachtoffer 4] (hierna ook: [slachtoffer 4] ) gezegd: “Als ik jou tegenkom in de stad, als jij niet in dienst bent, dan sla ik jou van achteren neer!”.
De overwegingen van de rechtbank
Uit het proces-verbaal van bevindingen dat is opgemaakt door meerdere verbalisanten volgt dat behalve [slachtoffer 4] ook zijn collega’s de bedreiging hebben gehoord. Doordat verdachte hierbij ook meerdere malen zei: “jij op die fiets, jij kale” was voor hen allen duidelijk dat de bedreiging gericht was tegen [slachtoffer 4] , wijkagent in Enschede. De rechtbank begrijpt dat [slachtoffer 4] de enige kale agent was. Verdachte was op dat moment verbaal agressief en in verzet. De verbalisanten moesten hem met kracht tegen de politiebus drukken om te voorkomen dat hij zich zou losrukken.
Op grond van deze feiten en omstandigheden en gelet op het feit dat [slachtoffer 4] als wijkagent in Enschede verdachte regelmatig alleen in de stad tegenkomt, is de rechtbank van oordeel dat bij [slachtoffer 4] de redelijke vrees kon ontstaan dat verdachte de bedreiging daadwerkelijk zou uitvoeren en dat [slachtoffer 4] hierdoor zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen.
De rechtbank is van oordeel dat het onder 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen verklaard.