ECLI:NL:RBOVE:2023:4656

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 november 2023
Publicatiedatum
17 november 2023
Zaaknummer
08.077263.22 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 88-jarige man voor feitelijke aanranding van de eerbaarheid van een verzorgende in een verzorgingstehuis

Op 16 november 2023 heeft de Rechtbank Overijssel een 88-jarige man veroordeeld voor feitelijke aanranding van de eerbaarheid van een verzorgende in een verzorgingstehuis. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 25 januari 2021 in Ommen het slachtoffer, een verzorgende, heeft aangerand door haar op zijn bed te trekken en haar stevig bij haar borsten en kruis vast te houden. De rechtbank heeft de zaak behandeld op basis van het onderzoek dat heeft plaatsgevonden tijdens de openbare terechtzitting op 2 november 2023. De officier van justitie, mr. T. de Munnik, heeft gevorderd dat het feit wettig en overtuigend bewezen kon worden, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit. De rechtbank heeft de verklaring van het slachtoffer als betrouwbaar en consistent beoordeeld, en deze vond steun in de verklaringen van getuigen. De verdachte ontkende de aanranding, maar de rechtbank oordeelde dat de feiten en omstandigheden voldoende bewijs opleverden voor de bewezenverklaring van de aanranding. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden op, met een proeftijd van twee jaren, en veroordeelde de verdachte tot betaling van een schadevergoeding van € 1.047,44 aan het slachtoffer. De rechtbank hield rekening met de hoge leeftijd van de verdachte en zijn gezondheid bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.077263.22 (P)
Datum vonnis: 16 november 2023
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1934 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
2 november 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. T. de Munnik en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. J.M. Veldman, advocaat in Breda, naar voren is gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van de namens [slachtoffer] voorgedragen slachtofferverklaring en van wat namens de gevoegde benadeelde partij [slachtoffer] door mevrouw [naam 1] , Slachtofferhulp Nederland, is aangevoerd.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) heeft aangerand door haar op zijn bed te trekken en haar stevig bij haar borsten en kruis vast te houden.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 25 januari 2021 te Ommen,
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een
andere feitelijkheid, te weten door
het (op onverhoedse wijze) op zijn, verdachtes, bed trekken en/of (vervolgens)
stevig vasthouden,
[slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer
ontuchtige handelingen, te weten het
- (stevig) vastpakken en/of vasthouden bij/van haar borsten en/of
- (stevig) vastpakken en/of vasthouden bij/van haar kruis/schaamstreek.

3.De bewijsmotivering

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het aan verdachte ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van het dossier en van wat op de zitting is besproken de volgende feiten en omstandigheden vast. [1]
[slachtoffer] heeft tegen verdachte aangifte gedaan, omdat zij op 25 januari 2021 tijdens haar werk in een verzorgingstehuis in [plaats] is aangerand. [slachtoffer] heeft verklaard dat zij tussen de bedden van verdachte en zijn echtgenote stond. Zij verleende zorg aan mevrouw en opeens werd [slachtoffer] door verdachte bij haar middel gegrepen en trok hij haar op zijn bed. Met één hand hield hij haar bij haar middel vast en met de andere hand greep hij naar haar borsten en hield deze stevig vast. Verdachte maakte opmerkingen over haar borsten en betaste haar onder haar schort, maar vanwege de strakke kleding kon hij niet onder haar shirt komen. Daarna pakte hij haar weer stevig bij haar borsten. Vervolgens wreef hij met zijn linkerhand over haar buik en hij ging met zijn hand naar haar kruis en pakte deze – een poosje – stevig vast. [slachtoffer] bevroor en zei en deed niets. Ze mocht niets zeggen en niet schreeuwen, omdat mevrouw dan wakker zou worden. De aanranding stopte, doordat [slachtoffer] een melding kreeg dat ze naar een andere cliënt moest. [slachtoffer] heeft haar collega – [getuige] – geappt om te vragen of ze eerder naar het werk kon komen, omdat ze aan haar wilde vertellen wat er gebeurd was. [2]
Getuige [getuige] heeft verklaard dat zij op 25 januari 2021 om 04:58 uur van [slachtoffer] een appje ontving met de vraag of ze eerder naar het werk kon komen. [slachtoffer] had op dat moment nachtdienst. [getuige] trof [slachtoffer] vervolgens lijkbleek, trillend en met tranen in haar ogen aan en vroeg wat er aan de hand was. [slachtoffer] vertelde dat verdachte aan haar had gezeten, dat hij aan haar borsten had gezeten en dat hij in haar broek probeerde te komen. Daarnaast heeft [getuige] verklaard dat ze diezelfde ochtend de vrouw van verdachte moest verzorgen. Verdachte sprak toen de hele tijd over [slachtoffer] en dat zij bij haar man weg zou gaan. [getuige] zei tegen hem dat dat niet waar was, waarna verdachte haar de rest van de dag geschokt aan bleef kijken, op afstand bleef en geen rare opmerkingen maakte, wat hij anders wel deed. [getuige] kreeg het gevoel dat hij wist dat hij iets had gedaan. [3]
Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] tijdens een avonddienst – en niet tijdens een nachtdienst – op zijn bed heeft gezeten, dat zij hebben gepraat en dat hij een hand op haar been heeft gelegd om vervolgens tegen haar te zeggen: “
het komt wel goed.” [4]
Overwegingen en conclusies
De rechtbank stelt voorop dat zedenzaken zich vaak kenmerken door het feit dat in de regel slechts twee personen aanwezig zijn bij de veronderstelde seksuele handelingen: het veronderstelde slachtoffer en de veronderstelde dader. Wanneer dan de veronderstelde dader de seksuele handelingen ontkent, wat zich ook in deze zaak – in overwegende mate – voordoet, leidt dat er in veel gevallen toe dat slechts de verklaringen van het veronderstelde slachtoffer als wettig bewijs beschikbaar zijn.
Volgens het tweede lid van artikel 342 Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
Hier staat echter tegenover dat in zedenzaken een geringe mate van steunbewijs in combinatie met de verklaringen van het veronderstelde slachtoffer reeds voldoende wettig bewijs van het tenlastegelegde kan opleveren.
Hoewel verdachte heeft ontkend [slachtoffer] te hebben aangerand, twijfelt de rechtbank niet aan wat [slachtoffer] daarover heeft verklaard. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer] in voldoende mate steun vindt in ander bewijsmateriaal en overweegt daartoe het volgende.
[slachtoffer] had [getuige] gevraagd om eerder op het werk te komen, omdat zij haar hart moest luchten. [getuige] trof [slachtoffer] overstuur aan en zij vertelde dat verdachte aan haar had gezeten. Het feit dat [getuige] vlak nadat het voorval zou hebben plaatsgevonden door een geëmotioneerde [slachtoffer] is geïnformeerd over de gebeurtenis, ondersteunt haar verklaring dat zij is aangerand. De rechtbank heeft geen redenen om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer] . [slachtoffer] heeft gedetailleerd en consistent verklaard over de toedracht. De rechtbank ziet geen enkel aanknopingspunt in het dossier voor de stelling van de verdediging dat [slachtoffer] de door haar geschetste toedracht zou hebben verzonnen.
De verklaring van [slachtoffer] vindt op specifieke punten ook steun in ander bewijsmateriaal, zodat die verklaring niet op zichzelf staat, maar bevestiging vindt in een andere bron. De rechtbank wijst in dit verband op de verklaring van [getuige] over de emoties bij [slachtoffer] na het gebeuren en de verklaring van verdachte over het moment waarop zijn vrouw door [slachtoffer] verzorgd werd en hij een hand op haar been heeft gelegd. Daarmee is de aangifte van [slachtoffer] ingebed in een concrete context.
Gelet op de aard van de handelingen en de omstandigheden waaronder deze handelingen hebben plaatsgevonden, kunnen deze naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden uitgelegd dan als ontuchtige handelingen. Verdachte heeft de borsten en het kruis van [slachtoffer] vastgepakt en stevig vastgehouden. Dit, terwijl het voor verdachte non-verbaal duidelijk moet zijn geweest dat [slachtoffer] dit niet wilde. De handelingen van verdachte zijn dus van seksuele aard en in strijd met de sociaal-ethische norm.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 25 januari 2021 [slachtoffer] heeft aangerand zoals ten laste is gelegd
.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 25 januari 2021 te Ommen, door een andere feitelijkheid, te weten door het op onverhoedse wijze op zijn, verdachtes, bed trekken en vervolgens stevig vasthouden, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, te weten het
- stevig vastpakken en vasthouden van haar borsten en
- stevig vastpakken en vasthouden van haar kruis.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
het misdrijf:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met een proeftijd van drie jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gesteld, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, de eis van de officier van justitie redelijk te vinden.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Aard en ernst van het feit
Verdachte is een man op leeftijd (88) die zich schuldig heeft gemaakt aan aanranding van een medewerkster van een verzorgingstehuis, mevrouw [slachtoffer] . Zij stond als verzorgende van de vrouw van verdachte in het appartement tussen het bed van verdachte en dat van zijn vrouw. Verdachte heeft haar vervolgens aangerand door haar van achteren op zijn bed te trekken, haar bij haar borsten vast te pakken en haar stevig bij haar kruis vast te pakken.
Verdachte heeft door zijn handelen sociaal-ethische grenzen overschreden, heeft inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] en heeft bij zijn handelen geen oog gehad voor de gevolgen hiervan voor haar. De rechtbank neemt het verdachte bijzonder kwalijk dat hij iemand die hem in huis kwam helpen met de verzorging van zijn vrouw op deze respectloze manier heeft behandeld. Dergelijke feiten veroorzaken gevoelens van onrust en onveiligheid bij het slachtoffer en in de samenleving als geheel, alsook gevoelens van afkeer en verontwaardiging. De rechtbank rekent dit verdachte aan en acht het zorgelijk dat verdachte geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn handelen neemt.
De persoon van de verdachte
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met het strafblad van verdachte van 4 oktober 2023. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 28 april 2023. Verdachte heeft zijn leven ogenschijnlijk goed op orde. Hij heeft met twee van zijn vier kinderen geen contact, maar heeft voldoende steunbronnen om zich heen. Zijn vrouw is in [datum] overleden. Zijn zoon en schoondochter zijn een steunende factor en beheren onder andere zijn financiën en gaan mee naar afspraken, nu verdachte vanwege lichamelijke klachten beperkt mobiel is. Verdachte is sociaal actief en ondernemend en er is dus geen sprake van een sociaal isolement. Er zijn geen risicofactoren naar voren gekomen en er lijkt geen sprake te zijn van seksuele deviante voorkeuren en gedragingen. De kans op recidive is laag. De reclassering adviseert dan ook om aan verdachte een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen en om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf of taakstraf aan verdachte op te leggen gelet op zijn hoge leeftijd, zijn gezondheid en zijn beperkte mobiliteit.
De straf of maatregel
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Vanwege de ernst en aard van het gepleegde feit acht de rechtbank het noodzakelijk om een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen als stok achter de deur, zodat verdachte niet in herhaling valt en ervan doordrongen is dat hij met deze handelingen fout en respectloos heeft gehandeld.
Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden opleggen met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank ziet in de verstreken tijd na het gepleegde feit (ruim 2,5 jaar) aanleiding om een kortere proeftijd op te leggen dan gevorderd door de officier van justitie.

7.De schade van benadeelde

7.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 1.797,44 (zeventienhonderdzevenennegentig euro en vierenveertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schadevergoeding bestaat uit de post ‘Reiskosten aangifte politiebureau’ van € 47,44. Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 1.750,00 gevorderd.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht de vordering van de benadeelde partij af te wijzen dan wel niet-ontvankelijk te verklaren, nu verdachte volgens haar vrijgesproken dient te worden. Subsidiair heeft de raadsvrouw, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, verzocht de immateriële schadevergoeding te matigen, omdat andere gebeurtenissen hebben bijgedragen aan de immateriële schade, nu [slachtoffer] al bij een psycholoog in behandeling was. De reiskosten naar het politiebureau acht zij toewijsbaar.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De vordering heeft betrekking op het ten laste gelegde. Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij.
Materiële schade
Kosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt om een gepleegd strafbaar feit aan het licht te brengen zijn aan te merken als rechtstreekse schade als bedoeld in artikel 361 lid 2 onder b Sv. Reiskosten voor bezoeken aan het politiebureau zijn daarom aan te merken als rechtstreekse schade en de rechtbank wijst deze (onbetwiste) reiskosten ten bedrage van € 47,44 toe, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan, te weten 5 maart 2021.
Immateriële schade
Op grond van artikel 6:106, aanhef en sub b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding anders dan vermogensschade als de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
Van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van de in artikel 6:106, aanhef en onder b BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
De rechtbank meent dat [slachtoffer] voldoende heeft onderbouwd dat zij door het handelen van verdachte in haar persoon is aangetast. De aanranding tijdens haar werk heeft paniekaanvallen en schuldgevoelens veroorzaakt bij [slachtoffer] . Zij heeft niet meer gewerkt in het betreffende verzorgingshuis. Zij had last van nachtmerries, herbelevingen en angstgevoelens. Zij was reeds in behandeling bij een psycholoog wegens burn-outklachten, maar deze behandeling is – zoals blijkt uit de brief van de psycholoog – vanwege de aanranding met drie maanden verlengd.
De rechtbank ziet in deze onderbouwing aanleiding om de immateriële schade naar billijkheid vast te stellen op een bedrag van € 1.000,00. Het gevorderde bedrag zal dan ook voor dit bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. De rechtbank zal [slachtoffer] in haar vordering voor het overige immateriële deel niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
7.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het de feit is toegebracht.
Als door de verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met 20 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b en 14c Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
schadevergoeding
-
wijstde vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
toetot een bedrag van € 1.047,44 (bestaande uit materiële schade en immateriële schade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] : van een bedrag van € 1.047,44 (te vermeerderen met de wettelijke rente over € 47,44 vanaf 5 maart 2021 en over € 1.000,- vanaf 25 januari 2021);
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 1.047,44, (zegge: duizendzevenenveertig euro en vierenveertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente over € 47,44 vanaf 5 maart 2021 en over € 1.000,- vanaf 25 januari 2021 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 20 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij: [slachtoffer] , voor het overige deel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Meijer, voorzitter, mr. J. de Ruiter en mr. J.L. Souman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. van der Hulst, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 16 november 2023.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland, Team Zeden met nummer ONRBC21018 / JIMNY. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 5 maart 2021 (pagina’s 7, 8, 11, 12 en 13).
3.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] van 15 maart 2021 (pagina’s 19, 20 en 24).
4.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 2 november 2023, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte.