ECLI:NL:RBOVE:2023:4657

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 november 2023
Publicatiedatum
17 november 2023
Zaaknummer
10421812 \ EJ VERZ 23-94
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot betaling van aanzegvergoeding en transitievergoeding na beëindiging arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 28 november 2023 uitspraak gedaan in een verzoek van [verzoekster] tegen EPOS B.V. [verzoekster] vorderde betaling van een aanzegvergoeding en een transitievergoeding. De kantonrechter oordeelde dat EPOS niet in staat was te bewijzen dat zij een schriftelijk aanbod had gedaan om de arbeidsovereenkomst voort te zetten. Hierdoor was EPOS een aanzegvergoeding verschuldigd, omdat zij de aanzegverplichting te laat was nagekomen. De kantonrechter stelde vast dat de arbeidsovereenkomst op initiatief van EPOS was beëindigd, waardoor ook een transitievergoeding verschuldigd was. De kantonrechter wees de verzoeken van [verzoekster] toe en bepaalde dat EPOS € 1.300,06 bruto aan aanzegvergoeding en € 1.956,99 bruto aan transitievergoeding moest betalen, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast werd EPOS veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten aan de zijde van [verzoekster]. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 10421812 \ EJ VERZ 23-94
Beschikking van 28 november 2023
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekende partij,
hierna te noemen: [verzoekster],
gemachtigde: mr. A.C. van Bekkum
tegen
de besloten vennootschap
EPOS B.V.,
gevestigd te Zuidveen,
verwerende partij,
hierna te noemen: EPOS,
gemachtigde: mr. C.J. de Wever.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- de tussenbeschikking van 2 juni 2023, waarin de kantonrechter EPOS heeft opgedragen bewijs te leveren door middel van het horen van getuigen,
- het proces-verbaal van de op 5 september 2023 gehouden enquête,
- de akte aan de kant van EPOS,
- de akte aan de kant van [verzoekster].
1.2.
Ten slotte is bepaald dat de kantonrechter vandaag een beslissing neemt.

2.Inleiding

2.1.
[verzoekster] vraagt in deze procedure om betaling van de aanzegvergoeding en van de transitievergoeding. Volgens [verzoekster] heeft EPOS niet op tijd aan haar meegedeeld dat de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst niet zou worden voortgezet, zodat EPOS de aanzegvergoeding aan haar moet betalen. Het initiatief voor wat betreft het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst lag volgens [verzoekster] bij EPOS, zodat EPOS naast de aanzegvergoeding ook de transitievergoeding verschuldigd is.
2.2.
EPOS heeft aangevoerd dat zij [verzoekster] een schriftelijk aanbod heeft gedaan om de arbeidsovereenkomst voort te zetten en dat zij daarmee aan haar aanzegverplichting heeft voldaan. Dit is door [verzoekster] betwist. EPOS heeft, om deze stelling te bewijzen, een getuige laten horen. Wat betreft de transitievergoeding is EPOS van mening dat [verzoekster] daar vanwege ernstig verwijtbaar handelen geen aanspraak op kan maken.
2.3.
De kantonrechter is van oordeel dat EPOS niet in haar bewijsopdracht is geslaagd. Beide partijen hebben één getuige laten horen, de verklaringen van die twee getuigen spreken elkaar tegen. Gelet daarop is de kantonrechter van oordeel dat de stelling van EPOS dat zij een schriftelijk aanbod voor een nieuwe arbeidsovereenkomst aan [verzoekster] heeft overhandigd, niet kan worden vastgesteld. Daarnaast is de kantonrechter van oordeel dat EPOS onvoldoende heeft onderbouwd dat [verzoekster] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. De verzoeken van [verzoekster] worden gelet hierop toegewezen.
2.4.
Dit verkort weergegeven oordeel wordt hierna gemotiveerd.

3.De verdere beoordeling

3.1.
De kantonrechter heeft in zijn beschikking van 2 juni 2023 EPOS opgedragen om door middel van het horen van getuigen te bewijzen dat het contractsvoorstel dat door EPOS bij akte in het geding is gebracht op 2 november 2022, aan [verzoekster] is overhandigd.
3.2.
Beoordeeld moet worden of EPOS in haar bewijsopdracht is geslaagd. EPOS heeft op 5 september 2023 één getuige laten horen: mevrouw [getuige], werkzaam bij EPOS als zorgmanager. Mevrouw [getuige] heeft verklaard, voor zover van belang:

(…) Op grond van mijn input en die van [naam 1] heeft een medewerker van EPOS een schriftelijk contract voorstel geformuleerd. Dat heb ik per mail van diegene ontvangen, geprint en aan [verzoekster] verstrekt. Ik heb dit voorstel aan [verzoekster] gegeven toen zij nog niet met zwangerschapsverlof was en wij beiden op het werk aanwezig waren. Ik weet niet meer of ik er iets bij heb gezegd. U toont mij het supplement arbeidsovereenkomst dat op 11 mei 2023 aan u is toegestuurd. Volgens mij is dit het stuk dat ik aan [verzoekster] heb afgegeven. Ik leid dit af aan de in het stuk genoemde datum 1 februari 2023. Ik weet 100% zeker dat ik het stuk aan [verzoekster] heb afgegeven. (…)
3.3.
In contra-enquête heeft [verzoekster] zichzelf als getuige gehoord. [verzoekster] heeft verklaard, voor zover van belang:

(…) Ik ben op 2 november 2022 met zwangerschapsverlof gegaan. Op 11 januari 2023 ben ik gebeld door [getuige]. Zij vroeg mij waar het door mij te ondertekenen contract bleef. Ik heb toen gezegd dat ik dat niet had ontvangen. Je zou dan verwachten dat het contract alsnog naar mij zou zijn toegestuurd, maar dat is niet het geval geweest. (…) In het telefoongesprek met [getuige] zijn ook mijn salariswensen aan de orde geweest en ik heb gevraagd om een gesprek met [naam 1]. Dat had ik daarvoor, tijdens het gesprek met [getuige] en [naam 2] ook al gedaan. Dat gesprek is er nooit gekomen, wel kreeg ik de brief waarin het voorstel werd ingetrokken. (…)”
3.4.
De kantonrechter is van oordeel dat EPOS niet is geslaagd in het haar opgedragen bewijs en motiveert dat als volgt.
3.5.
De kantonrechter gaat allereerst in op de stelling van EPOS dat aan de verklaring van [verzoekster] geen doorslaggevende betekenis moet worden gehecht. Voor zover EPOS daarmee heeft bedoeld te stellen dat de verklaring van een partijgetuige alleen ter aanvulling van onvolledig bewijs kan dienen, merkt de kantonrechter op dat voor de verklaring voor [verzoekster] niet de beperking van artikel 164 lid 2 Rv geldt. Van een partijgetuigenverklaring van [verzoekster] als bedoeld in dat artikel is namelijk geen sprake, aangezien [verzoekster] niet de bewijsopdracht heeft gekregen. Het bepaalde in dit artikel kan daarom alleen van toepassing zijn op EPOS.
3.6.
Uit de verklaring van mevrouw [getuige] blijkt dat zij een schriftelijk voorstel voor een nieuwe arbeidsovereenkomst aan [verzoekster] heeft overhandigd. Uit de verklaring van [verzoekster] blijkt echter dat zij geen schriftelijk voorstel voor een nieuwe arbeidsovereenkomst vanuit EPOS heeft ontvangen. Deze beide verklaringen kunnen niet tegelijk waar zijn. Nu op EPOS de bewijslast rust (en zij dus het risico loopt het bewijs niet te kunnen leveren) dat aan [verzoekster] een schriftelijk contractsvoorstel is overhandigd, heeft zij het gevolg van deze tegenstrijdigheid te dragen. Dit betekent dat EPOS niet in de bewijsopdracht is geslaagd.
3.7.
Nu EPOS niet in de bewijsopdracht is geslaagd, is niet vast komen te staan dat zij op 2 november 2022 aan [verzoekster] een schriftelijk voorstel heeft gedaan om de arbeidsovereenkomst overeenkomst voort te zetten. Dit betekent dat EPOS [verzoekster] niet eerder dan 17 januari 2023 schriftelijk heeft geïnformeerd over het (van rechtswege) eindigen van de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst. Deze brief dateert weliswaar van 11 januari 2023, maar op basis van artikel 3:37 lid 3 BW heeft een tot een persoon gerichte verklaring pas haar werking wanneer die de persoon heeft bereikt. [verzoekster] heeft onweersproken gesteld dat zij deze brief pas op 17 januari 2023 heeft ontvangen, zodat de kantonrechter van die datum uitgaat.
3.8.
Gelet op het voorgaande heeft EPOS het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst te laat aangezegd, zodat EPOS op grond van artikel 7:668 lid 3 BW de aanzegvergoeding verschuldigd is. Deze vergoeding bedraagt het loon over de periode dat EPOS de aanzegverplichting te laat is nagekomen, namelijk 17 dagen. EPOS heeft de hoogte van de door [verzoekster] gevraagde vergoeding niet weersproken, zodat een bedrag van € 1.300,06 bruto zal worden toegewezen.
3.9.
Ten aanzien van de transitievergoeding overweegt de kantonrechter als volgt. [verzoekster] heeft aangevoerd dat het initiatief voor het beëindigen van de arbeidsovereenkomst bij EPOS ligt, gelet op de brief van 11 januari 2023. Volgens EPOS heeft [verzoekster] ernstig verwijtbaar gehandeld door in een telefoongesprek met mevrouw [getuige] aan te geven dat zij na het einde van haar bevallingsverlof ontslag zou nemen. EPOS heeft zich op het standpunt gesteld dat gelet op die opmerking van [verzoekster] van EPOS niet verwacht mocht worden dat zij de arbeidsovereenkomst zou voortzetten.
3.10.
De kantonrechter begrijpt dat EPOS een beroep doet op de uitzondering van artikel 6:763 lid 7 sub c BW. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft EPOS echter onvoldoende onderbouwd dat deze uitzondering zich in dit geval voordoet. Hiervoor is van belang dat deze uitzonderingsgrond een beperkte reikwijdte heeft en terughoudend moet worden toegepast. De werknemer kan zijn recht op een transitievergoeding alleen kwijtraken in uitzonderlijke gevallen, waarin evident is dat het tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst leidende handelen of nalaten van de werknemer niet slechts als verwijtbaar, maar als ernstig verwijtbaar moet worden aangemerkt (zie het arrest van de Hoge Raad van 8 februari 2019, ECLI:NL:HR:2019:203). EPOS heeft wel gesteld dat de opmerking van [verzoekster] als ernstig verwijtbaar handelen heeft te gelden, maar heeft niet onderbouwd waarom de opmerking in de gegeven omstandigheden als ernstig verwijtbaar handelen moet worden aangemerkt. Daarnaast is door [verzoekster] betwist dat zij deze opmerking heeft gemaakt. Gelet hierop heeft EPOS haar stelling op dit punt onvoldoende onderbouwd.
3.11.
Gelet op het voorgaande is EPOS aan [verzoekster] een transitievergoeding verschuldigd. Tegen de hoogte van het door [verzoekster] gevraagde bedrag heeft EPOS geen verweer gevoerd. De kantonrechter zal daarom een bedrag van € 1.956,99 bruto toewijzen.
3.12.
[verzoekster] maakt aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. [verzoekster] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag komt daarnaast overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente hierover is toewijsbaar. Nu [verzoekster] niet heeft gesteld op welke datum de buitengerechtelijke kosten daadwerkelijk zijn betaald, zal de kantonrechter de rente toewijzen met ingang van de dag van het verzoekschrift.
3.13.
De door [verzoekster] gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar aangezien EPOS in verzuim is met de betaling van een geldsom en hiertegen door EPOS geen verweer is gevoerd. De wettelijke rente over de aanzegvergoeding zal gelet op artikel 7:668 lid 3 BW worden toegewezen vanaf een maand na de dag waarop de aanzegverplichting is ontstaan, te weten 1 februari 2023. De wettelijke rente over de transitievergoeding zal gelet op artikel 7:686a lid 1 BW worden toegewezen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, te weten 1 maart 2023.
3.14.
Omdat EPOS deze procedure verliest, moet zij de proceskosten van [verzoekster] betalen. Aan de kant van [verzoekster] worden deze kosten vastgesteld op € 244,00 aan griffierecht en op € 793,00 aan salaris gemachtigde. De wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen met inachtneming van de hierna te bepalen termijn.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt EPOS tot betaling aan [verzoekster] van een bedrag van € 1.300,06 bruto ter zake de aanzegvergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 1 februari 2023 tot de dag van algehele voldoening,
4.2.
veroordeelt EPOS tot betaling aan [verzoekster] van een bedrag van € 1.956,99 bruto ter zake de transitievergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 1 maart 2023 tot de dag van algehele voldoening,
4.3.
veroordeelt EPOS tot betaling aan [verzoekster] van een bedrag van € 450,71 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 29 maart 2023 tot de dag van algehele voldoening,
4.4.
veroordeelt EPOS in de proceskosten, aan de kant van [verzoekster] vastgesteld op een bedrag van € 1.037,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na de datum van deze beschikking,
4.5.
wijst het meer of anders verzochte af,
4.6.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.H. de Haan en in het openbaar uitgesproken op 28 november 2023. (wv)