3.3Het oordeel van de rechtbank
De feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van het dossier en van wat op de zitting is besproken de volgende feiten en omstandigheden vast.
[slachtoffer] heeft tegen verdachte aangifte gedaan, omdat zij op 25 januari 2021 tijdens haar werk in een verzorgingstehuis in [plaats] is aangerand. [slachtoffer] heeft verklaard dat zij tussen de bedden van verdachte en zijn echtgenote stond. Zij verleende zorg aan mevrouw en opeens werd [slachtoffer] door verdachte bij haar middel gegrepen en trok hij haar op zijn bed. Met één hand hield hij haar bij haar middel vast en met de andere hand greep hij naar haar borsten en hield deze stevig vast. Verdachte maakte opmerkingen over haar borsten en betaste haar onder haar schort, maar vanwege de strakke kleding kon hij niet onder haar shirt komen. Daarna pakte hij haar weer stevig bij haar borsten. Vervolgens wreef hij met zijn linkerhand over haar buik en hij ging met zijn hand naar haar kruis en pakte deze – een poosje – stevig vast. [slachtoffer] bevroor en zei en deed niets. Ze mocht niets zeggen en niet schreeuwen, omdat mevrouw dan wakker zou worden. De aanranding stopte, doordat [slachtoffer] een melding kreeg dat ze naar een andere cliënt moest. [slachtoffer] heeft haar collega – [getuige] – geappt om te vragen of ze eerder naar het werk kon komen, omdat ze aan haar wilde vertellen wat er gebeurd was.
Getuige [getuige] heeft verklaard dat zij op 25 januari 2021 om 04:58 uur van [slachtoffer] een appje ontving met de vraag of ze eerder naar het werk kon komen. [slachtoffer] had op dat moment nachtdienst. [getuige] trof [slachtoffer] vervolgens lijkbleek, trillend en met tranen in haar ogen aan en vroeg wat er aan de hand was. [slachtoffer] vertelde dat verdachte aan haar had gezeten, dat hij aan haar borsten had gezeten en dat hij in haar broek probeerde te komen. Daarnaast heeft [getuige] verklaard dat ze diezelfde ochtend de vrouw van verdachte moest verzorgen. Verdachte sprak toen de hele tijd over [slachtoffer] en dat zij bij haar man weg zou gaan. [getuige] zei tegen hem dat dat niet waar was, waarna verdachte haar de rest van de dag geschokt aan bleef kijken, op afstand bleef en geen rare opmerkingen maakte, wat hij anders wel deed. [getuige] kreeg het gevoel dat hij wist dat hij iets had gedaan.
Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] tijdens een avonddienst – en niet tijdens een nachtdienst – op zijn bed heeft gezeten, dat zij hebben gepraat en dat hij een hand op haar been heeft gelegd om vervolgens tegen haar te zeggen: “
het komt wel goed.”
Overwegingen en conclusies
De rechtbank stelt voorop dat zedenzaken zich vaak kenmerken door het feit dat in de regel slechts twee personen aanwezig zijn bij de veronderstelde seksuele handelingen: het veronderstelde slachtoffer en de veronderstelde dader. Wanneer dan de veronderstelde dader de seksuele handelingen ontkent, wat zich ook in deze zaak – in overwegende mate – voordoet, leidt dat er in veel gevallen toe dat slechts de verklaringen van het veronderstelde slachtoffer als wettig bewijs beschikbaar zijn.
Volgens het tweede lid van artikel 342 Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
Hier staat echter tegenover dat in zedenzaken een geringe mate van steunbewijs in combinatie met de verklaringen van het veronderstelde slachtoffer reeds voldoende wettig bewijs van het tenlastegelegde kan opleveren.
Hoewel verdachte heeft ontkend [slachtoffer] te hebben aangerand, twijfelt de rechtbank niet aan wat [slachtoffer] daarover heeft verklaard. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer] in voldoende mate steun vindt in ander bewijsmateriaal en overweegt daartoe het volgende.
[slachtoffer] had [getuige] gevraagd om eerder op het werk te komen, omdat zij haar hart moest luchten. [getuige] trof [slachtoffer] overstuur aan en zij vertelde dat verdachte aan haar had gezeten. Het feit dat [getuige] vlak nadat het voorval zou hebben plaatsgevonden door een geëmotioneerde [slachtoffer] is geïnformeerd over de gebeurtenis, ondersteunt haar verklaring dat zij is aangerand. De rechtbank heeft geen redenen om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer] . [slachtoffer] heeft gedetailleerd en consistent verklaard over de toedracht. De rechtbank ziet geen enkel aanknopingspunt in het dossier voor de stelling van de verdediging dat [slachtoffer] de door haar geschetste toedracht zou hebben verzonnen.
De verklaring van [slachtoffer] vindt op specifieke punten ook steun in ander bewijsmateriaal, zodat die verklaring niet op zichzelf staat, maar bevestiging vindt in een andere bron. De rechtbank wijst in dit verband op de verklaring van [getuige] over de emoties bij [slachtoffer] na het gebeuren en de verklaring van verdachte over het moment waarop zijn vrouw door [slachtoffer] verzorgd werd en hij een hand op haar been heeft gelegd. Daarmee is de aangifte van [slachtoffer] ingebed in een concrete context.
Gelet op de aard van de handelingen en de omstandigheden waaronder deze handelingen hebben plaatsgevonden, kunnen deze naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden uitgelegd dan als ontuchtige handelingen. Verdachte heeft de borsten en het kruis van [slachtoffer] vastgepakt en stevig vastgehouden. Dit, terwijl het voor verdachte non-verbaal duidelijk moet zijn geweest dat [slachtoffer] dit niet wilde. De handelingen van verdachte zijn dus van seksuele aard en in strijd met de sociaal-ethische norm.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 25 januari 2021 [slachtoffer] heeft aangerand zoals ten laste is gelegd
.