ECLI:NL:RBOVE:2023:4616

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
8 november 2023
Publicatiedatum
16 november 2023
Zaaknummer
C/08/257639 / HA ZA 20-475
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid fabrikant cv-ketel voor schade door brand

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 8 november 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, [eiseres] B.V., en de fabrikant Bosch Thermotechniek B.V. De zaak betreft de aansprakelijkheid van Bosch voor schade die is ontstaan door een brand in een Topline cv-ketel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de brand is ontstaan door een lekkage van hete rookgassen uit de brander van de cv-ketel, wat heeft geleid tot een omvangrijke brand in het pand van [eiseres]. De rechtbank heeft het deskundigenbericht van [naam 1] gevolgd, waarin werd geconcludeerd dat de primaire brandhaard zich in of nabij de brander van de Topline-ketel bevond. Bosch heeft betoogd dat de brand het gevolg was van een kortsluiting in de elektrische installatie, maar de rechtbank heeft deze stelling verworpen. De rechtbank heeft Bosch aansprakelijk gesteld op grond van artikel 6:162 BW, omdat de Topline-ketel als gebrekkig product werd aangemerkt. De rechtbank heeft Bosch veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan [eiseres], waaronder de herbouwwaarde van het pand, gederfde huurinkomsten, sloopkosten en buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank heeft ook de proceskosten aan de zijde van [eiseres] toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: C/08/257639 / HA ZA 20-475
Vonnis van 8 november 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] en kantoorhoudende in [kantoorplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. ing. M. van Kempen te Tilburg,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BOSCH THERMOTECHNIEK B.V.,
gevestigd in Apeldoorn en kantoorhoudende in Deventer,
gedaagde,
advocaten mrs. H. Lebbing en E.S. Oudshoorn te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Bosch genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 20 april 2022 en de daarin genoemde processtukken
- het deskundigenbericht
- de conclusies na deskundigenbericht
- het bezwaar van [eiseres] tegen de conclusie van Bosch en de reactie daarop van de rechtbank.
1.2.
Hierna is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

Het deskundigenbericht
2.1.
In het tussenvonnis van 9 februari 2022 heeft de rechtbank de heer [naam 1] verbonden aan Brand Technisch Bureau Nederland B.V. (hierna te noemen: [naam 1] ) tot deskundige benoemd en heeft zij een deskundigenonderzoek bevolen ter beantwoording van de volgende vragen:
1. Kunt u aan de hand van de beschikbare bescheiden vaststellen wat de oorzaak van
de brand is geweest?
2. Zo nee, kunt u aangeven wat volgens u de meest voor de hand liggende brandoorzaak is, en of aannemelijk is dat die oorzaak moet zijn gelegen in de Topline-ketel?
3. Wilt u in uw rapportage de bevindingen van HIJ5 en DEKRA betrekken en aangeven waarom u deze al dan niet onderschrijft?
4. Zijn er nog andere punten die u naar voren wilt brengen waarvan de rechtbank volgens u kennis dient te nemen bij de verdere beoordeling?
2.2.
[naam 1] heeft deze vragen in zijn deskundigenbericht van 20 februari 2023 (hierna te noemen: het deskundigenbericht) als volgt beantwoord:
1. De exacte oorzaak van de brand kan niet - meer - worden vastgesteld.
2. Voor de oorzaak van de brand kan naar mijn oordeel geen andere oorzaak worden aangewezen dan een lekkage van hete rookgassen die is opgetreden ter plaatse van de brander van de TopLine cv-ketel. Daardoor zijn de brandbare polypropyleen (isolatie)delen in de TopLine cv-ketel ontstoken en zijn in eerste instantie bovenin de cv-ketel temperaturen opgetreden ≥ 660 °C. Als gevolg hiervan is het houtwerk direct achter en rechts van de cv-ketel in brand geraakt met een omvangrijke, zichzelf onderhoudende, vlammende brand in de opstellingsruimte tot gevolg.
3. Het door CED Forensic B.V. ingestelde onderzoek is niet meer geweest dan een oppervlakkige inspectie van de in het geding zijnde EcomLine en TopLine cv-ketels en de verbrande resten van de elektrische onderverdeelinrichting van het gebouw.
De onderzoekers van HIJ5 Facilities en DEKRA Experts hebben van eminent belang zijnde informatie niet verzameld, dan wel niet of in onvoldoende mate betrokken bij hun onderzoek.
De inhoud van de door deze onderzoekers opgestelde rapporten hebben geen, dan wel onvoldoende bijgedragen aan het deskundigenonderzoek, noch zijn deze van belang geweest voor het aanwijzen van de brandoorzaak.
4. Nee.
2.3.
In het deskundigenbericht is verder onder meer het volgende te lezen:
(…)
Zoals hierna toegelicht, blijkt uit het procesdossier dat de verschillende (partij-)deskundigen geen of onvoldoende aandacht hebben besteed aan de brandbaarheid en het brandgedrag van materialen in het algemeen en die van de verschillende onderdelen van de in het geding zijnde cv-ketels in het bijzonder. Voor de beantwoording van de door de rechter gestelde vragen, zijn deze aspecten cruciaal en dienen deze eerst nader te worden onderzocht. Om deze reden is het deskundigenonderzoek aangevangen met een bijeenkomst van de partijen, gehouden op 3 november 2022 in de vestiging van Bosch Thermotechniek B.V. te Deventer.
(…)
De knik in de plaatstalen bovenzijde blijkt na een nauwkeurige beoordeling van het CED-beeldmateriaal een - vloeiende - vervorming te zijn (foto 3). Deze is naar mijn oordeel veroorzaakt door warmteontwikkeling hoog in de TopLine cv-ketel. Daardoor heeft het plaatstaal zijn constructieve kracht verloren. Ervaren brandonderzoekers onderkennen deze effecten en gebruiken deze bij het bepalen van de temperaturen die gedurende de brand zijn opgetreden. Verlies van constructieve kracht en vervorming van staal treedt op bij temperaturen vanaf circa 500 °C. Zoals hierna uiteengezet, zijn hoog in de TopLine cv-ketel temperaturen opgetreden ≥ 660 °C. Onvermijdelijk is hierdoor de constructieve kracht van de plaatstalen mantel van de cv-ketel verloren gegaan en vervormd, zoals dit op het CED-beeldmateriaal ontegenzeggelijk kan worden waargenomen. Het gewicht van op de cv-ketel gevallen materiaal heeft bij de vervorming slechts een ondergeschikte rol gespeeld.
(…)
Om de wisselaar in een positie te doen geraken zoals op het CED-beeldmateriaal weergegeven, dienen evenwel
allebevestigingspunten verloren te gaan.
Dit is vrijwel zeker het geval geweest. De - bovenste - bevestigingspunten bevonden zich namelijk ter hoogte van de brander. Deze waren - evenals de brander en de warmtewisselaar - vervaardigd uit aluminium, of een aluminium / silicium legering. Uit het CED-beeldmateriaal blijkt duidelijk dat het aluminium van de brander / de bovenzijde van de warmtewisselaar voor een belangrijk deel is gesmolten. Dit betekent dat óók de bevestigingspunten aan deze temperaturen zijn blootgesteld en zijn gesmolten, (…)
I. Het uit positie raken van de warmtewisselaar is onmiskenbaar veroorzaakt door warmteontwikkeling ter plaatse van de bevestigings- en ondersteuningspunten waarbij binnen de mantel van de TopLine cv-ketel temperaturen zijn opgetreden ≥ 660 °C.
(…)
Ing. [naam 2] wijst tijdens zijn toelichting op het gesmolten aluminium gasregelblok. Uit de toelichting van Bosch Thermotechniek B.V. blijkt dat ook dit onderdeel voor een belangrijk deel bestond uit brandbare polypropyleen kunststof. Verder blijkt dat de aansluitingen van het gasregelblok waren afgedicht met papieren pakkingen. Volgens Bosch Thermotechniek B.V. kan gaslekkage ontstaan wanneer het gasregelblok aan warmte wordt blootgesteld. In dat geval zal gas onder een druk van 25 mbar uitstromen en worden ontstoken. Zoals hierna uiteengezet, heeft dit zich in de TopLine en de EcomLine cv-ketel voorgedaan.
II. Geconcludeerd moet worden dat de gasbranden die zich in de in het geding zijnde
EcomLine en TopLine cv-ketel hebben voorgedaan, secundaire brandhaarden betreffen.
(…)
III. Geconcludeerd moet worden dat ing. [naam 2] bij de beoordeling van het brandbeeld en bij de interpretatie van de brandverloopindicatoren en het brandverloop, de zeer hoge temperaturen die in de TopLine cv-ketel voor het smelten van aluminium(verbindingen) moeten zijn opgetreden
(≥ 660 °C), niet heeft onderkend noch heeft gerapporteerd.
(…)
IV. Geconcludeerd moet worden dat in de opstellingsruimte omlaag gevallen (bouw)materialen en objecten noch van invloed zijn bij de beoordeling en het onderzoek van de beide cv-ketels, noch in de weg staan van een nauwgezette interpretatie van het brandbeeld en de brandverloopindicatoren.
Hoe het ook zij, de wijze waarop de TopLine cv-ketel van de houten wand is losgeraakt, is bij het
beoordelen van het brandverloop cruciaal.
Gebleken is dat de TopLine cv-ketel met een montagestrip tegen de houten wand van de opstelingsruimte was bevestigd (foto 14). Dit betreft een haakprofiel. Het contraprofiel was opgenomen in de achterwand van de mantel van de cv-ketel, min of meer ter hoogte van de brander / bovenzijde van de warmtewisselaar waar, zoals hiervoor uiteengezet, temperaturen zijn opgetreden ≥ 660 °C (foto 15). Verder is tijdens de bijeenkomst gebleken dat de plaatstalen mantel van de TopLine cv-ketel inwendig was bekleed met een brandbare polypropyleen isolatielaag. De daarmee samenhangende vuurbelasting heeft onvermijdelijk bijgedragen aan de opwarming van de gehele, plaatstalen achterzijde van de mantel van de cv-ketel. Plaatstaal bezit uitstekende warmtegeleidende eigenschappen, anders gezegd: de houten wand waartegen de TopLine cv-ketel was bevestigd, is blootgesteld aan dezelfde zeer hoge temperaturen die in de achterwand van de cv-ketel zijn opgetreden (≥ 660 °C).
De meest in de bouw toegepaste houtsoorten zijn vuren- en grenenhout. Nauwkeurige bestudering
van het CED-beeldmateriaal leert dat de houten wand waartegen de cv-ketels waren bevestigd, bestond uit een van beide houtsoorten in combinatie met houten plaatmateriaal. De ontstekingstemperatuur van het houtwerk ligt tussen 250 - 350 °C, met andere woorden: het houtwerk waartegen de TopLine cv-ketel was bevestigd, is blootgesteld aan temperaturen boven deze waarde en is onvermijdelijk in brand geraakt. Daardoor zijn de schroefverbindingen van de montagestrip eveneens verloren gegaan, is de cv-ketel van de wand losgekomen en in de positie geraakt zoals getoond op het CED-beeldmateriaal.
V. Het losraken van de TopLine cv-ketel van de houten wand van de opstellingsruimte, is uitsluitend het gevolg van de zeer hoge temperaturen die zich hebben voortgeplant in de plaatstalen achterwand van de cv-ketel. Daardoor is de houten wand in brand geraakt en is de verbinding tussen wand en cv-ketel verloren gegaan.
(…)
VI. Geconcludeerd moet worden dat ing. [naam 2] bij de beoordeling van het brandbeeld rechts van de TopLine cv-ketel, geen rekening heeft gehouden dat in de bewuste cv-ketel temperaturen zijn opgetreden van ≥ 660 °C. De stelling van ing. [naam 2] eerst op enige afstand van de Top-Line
cv-ketel hogere temperaturen zouden zijn opgetreden moet dan ook worden afgewezen.
(…)
Uit de toelichting van Bosch Thermotechniek B.V. blijkt dat het afneembare voorste deel van de mantel van de EcomLine cv-ketel bestond uit 3 millimeter dik, brandbare polypropyleen kunststof (foto 21). De mantel was voor een deel dubbelwandig uitgevoerd en dus 6 millimeter dik. Het vaste deel van de mantel was van plaatstaal met een dikte van 1 – 1½ millimeter. In gesloten toestand, bevond het gasregelblok zich direct achter het kunststof gedeelte van de mantel.
Polypropyleen is een eenvoudig te ontsteken kunststof: smelttemperatuur 160 - 175 °C, ontstekingstemperatuur 250 - 443 °C, zelfontbrandingstemperatuur 498 - 550 °C. Blootgesteld aan brand vormt polypropyleen brandende druppels waarvan de hoeveelheid gedurende de brandontwikkeling toeneemt tot aaneengesloten slierten vuur die omlaag druipen.
Experimenteel is bij de uitvoering van een groot aantal onderzoeken met grote regelmaat vastgesteld dat brandend polypropyleen leidt tot een omvangrijke, lang aanhoudende brand(haard). De temperaturen waarmee dit gepaard gaat zijn voldoende om brandbare materialen en objecten tot ontsteking te brengen. Bij de onderhavige brand kan dit hebben geleid tot brand(uitbreiding) in de zone voor de elektrische onderverdeelinrichting en de EcomLine cv-ketel.
IX. Geconcludeerd moet worden dat de merkelijke hoeveelheid polypropyleen in de mantel van de EcomLine cv-ketel ongetwijfeld een rol van betekenis heeft gespeeld bij de brandontwikkeling in de opstellingsruimte.
(…)
In zijn toelichting wijst ing. [naam 2] op het brandbeeld rondom de EcomLine cv-ketel. In zijn visie is dit het gevolg van een secundaire brandhaard waarbij temperaturen zijn opgetreden ≥ 1000 °C. Daardoor is de onderverdeelinrichting in ernstige mate verbrand en zijn rechts onder de EcomLine cv-ketel, delen van de gemetselde muur van de opstellingsruimte afgeschilferd (foto 22). Ing. [naam 2] ziet hierin overeenkomsten met de afgeschilferde stenen links naast de EcomLine cv-ketel, zie foto 20. Naar mijn oordeel is dit ten dele juist. Het uitgangspunt van ing. [naam 2] dat het brandbeeld het gevolg is van temperaturen ≥ 1000 °C is niet juist. Bij dergelijke temperaturen zouden alle aluminium onderdelen van de EcomLine cv-ketel onvermijdelijk zijn gesmolten. Aan de hand van het CED-beeldmateriaal kan worden vastgesteld dat dit niet het geval is. Dit betekent dat de door ing. [naam 2] aangewezen secundaire brandhaard, temperaturen < 660 °C zijn opgetreden.
X. Geconcludeerd moet worden dat in de zone van de secundaire brandhaard, gesitueerd vóór
de EcomLine cv-ketel en de elektrische onderverdeelinrichting, temperaturen zijn opgetreden
< 660 °C. Deze temperaturen hebben niet kunnen leiden tot smeltschade van de aluminium onderdelen van de in het geding zijnde EcomLine en de TopLine cv-ketels.
Ing. [naam 2] schetst een scenario waarin de brand in de onderverdeelinrichting / groepenkast is ontstaan. In zijn visie zijn brandende delen hieruit in de zone vóór de EcomLine cv-ketel op de vloer omlaag gevallen en hebben daar geleid tot een langdurige, secundaire brand(haard). Uit zijn toelichting blijkt evenwel dat ing. [naam 2] geen rekening heeft gehouden met het feit dat in dezelfde zone brandende druppels polypropyleen uit de EcomLine cv-ketel omlaag zijn gevallen en dus eveneens hiervoor de oorzaak kunnen zijn.
XI. Uit de door Bosch Thermotechniek B.V. gegeven toelichting en de uiteenzetting van de kant
van ing. [naam 2] blijkt niet, althans onvoldoende dat sprake is geweest van een primaire brandhaard in de elektrische onderverdeelinrichting en dit de oorzaak is geweest voor het ontstaan van de onderhavige brand.
(…)
6 VASTSTELLINGEN EN CONCLUSIE DESKUNDIGEN ONDERZOEK
De bevindingen bij het onderzoek in onderling verband en samenhang beschouwd met de
(tussen-)conclusies I t/m XV, leiden tot de volgende vaststellingen:
• uit de informatie die tijdens de bijeenkomst op 3 november 2022 van de kant van de partijen werd ontvangen, blijkt naar mijn oordeel dat de brand is ontstaan in de TopLine cv-ketel;
• de gasbranden die in de EcomLine en TopLine cv-ketels zijn ontstaan, zijn het gevolg van een gaslekkage die gedurende de brand(ontwikkeling) is opgetreden, met andere woorden: dit betreffen secundaire brandhaarden;
• de brandhaard die in de zone vóór de EcomLine cv-ketel en de elektrische onderverdeelinrichting van het gebouw is ontstaan, is veroorzaakt door de grote hoeveelheid druipend en brandend polypropyleen waaruit het afneembare deel van de mantel van de bewuste EcomLine cv-ketel was vervaardigd, anders gezegd: dit betreft eveneens een secundaire brandhaard.
6.1
Conclusie deskundigen onderzoek
Op grond van deze punten moet worden geconcludeerd dat de primaire brandhaard was gesitueerd in of in de onmiddellijke omgeving van de brander van de in het geding zijnde TopLine cv-ketel. Of de brand het gevolg is van een falende snelsluiting, een lekkende - gedraaide - pakking, vervorming van de brander(kap) dan wel een alternatieve oorzaak, kan noch aan de hand van het CED-beeldmateriaal, noch aan de inhoud van het procesdossier worden vastgesteld.
(…)
8.2.1
Reactie op de opmerkingen en verzoeken namens Bosch Thermotechniek B.V.
Onder hoofdstuk
Algemeenvan haar reactie op het concept deskundigenbericht, merkt Bosch Thermotechniek B.V. op dat bij het deskundigenonderzoek met oogkleppen een doelredenering zou zijn gevolgd. Zij kwalificeert de inhoud van het concept deskundigenbericht als onnavolgbaar en beweert dat de informatie, die van haar kant is gegeven, zou zijn geresoneerd. Een en ander bevreemdt.
De inhoud van het deskundigenbericht en de daaruit voortvloeiende conclusies steunen namelijk voor een belangrijk, zo niet voor het grootste deel op de informatie die tijdens de bijeenkomst van 3 november 2022 van de heren [naam 5] , [naam 6] en [naam 7] , specialisten in dienst van Bosch Thermotechniek B.V. en van haar deskundige ing. [naam 2] werd ontvangen. De informatie die tijdens de bijeenkomst werd ontvangen, is, voor zover relevant, onverkort en waarheidsgetrouw in het concept deskundigenbericht opgenomen. (…)
Hoogst opmerkelijk presenteert Bosch Thermotechniek B.V. in haar reactie ing. [naam 2] als brandexpert. Ing. [naam 2] gaf tijdens de bijeenkomst op 3 november 2022 te kennen dat hij uitsluitend opdracht had gekregen de door HIJ5 Facilities gerapporteerde conclusie te toetsen. Volgens eigen zeggen bezit hij geen, dan wel onvoldoende expertise om op betrouwbare wijze een toedrachtonderzoek te kunnen uitvoeren. Niettemin lijkt het erop dat ing. [naam 2] een bijdrage heeft geleverd aan de reactie zijdens Bosch Thermotechniek B.V. Dit betreft met name het deel van het concept deskundigenbericht waarin wordt ingegaan op de beoordeling van het brandbeeld en de nadere interpretatie van de brandverloopindicatoren, een vakgebied waarin ing. [naam 2] naar eigen zeggen geen, dan wel onvoldoende expertise bezit.
(…)
Het standpunt van Ostwedde
2.4.
[eiseres] kan zich volledig vinden in de conclusies van [naam 1] . Zij stelt zich onder verwijzing naar het deskundigenbericht op het standpunt dat meer dan aannemelijk is dat één (of meer) van de door haar in deze procedure gestelde veiligheidsgebreken aan de Topline-ketel de lekkage van hete rookgassen en daarmee de brand heeft veroorzaakt. Voor zover niet al aangenomen zou kunnen worden dat sprake is van een gebrekkig product vanwege die veiligheidsgebreken, moet volgens [eiseres] in elk geval vastgesteld worden dat het feit dat sprake is geweest van een lekkage van hete rookgassen uit de brander een uiterst gevaarlijk risico op brand in het leven heeft geroepen, welk risico zich heeft gemanifesteerd. Van een product als een cv-ketel hoeft, zo stelt [eiseres] , bij normaal gebruik niet te worden verwacht dat het mogelijk is dat hete rookgassen uit de brander kunnen lekken met een aanmerkelijk risico op brand als gevolg. Nu dat wel het geval is, dient de Top-line ketel in ieder geval om die reden te worden aangemerkt als een gebrekkig product dat niet de eigenschappen en veiligheid bezit die van een dergelijke ketel verwacht mogen worden.
Het standpunt van Bosch
2.5.
Bosch stelt zich op het standpunt dat het deskundigenbericht niet overtuigt en is het oneens met de daarin opgenomen bevindingen en conclusies. Volgens Bosch heeft [naam 1] ook onvoldoende gereageerd op de bezwaren die zij tegen het concept-deskundigenbericht heeft geuit. Dit heeft haar ertoe genoopt nader onderzoek te laten doen door Efectis Nederland B.V. (hierna te noemen: Efectis). Bosch heeft ter onderbouwing van haar bezwaren tegen het deskundigenbericht bij wijze van tegenbewijs dan ook een nieuw rapport van Efectis van mei 2023 overgelegd, alsmede een door haarzelf opgesteld rapport van 15 mei 2023 met commentaar op het deskundigenbericht aan de hand van de bevindingen van Efectis. Daarnaast heeft zij een rapport van Efectis uit november 2018 overgelegd dat in het kader van het door TNO uitgevoerde onderzoek is opgesteld. Bosch meent met die rapporten de bevindingen en conclusies van [naam 1] te hebben ontzenuwd en verzoekt de rechtbank primair af te wijken van de in het deskundigenbericht geformuleerde conclusies en de vorderingen van [eiseres] af te wijzen. Subsidiair verzoekt Bosch de rechtbank te bepalen dat op de voet van artikel 194 lid 1 Rv een verhoor van [naam 1] wordt bevolen en meer subsidiair verzoekt Bosch de rechtbank om [naam 1] om een nadere toelichting te vragen, een aanvulling van het deskundigenbericht te gelasten of na overleg met partijen één of meer andere deskundigen te benoemen.
Strijd met goede procesorde?
2.6.
[eiseres] heeft bezwaar gemaakt tegen de conclusie na deskundigenbericht van Bosch en meent dat onverkorte acceptatie daarvan in strijd is met de beginselen van een goede procesorde. Volgens [eiseres] heeft Bosch namelijk acht weken de tijd gehad om opmerkingen te maken bij het concept-deskundigenbericht, heeft zij toen dus ruimschoots de gelegenheid gehad om Efectis te raadplegen en is het in strijd met de beginselen van een goede procesorde dat Bosch via haar laatste conclusie nog eens een partijdeskundige inschakelt in een nieuwe poging om de bevindingen van [naam 1] onderuit te halen. Voor het geval de rechtbank de conclusie van Bosch toch accepteert, meent [eiseres] dat het wenselijk is om [naam 1] in de gelegenheid te stellen op die conclusie c.q. de bevindingen van Efectis te reageren, althans wil zij in ieder geval zelf nog de gelegenheid krijgen daarop te reageren.
2.7.
Hoewel naar het oordeel van de rechtbank aan [eiseres] moet worden toegegeven dat Bosch een deel van de door haar in de conclusie na deskundigenbericht geuite bezwaren ook reeds naar aanleiding van het concept-rapport van [naam 1] naar voren had kunnen brengen, staat het een partij op zichzelf vrij om haar commentaar op een uitgebracht deskundigenrapport te onderbouwen met een rapport van een door haar ingeschakelde deskundige. De rechtbank zal de conclusie na deskundigenbericht van Bosch daarom wel accepteren. Gelet op hetgeen hierna wordt overwogen, bestaat naar het oordeel van de rechtbank echter geen aanleiding om [naam 1] en/of [eiseres] in de gelegenheid te stellen nog op die conclusie te laten reageren.
Bezwaren Bosch tegen deskundigenbericht
2.8.
Bosch voert samengevat de volgende bezwaren aan tegen de inhoud van het deskundigenbericht. De rechtbank heeft om onbevredigende en ontoereikend gemotiveerde redenen de aannemelijke oorzaak van de brand, namelijk de elektrische installatie, buiten beschouwing van het deskundigenbericht gelaten. De ontbranding van het (isolatie)materiaal in de Topline-ketel kan niet het gevolg zijn van lekkage van hete rookgassen. Daarvoor is namelijk vereist dat de ketel rookgassen heeft geproduceerd, dat die rookgassen vanuit de brander zijn gelekt naar de mantel van de ketel en dat die rookgassen tot zodanig hoge temperaturen in de ketel hebben geleid dat het (isolatie)materiaal in de ketel is gaan ontbranden. Aan deze voorwaarden is niet voldaan. [naam 1] heeft ook niet toegelicht of, hoe en in welke mate de betreffende voorwaarden zich hebben voorgedaan en heeft dit zelfs niet relevant geacht. Slechts als sprake is van één van de drie bij de Topline-ketels voorkomende mankementen (openstaande branderklem, gedraaide rubberen pakking of doorgebogen wisselaar) kan in theorie een deel van de rookgassen vanuit de brander naar de mantel van de ketel lekken. Het is echter zeer onwaarschijnlijk dat één of een combinatie van deze mankementen zich in het geval van [eiseres] heeft voorgedaan. Zelfs indien hypothetisch wordt verondersteld dat de ketel wel één van die mankementen vertoonde, is het niet aannemelijk dat de brandoorzaak in de Topline-ketel is gelegen. Die ketel is ten tijde van de brand gelet op de hoge buitentemperatuur en het feit dat er niemand in het pand van [eiseres] aanwezig was, namelijk hooguit een aantal keer kort in bedrijf geweest als gevolg van de warmhoudfunctie om snel warm water te kunnen leveren. Uit de onderzoeken van Efectis blijkt dat de temperaturen die in de ketel ontstaan tijdens die warmhoudfunctie als gevolg van (één van) de hiervoor genoemde mankementen niet zodanig zijn dat de materialen van die ketel ontbranden. Het scenario van [naam 1] dat het (isolatie)materiaal in de Topline-ketel als gevolg van rookgaslekkage is gaan ontbranden en dat de brandoorzaak dus is gelegen in de Topline-ketel, is derhalve onjuist.
2.9.
Bosch voert verder aan dat het schade-/brandbeeld dat bij [eiseres] te zien was, niet strookt met het schadebeeld dat ontstaat als gevolg van een brandoorzaak
inde ketel. Efectis heeft onderzoek gedaan naar dat schadebeeld door in een kleine houten ruimte brand te creëren in enerzijds een werkende cv-ketel die aangesloten was op gas, water en elektriciteit en gevuld was met water en anderzijds een niet werkende, niet gevulde en niet aangesloten cv-ketel. Daarbij is vastgesteld dat wanneer er brand ontstaat in een aangesloten werkende cv-ketel, de brandschade sterk beïnvloed wordt door het koelende effect van water in bepaalde onderdelen van die ketel en het vrijkomen van water uit die onderdelen. Het schadebeeld dat in dat onderzoek ontstond als gevolg van een brand in de werkende ketel wijkt dermate af van het schadebeeld bij [eiseres] dat het schadebeeld dat [naam 1] toeschrijft aan een brandoorzaak gelegen
inde Topline-ketel niet kan kloppen. Zo vertoonde de warmtewisselaar na het onderzoek in kwestie geen smeltschade en hing deze, anders dan bij [eiseres] het geval was, nog op zijn plaats. De bevindingen van het betreffende onderzoek laten ook zien dat de door [naam 1] veronderstelde brandoorzaak het door hem geschetste schadebeeld helemaal niet kan creëren.
De testen van Efectis bevestigen verder dat het schade-/brandbeeld bij [eiseres] overeenkomt met het brandbeeld dat ontstaat als een niet werkende en niet met water gevulde ketel wordt ontstoken. Dat brandbeeld ontstaat bij een brandoorzaak die
buitende niet werkende ketel is gelegen. Bij een ontbranding van een niet werkende ketel ontstaan temperaturen die 300 °C hoger zijn dan de gemeten temperaturen in een werkende ketel. Dan treedt het hiervoor genoemde koelende effect van water niet op. Dit heeft onder meer tot gevolg dat er smeltschade ontstaat aan de warmtewisselaar en dat die wisselaar scheef komt te hangen. Geconcludeerd moet dan ook worden dat de warmtewisselaar in de Topline-ketel van [eiseres] niet gevuld was met water toen deze in brand ging. Zonder water in de warmtewisselaar kan de ketel niet in bedrijf zijn geweest, aangezien de beveiliging van een cv-ketel ervoor zorgt dat de ketel wordt uitgeschakeld indien er geen water in de warmtewisselaar aanwezig is. Indien een ketel niet in bedrijf is, produceert deze geen rookgassen en kan deze niet de oorzaak van de brand zijn geweest. De afwezigheid van water in de warmtewisselaar kan alleen zijn veroorzaakt als sprake is geweest van een brandoorzaak gelegen buiten de ketel, die het watercircuit heeft doen lekken en waardoor de Topline-ketel is leeggelopen. De oorzaak van de brand lag dus niet in de Topline-ketel, maar moet gezocht worden in een externe oorzaak als gevolg waarvan de Topline-ketel vervolgens is gaan ontbranden. Die andere oorzaak is de hiervoor genoemde elektrische installatie.
Het oordeel van de rechtbank
2.10.
De rechtbank stelt voorop dat het deskundigenbericht op zichzelf voldoende overtuigend is om aan te nemen dat de oorzaak van de brand is gelegen in de Topline-ketel.
De deskundige heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende toegelicht dat en waarom moet worden aangenomen dat de primaire brandhaard was gesitueerd in de brander of in de onmiddellijke omgeving van de brander van die ketel. Anders dan Bosch meent, heeft de rechtbank de door Bosch gestelde oorzaak van de brand – kortsluiting in de elektrische installatie, met als gevolg dat er brandende delen naar beneden zijn gevallen die op vloerniveau brandbare materialen hebben doen ontbranden – niet buiten beschouwing van het deskundigenbericht gelaten. De rechtbank heeft de deskundige immers gevraagd om aan de hand van de beschikbare bescheiden vast te stellen wat de oorzaak van de brand is geweest, althans, voor zover dit niet mogelijk is, om aan te geven wat de meest voor de hand liggende brandoorzaak is. [naam 1] heeft de door Bosch gestelde oorzaak van de brand ook wel degelijk in zijn onderzoek betrokken. In het deskundigenbericht staat immers vermeld dat de brandhaard in de zone vóór de Ecomline-ketel en de elektrische onderverdeelinrichting (de elektrische installatie dus) een secundaire brandhaard betreft die veroorzaakt is door de grote hoeveelheid druipend en brandend polypropyleen dat afkomstig was van de mantel van de Ecomline-ketel, dat in die zone temperaturen lager dan 660° Celsius zijn opgetreden en dat Bosch/de heer [naam 2] niet (voldoende) heeft weten toe te lichten waarom toch zou moeten worden aangenomen dat de primaire brandhaard in de elektrische onderverdeelinrichting was gelegen.
Mede gelet op de inhoud van zijn concept-rapportage, heeft [naam 1] naar het oordeel van de rechtbank ook voldoende gereageerd op de opmerkingen en kanttekeningen die Bosch naar aanleiding van de concept-rapportage heeft gemaakt.
2.11.
Bosch verwijt [naam 1] dat hij niet heeft toegelicht of, hoe en in welke mate is voldaan aan de door Bosch gestelde vereisten voor het optreden van lekkage van hete rookgassen. Een dergelijke toelichting valt naar het oordeel van de rechtbank echter buiten de aan [naam 1] gegeven onderzoeksopdracht. Wat betreft het standpunt van Bosch dat het zeer onwaarschijnlijk is dat één of een combinatie van de drie bij Bosch bekende mankementen aan de Topline B3M-ketels zich in het geval van [eiseres] heeft voorgedaan, geldt dat de rechtbank dit onvoldoende acht om het deskundigenbericht terzijde te schuiven. Dat het zeer onwaarschijnlijk is dat de betreffende mankementen zich voordoen, wil niet zeggen dat het onmogelijk is, hetgeen aansluit bij het feit dat zich volgens de eigen stellingen van Bosch in de periode van 2006 tot 2021 in ieder geval 19 branden hebben voorgedaan als gevolg van die mankementen. Ook het feit dat Bosch vanaf 2009 maatregelen heeft genomen om het risico op brand als gevolg van het probleem van de niet goed sluitende branderklemmen te voorkomen en in 2017 op haar website een veiligheidswaarschuwing heeft geplaatst met betrekking tot het type Topline-ketels dat in het pand van [eiseres] aanwezig was, maakt dat de rechtbank het betoog van Bosch dat de gebreken in kwestie niet aan de orde kunnen zijn geweest, passeert.
2.12.
De rechtbank ziet in de stellingen van Bosch met betrekking tot de in de warmhoudfunctie maximaal te bereiken temperaturen evenmin voldoende aanleiding om aan te nemen dat de conclusies van [naam 1] niet juist kunnen zijn. Het is namelijk nog maar de vraag of de veronderstelling van Bosch dat de bij [eiseres] aanwezige Topline-ketel hooguit kort in de warmhoudfunctie in bedrijf is geweest, wel juist is. Uit de gegevens van het KNMI die Bosch als onderdeel van productie 2 heeft overgelegd volgt dat de temperatuur op de avond van 23 juni 2010 al vroeg onder de 20 graden is gezakt en dat het rond middernacht nog zo’n 10 graden was. Mede gelet op de stellingen van [eiseres] dat de isolatie in haar pand niet optimaal was en dat sprake was van een a-typisch pand – waarin meerdere (ook bedrijfsmatige) huurders gehuisvest waren – valt niet uit te sluiten dat de ketel in de nacht van 23 op 24 juni 2010 wel degelijk vanwege een (herhaalde) warmtevraag in bedrijf is geweest. Het is immers goed mogelijk dat de huurders hun thermostaat na de winter niet hebben uitgeschakeld, althans niet op een lagere temperatuur hebben ingesteld.
2.13.
Ook het standpunt van Bosch dat het brandbeeld niet aansluit bij dat van een brandoorzaak die gelegen is
inde Topline-ketel overtuigt de rechtbank niet. In dit kader wordt vooropgesteld dat niet vast staat dat met de door Efectis gesimuleerde branden de op 24 juni 2010 bij [eiseres] plaatsgevonden brand in voldoende mate is nagebootst. Zo zijn de gesimuleerde branden ontstaan door een brandstof in de ketel te plaatsen, dit terwijl [naam 1] ervan uitgaat dat de brand bij [eiseres] is ontstaan door lekkage van hete rookgassen. De vergelijking van het schadebeeld dat voortvloeit uit de foto’s (van proefopstellingen) uit het rapport van Efectis van mei 2023 met het schadebeeld bij [eiseres] gaat reeds daarom al mank. Bosch meent (kennelijk) dat het verschil in schadebeeld voornamelijk wordt veroorzaakt door de aan- en afwezigheid van water in de warmtewisselaar, maar de rechtbank gaat aan dat betoog voorbij. Bosch heeft zich in dit kader op het standpunt gesteld dat de warmtewisselaar in de Topline-ketel door een lekkage in het watercircuit is leeggelopen en dat die lekkage is veroorzaakt door een brandoorzaak buiten de ketel, namelijk door de extreem hoge temperaturen onderin en onder de Ecomline-ketel. [naam 1] heeft de brandhaarden onderin en onder de Ecomline-Ketel echter als secundaire brandhaard bestempeld, waarmee het betreffende betoog van Bosch niet kan slagen. Bij het voorgaande komt nog dat [naam 1] de mogelijkheid dat de brand in de elektrische installatie is ontstaan – zijnde de door Bosch gestelde externe oorzaak van de brand – gemotiveerd heeft weerlegd. De rechtbank passeert dus de stelling van Bosch dat sprake moet zijn geweest van een buiten de Topline-ketel gelegen brandoorzaak.
2.14.
Nu de door [naam 1] gebezigde motivering de rechtbank overtuigend voorkomt en Bosch geen steekhoudende bezwaren tegen het deskundigenrapport heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding om [naam 1] om een nadere mondelinge of schriftelijke toelichting te vragen en zal zij het deskundigenrapport volgen. Dit betekent dat de rechtbank ervan uitgaat dat de brand in het pand van [eiseres] is veroorzaakt door een lekkage van hete rookgassen die is opgetreden ter plaatse van de brander van de Topline-ketel en dus door een gebrek aan die ketel.
Aansprakelijkheid Bosch
2.15.
Bosch heeft niet gesteld dat de Topline-ketel niet op normale wijze is gebruikt voor het doel waarvoor deze bestemd was, zodat de rechtbank uitgaat van een normaal gebruik. Nu Bosch een product in het verkeer heeft gebracht dat bij normaal gebruik voor het doel waarvoor het bestemd is, schade heeft veroorzaakt, is de conclusie dat Bosch onrechtmatig jegens [eiseres] heeft gehandeld. Dat onrechtmatig handelen kan aan Bosch worden toegerekend, aangezien het handelen aan haar schuld te wijten is. Met het deskundigenbericht staat bovendien het voor de vestiging van aansprakelijkheid vereiste conditio sine qua non-verband tussen het onrechtmatige handelen en de geleden schade vast. Aangezien de geschonden (veiligheids)norm strekt tot bescherming tegen de (brand)schade zoals [eiseres] die heeft geleden, is tot slot ook aan het relativiteitsvereiste voldaan. De conclusie is dan ook dat Bosch op grond van artikel 6:162 BW aansprakelijk is voor de schade die [eiseres] als gevolg van de brand in de Topline-ketel heeft geleden. Dit leidt ertoe dat de primair door [eiseres] gevorderde verklaring voor recht toewijsbaar is.
De schadeposten2.16. Hiermee wordt toegekomen aan de vraag welke schade Bosch precies aan [eiseres] dient te vergoeden.
2.17.
Op grond van artikel 6:98 BW komt voor vergoeding slechts in aanmerking schade die in zodanig verband staat met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid van de schuldenaar berust, dat zij hem mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van deze gebeurtenis kan worden toegerekend. Naast de aard van de aansprakelijkheid en van de schade kunnen veel andere factoren een rol spelen bij de beoordeling van de vraag of voldoende causaal verband bestaat tussen de schade en de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust, waaronder de voorzienbaarheid van de schade en de aard van de gedraging. De rechtbank zal hierna de door [eiseres] opgevoerde schadeposten afzonderlijk bespreken.
Opstal [adres 1]
2.18.
[eiseres] vordert ten eerste betaling van een bedrag van € 680.588,95 exclusief btw aan schade die zij stelt te hebben geleden als gevolg van het verloren gaan van het pand aan de [adres 1] (hierna te noemen: het pand). Volgens [eiseres] kan zij aanspraak maken op een op basis van de getaxeerde herbouwwaarde van het pand berekende schadevergoeding. [eiseres] heeft door [bedrijf] (hierna te noemen: [bedrijf] ) in november 2010 een begroting laten opstellen voor de herbouw van het pand, die uitkomt op een bedrag van € 596.823,88 exclusief btw. [eiseres] betoogt dat in die begroting met een aantal posten ter hoogte van in totaal € 83.765,07 geen rekening is gehouden, zodat het totaalbedrag dat met de herbouw van het pand is gemoeid volgens haar € 680.588,95 bedraagt.
2.19.
Bosch betwist dat zij gehouden is de herbouwwaarde van het pand te vergoeden. Zij voert daartoe aan dat uit het rapport van CED en uit de door de gemeente aan [eiseres] gestuurde aanzegging volgt dat het pand niet geheel verloren is gegaan en dat de schade aan het pand dus aanzienlijk minder is dan het door [eiseres] gevorderde bedrag van de herbouwwaarde. Voor zover er toch van wordt uitgegaan dat het pand geheel verloren is gegaan, stelt Bosch zich op het standpunt dat het pand voorafgaand aan de brand nog was getaxeerd op een bedrag van € 581.105,00 en wijst zij erop dat [eiseres] de door haar gestelde aanvullende schadeposten van € 83.765,07 niet met bewijsstukken heeft onderbouwd.
2.20.
De rechtbank gaat ervan uit dat het pand als gevolg van de brand zodanig beschadigd is geraakt dat dit als geheel verloren moest worden beschouwd en dus in zijn geheel moest worden gesloopt. In de door de gemeente aan [eiseres] gestuurde brief van 21 juli 2010 staat namelijk vermeld dat het pand door de brand grotendeels is verwoest en zich in een zeer slechte en gevaarlijke staat bevindt. Deze slechte staat kan ook uit de foto’s worden afgeleid die [eiseres] als productie 18 heeft overgelegd. [eiseres] kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook wel degelijk aanspraak maken op een op basis van de getaxeerde herbouwwaarde van het pand berekende schadevergoeding. Aangezien [eiseres] met het overleggen van de begroting van [bedrijf] voldoende heeft onderbouwd dat de herbouw van het pand in 2010 € 596.823,88 exclusief btw zou hebben gekost, acht de rechtbank dit deel van de gevorderde schadevergoeding toewijsbaar. Dat de taxatiewaarde van het pand voorafgaand aan de brand iets lager lag, kan wat dit betreft niet tot een ander oordeel leiden. Wat betreft de door [eiseres] gestelde aanvullende posten ter hoogte van in totaal € 83.765,07 geldt dat deze in het geheel niet zijn onderbouwd, terwijl dit wel van [eiseres] verwacht had mogen worden. De rechtbank passeert daarom het bewijsaanbod van [eiseres] op dit punt en is van oordeel dat het bedrag van € 83.765,07 niet kan worden toegewezen.
De wettelijke rente over het bedrag van € 596.823,88 exclusief btw is toewijsbaar vanaf het moment dat de schade is geleden en kan dus worden toegewezen zoals gevorderd.
Gederfde huurinkomsten
2.21.
[eiseres] maakt ook aanspraak op betaling van een bedrag van € 214.000,00 aan gederfde huurinkomsten. Zij voert daartoe aan dat met de verhuur van de snackbar, pizzeria, twee bovenwoningen, een kantoor en een kamer die zich in het pand bevonden op jaarbasis een huuropbrengst van in totaal € 42.800,00 gerealiseerd werd. Die verhuur – zijnde haar enige bron van inkomsten – is als gevolg van de brand volledig weggevallen. Volgens [eiseres] zijn er geen gegronde redenen aanwezig om aan te nemen dat geen sprake zou zijn geweest van voortgezette huur door hetzij de toenmalige huurders hetzij door nieuwe huurders indien de brand niet zou hebben plaatsgevonden. Zij acht een periode van vijf jaar dan ook een redelijke termijn voor de berekening van de gederfde huurinkomsten.
2.22.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat [eiseres] als gevolg van de brand huurinkomsten is misgelopen en dus schade heeft geleden. De rechtbank is met Bosch echter van oordeel dat de ter zake van het kantoor, de kamer en de bovenwoning (met de adressen [adres 2] , [adres 3] en [adres 4] ) gevorderde gederfde huurinkomsten niet toewijsbaar zijn. [eiseres] heeft de derving van de betreffende huurinkomsten namelijk in het geheel niet onderbouwd. Weliswaar heeft [eiseres] zich op het standpunt gesteld dat de huurovereenkomsten in kwestie niet meer voorhanden zijn en heeft zij bewijs aangeboden van het bestaan van die overeenkomsten en van de verschuldigde huurbedragen, maar de rechtbank gaat aan dit bewijsaanbod voorbij. Van [eiseres] had namelijk verwacht mogen worden dat zij op zijn minst al enige onderbouwing van de betreffende schadepost had overgelegd, bijvoorbeeld in de vorm van bankafschriften of verklaringen van de betreffende huurders. Dit betekent dat van de gevorderde gederfde huurinkomsten een bedrag van € 78.900,00 ((€ 4.560,00 + 8.220,00 + 3.000,00) x 5) niet kan worden toegewezen.
2.23.
Bosch stelt zich op het standpunt dat in de jaarlijkse huurprijs van de bovenwoning met het adres [adres 1] (hierna te noemen: de bovenwoning) ter hoogte van € 7.020,00 een bedrag van € 1.020,00 aan energiekosten is begrepen en dat deze kosten dus niet voor vergoeding in aanmerking komen. [eiseres] betwist dat in de huurprijs energiekosten waren begrepen door zich onder verwijzing naar het rapport van CED op het standpunt te stellen dat de huurders zelf de levering van energie moesten regelen en betalen. De rechtbank constateert echter dat in de met betrekking tot de bovenwoning overgelegde huurovereenkomst vermeld staat dat in de huurprijs van € 585,00 per maand inderdaad een bedrag van € 85,00 voor energiekosten is begrepen. Zij gaat er dus van uit dat de huurders van de bovenwoning via de huur hun energiekosten betaalden. Het door Bosch genoemde bedrag van € 1.020,00 per jaar kan dus niet als gederfde huurinkomsten worden aangemerkt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat van het door [eiseres] gevorderde bedrag aan gederfde huurinkomsten een bedrag van € 5.100,00 (€ 1.020,00 x 5) evenmin toewijsbaar is.
2.24.
Bosch betoogt ook dat zij in redelijkheid niet gehouden is tot vergoeding van de gederfde huurinkomsten voor een periode van vijf jaar. Zij voert daartoe aan dat indien de brandschade was vergoed door Nationale Nederlanden, [eiseres] kort na het ontstaan van de brand tot herbouw van het pand en vervolgens tot hernieuwde verhuur had kunnen overgaan. Volgens Bosch is het geheel aan de eigen schuld van [eiseres] te wijten dat dit niet is gebeurd, aangezien het gelet op het als productie 21 door [eiseres] overgelegde vonnis vast staat dat Nationale Nederlanden als gevolg van een eigen gedraging van [eiseres] – namelijk het niet vermelden van het strafrechtelijk verleden van [naam 3] – dekking van de schade mocht weigeren en was een vergoedingsplicht voor gederfde huurinkomsten voor een periode van vijf jaar voor Bosch bovendien ook niet voorzienbaar. De schade staat dus in een te ver verwijderd verband van het onrechtmatige handelen en kan op grond van artikel 6:98 BW in redelijkheid niet aan Bosch worden toegerekend, te meer nu het hier om zuivere vermogensschade gaat, aldus Bosch.
2.25.
De rechtbank volgt Bosch niet in dit betoog. In het als productie 21 door [eiseres] overgelegde vonnis staat namelijk alleen vermeld dat het strafrechtelijk verleden van [naam 3] gemeld had moeten worden omdat [naam 4] als stroman voor hem heeft opgetreden, maar uit dat vonnis kan niet worden afgeleid dat [naam 4] op de hoogte was van dat strafrechtelijk verleden. [eiseres] heeft daarentegen als productie 37 een brief van ABN Amro overgelegd waarin onder meer een verslag is opgenomen van een met [naam 4] gevoerd gesprek. Uit die brief volgt dat [naam 4] in het betreffende gesprek met ABN Amro heeft verklaard niets te hebben geweten van het strafrechtelijk verleden van [naam 3] en dat ABN Amro vervolgens tot de conclusie is gekomen dat [naam 4] zonder enig eigen gewin als stroman door [naam 3] is misbruikt. De rechtbank passeert dan ook de stelling dat het aan [eiseres] te wijten is dat zij vijf jaar na de brand nog altijd geen nieuwe huurinkomsten ontving en is van oordeel dat Bosch onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat een periode van vijf jaar een redelijke termijn is voor de berekening van de gederfde huurinkomsten. Wat betreft de voorzienbaarheid van de schade stelt [eiseres] zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt dat aanleiding bestaat voor een ruime toerekening, nu de aansprakelijkheid van Bosch een schuldaansprakelijkheid betreft en sprake is van de schending van een veiligheidsnorm. Hier komt bij dat uit hetgeen hierna wordt overwogen volgt dat [eiseres] als gevolg van de brand in het geheel geen geld meer had om tot herbouw van het pand over te gaan en de brand zelfs tot een executoriale verkoop heeft geleid. Het feit dat sprake is van zuivere vermogensschade acht de rechtbank in dit verband van ondergeschikt belang.
2.26.
Bosch heeft voor wat betreft de termijn van vijf jaar ook aangevoerd dat [eiseres] niet aan haar schadebeperkingsplicht heeft voldaan door tien jaar lang geen enkele actie te ondernemen om haar brandschade te verhalen op Bosch, terwijl het rapport van CED daartoe al in 2010 aanknopingspunten gaf. Volgens Bosch had [eiseres] kort na de brand, althans in ieder geval binnen vijf jaar, tot herbouw van het pand en hernieuwde verhuur kunnen overgaan indien zij kort na de brand haar pijlen op Bosch had gericht. Bosch betwist om die reden ook dat zij gehouden is de gederfde huurinkomsten voor een periode van vijf jaar te vergoeden. Gelet op hetgeen in het tussenvonnis van 13 oktober 2021 in r.o. 4.8 tot en met 4.11 ten aanzien van het verjaringsverweer van Bosch is overwogen, gaat de rechtbank niet in deze redenering mee.
2.27.
Nu het verweer van Bosch tegen de door [eiseres] gehanteerde vijfjaarstermijn niet slaagt en de rechtbank die termijn niet onredelijk acht, zal zij voor het berekenen van de gederfde huurinkomsten uitgaan van die termijn.
2.28.
Bosch wijst er nog op dat [eiseres] als gevolg van de brand geen kosten heeft hoeven maken ten behoeve van de verhuur, zoals bijvoorbeeld onderhoudskosten en administratieve kosten, zodat niet de gehele huurprijs voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank acht dit standpunt juist, maar stelt wel vast dat in de huurovereenkomsten met betrekking tot de pizzeria en de snackbar vermeld staat dat de onderhoudskosten voor rekening van de huurder komen. Aangenomen moet dus worden dat [eiseres] alleen voor wat betreft de bovenwoning onderhoudskosten zou hebben gemaakt. De rechtbank schat in dat deze kosten en de algemene verhuurkosten ten behoeve van de drie ruimtes samen in een periode van vijf jaar op een bedrag van € 10.000,00 zouden zijn uitgekomen. Dit deel van de gevorderde gederfde huurinkomsten is dus evenmin toewijsbaar.
2.29.
De conclusie uit het voorgaande is dat [eiseres] voor wat betreft de bovenwoning, de snackbar en de pizzeria aanspraak kan maken op een bedrag van € 120.000,00 aan gederfde huurinkomsten (zijnde ((€ 6.000,00 + 9.600,00 + 10.400,00) x 5) minus
€ 10.000,00). Dit deel van de vorderingen van [eiseres] is dus toewijsbaar. De over deze huurinkomsten gevorderde indexering en wettelijke rente zullen eveneens worden toegewezen op de in het dictum te vermelden wijze.
Sloopkosten
2.30.
[eiseres] vordert ook betaling van een bedrag van € 31.410,97 exclusief btw aan schade die zij stelt te hebben geleden in verband met de sloop van het pand. Zij verwijst wat dit betreft naar twee facturen van de gemeente, aangezien de gemeente uiteindelijk tot sloop van het pand is overgegaan en de kosten daarvan bij [eiseres] in rekening heeft gebracht. Bosch meent dat deze schadepost niet voor vergoeding in aanmerking komt, omdat nergens uit blijkt dat [eiseres] het bedrag van € 31.410,97 daadwerkelijk aan de gemeente heeft betaald. De rechtbank ziet echter geen enkele aanleiding om aan te nemen dat [eiseres] de betreffende kosten niet aan de gemeente heeft hoeven te betalen, zodat aan het verweer van Bosch voorbij wordt gegaan. Nu de sloopkosten het directe gevolg zijn van de brand, zullen deze worden toegewezen. De rente over die kosten zal worden toegewezen vanaf de dag van dagvaarding, nu [eiseres] niet heeft gesteld wanneer zij de betreffende kosten precies heeft betaald.
Kosten executoriale verkoop
2.31.
[eiseres] maakt aanspraak op betaling van een bedrag van € 365,43 aan explootkosten die zij stelt te hebben moeten betalen in verband met de executoriale verkoop van het perceel [adres 1] en het pand aan de [adres 5] . Volgens [eiseres] kon zij door de brand namelijk niet meer aan haar verplichtingen jegens de bank voldoen en heeft de bank haar rekeningcourantkrediet daarom in april 2011 met onmiddellijke ingang opgezegd. Omdat [eiseres] niet over financiële middelen beschikte om de schuld aan de bank af te lossen, is de bank vervolgens overgegaan tot executoriale verkoop, aldus [eiseres] .
2.32.
De rechtbank constateert dat de kosten van de als productie 29 en 30 door [eiseres] overgelegde exploten geen betrekking hebben op de gestelde executoriale verkoop, maar zien op een conservatoir beslag dat is gelegd op andere onroerende zaken dan het perceel aan de [adres 1] en het pand aan de [adres 5] . Deze kosten zullen dus worden afgewezen. De kosten van het als productie 31 overgelegde exploot van € 73,43 acht de rechtbank wel toewijsbaar, nu [eiseres] – zoals hierna zal blijken – voldoende heeft onderbouwd dat zij als gevolg van de brand haar verplichtingen jegens de bank niet meer kon nakomen en de veiling van het perceel [adres 1] en het pand aan de [adres 5] dus noodzakelijk was. De rente over die kosten zal worden toegewezen vanaf de dag der dagvaarding, omdat onduidelijk is wanneer de betreffende kosten precies zijn betaald.
Verlies
2.33.
[eiseres] meent ook aanspraak te kunnen maken op een schadevergoeding van
€ 273.349,00, aangezien dat het bedrag is dat aan verlies vermeld staat op de van de Belastingdienst
over 2017ontvangen aanslag Vennootschapsbelasting d.d. 30 maart 2019. De rechtbank is echter van oordeel dat het enkel overleggen van die aanslag onvoldoende is om aan te nemen dat [eiseres]
als gevolg van de brandeen verlies heeft geleden van
€ 273.349,00. De betreffende vordering zal dan ook als onvoldoende toegelicht en onderbouwd worden afgewezen.
Heropening vereffening2.34. [eiseres] vordert verder betaling van een bedrag van € 2.220,25 exclusief btw aan kosten voor de heropening van de vereffening van haar vermogen. Volgens [eiseres] was die heropening noodzakelijk om haar in staat te stellen de onderhavige procedure te starten en komen de kosten in kwestie, bestaande uit € 304,00 aan griffierecht en € 1.916,25 exclusief btw aan advocaatkosten, dan ook voor vergoeding in aanmerking. Bosch meent dat de betreffende kosten voor rekening van [eiseres] dienen te blijven, omdat het haar eigen keus is geweest om de vereffening te heropenen enkel en alleen om een verjaarde en mager onderbouwde vordering in te stellen. Bosch stelt zich daarnaast op het standpunt dat uit niets blijkt dat de ontbinding van [eiseres] geheel aan de brand kan worden toegeschreven. Bovendien staat de betreffende schadepost volgens haar in een te ver verwijderd verband en was deze niet voorzienbaar om aan haar te worden toegerekend.
2.35.
De rechtbank is van oordeel dat de betreffende vordering kan worden toegewezen. Het betoog dat sprake is van een verjaarde en mager onderbouwde vordering is gelet op het voorgaande en het tussenvonnis van 13 oktober 2021 niet houdbaar. Uit de als productie 28 door [eiseres] overgelegde brief van ABN Amro volgt naar het oordeel van de rechtbank bovendien voldoende dat de brand [eiseres] financieel in een zodanig penibele situatie heeft gebracht dat deze tot de opzegging van de kredietfaciliteit heeft geleid, welke opzegging op haar beurt – zo kan uit productie 31 van [eiseres] worden afgeleid – tot nog grotere financiële problemen voor [eiseres] heeft geleid. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat de brand op zijn minst een belangrijke oorzaak is van de ontbinding van [eiseres] . Nu de heropening van de vereffening voor het starten van de onderhavige procedure noodzakelijk was, bestaat er een causaal verband tussen die heropening en de brand. Het bedrag van € 2.220,25 zal dus ook worden toegewezen.
Belastingschade
2.36.
[eiseres] vordert tot slot vergoeding van de door haar te lijden belastingschade. Zij voert daartoe aan dat zij vanwege de brand en de daaropvolgende gedwongen executoriale verkoop, de staking van haar bedrijfsactiviteiten en de negatieve aanslag vennootschapsbelasting die zij heeft ontvangen belastingschade lijdt, indien de Belastingdienst over de door de rechtbank vast te stellen schadevergoeding winst- c.q. vennootschapsbelasting zal heffen. Volgens [eiseres] bestaat die schade uit het verschil tussen de winst- c.q. vennootschapsbelasting die feitelijk wordt geheven over de door haar ontvangen schadevergoeding, in elk geval ter zake van de gederfde huurinkomsten, en het contant gemaakte bedrag aan winst- c.q. vennootschapsbelasting dat [eiseres] in de periode van 24 juni 2010 tot en met de door de rechtbank in goede justitie bepaalde dag zou hebben moeten betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
2.37.
De rechtbank is van oordeel dat indien [eiseres] belastingschade lijdt als gevolg van de in deze procedure toe te wijzen schadevergoeding, die schade voor vergoeding in aanmerking komt. Aangezien op dit moment echter onduidelijk is of belastingschade wordt geleden en hoe hoog die schade is, ziet de rechtbank aanleiding deze schadepost te verwijzen naar de schadestaatprocedure. Weliswaar betoogt Bosch dat de schade in kwestie niet voorzienbaar was en in een te ver verwijderd verband staat tot het onrechtmatig handelen om aan haar te kunnen worden toegerekend, maar gelet op hetgeen hiervoor in r.o. 2.35 is overwogen, volgt de rechtbank Bosch niet in dit betoog. Het beroep op de schadebeperkingsplicht dat Bosch ten aanzien van de belastingschade ook nog heeft gedaan, is hiervoor in r.o. 2.26 reeds gepasseerd.
Buitengerechtelijke incassokosten
2.38.
[eiseres] vordert ook betaling van een bedrag van € 6.775,00 aan buitengerechtelijke incassokosten. Aangezien zij voldoende heeft onderbouwd dat buitengerechtelijke werkzaamheden hebben plaatsgehad en zij voor de hoogte van de kosten is uitgegaan van de staffel uit het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, is ook deze vordering toewijsbaar.
Uitvoerbaarverklaring bij voorraad
2.39.
Bosch maakt bezwaar tegen de door [eiseres] gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad, omdat volgens haar sprake is van een reëel restitutierisico. [eiseres] heeft dit risico niet weersproken, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat het belang van Bosch bij behoud van de bestaande toestand zwaarder weegt dan het belang van [eiseres] bij een uitvoerbaarverklaring bij voorraad. De rechtbank zal dit vonnis dus niet uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
Proceskosten
2.40.
Bosch is de partij die grotendeels ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiseres] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding € 87,99
- griffierecht € 4.131,00
- kosten deskundigen € 20.328,00
- salaris advocaat
€ 10.239,00(3,00 punten × € 3.413,00)
Totaal € 34.785,99
2.41.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
verklaart voor recht dat Bosch onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiseres] doordat zij een gebrekkig product (de Nefit Topline HR Combiketel) in het verkeer heeft gebracht dat schade veroorzaakt bij normaal gebruik voor het doel waarvoor het is bestemd, en dat Bosch daarom aansprakelijk is voor de schade die [eiseres] als gevolg van de door de Topline-ketel op 24 juni 2010 veroorzaakte brand lijdt en Bosch gehouden is die schade aan [eiseres] te vergoeden;
3.2.
veroordeelt Bosch tot betaling aan [eiseres] van een schadevergoeding van
€ 596.823,88 exclusief btw voor de schade aan de opstal aan het adres [adres 1] te [eiseres] , te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf 24 juni 2010 tot de dag van volledige betaling;
3.3.
veroordeelt Bosch tot betaling aan [eiseres] van een schadevergoeding van
€ 120.000,00 wegens gederfde huurinkomsten, te vermeerderen met de jaarlijkse indexering aan de hand van het door het CBS vastgestelde CPI-prijsindexcijfer en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de dag van de verschuldigdheid van de afzonderlijke huurtermijnen tot de dag van volledige betaling;
3.4.
veroordeelt Bosch tot betaling aan [eiseres] van een schadevergoeding van
€ 31.410,97 exclusief btw en een bedrag van € 73,43 wegens door [eiseres] betaalde sloop- en explootkosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf 17 november 2020 tot de dag van volledige betaling;
3.5.
veroordeelt Bosch tot vergoeding van de schade die [eiseres] heeft geleden in verband met de heropening van de vereffening van het vermogen van [eiseres] van
€ 2.220,25 exclusief btw;
3.6.
veroordeelt Bosch tot betaling van de belastingschade die [eiseres] (mogelijk) lijdt als gevolg van de in dit vonnis toegewezen schadevergoeding, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
3.7.
veroordeelt Bosch tot betaling van een bedrag van € 6.775,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf 17 november 2020 tot de dag van volledige voldoening;
3.8.
veroordeelt Bosch in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot dit vonnis vastgesteld op € 34.785,99, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na heden tot de dag van volledige betaling;
3.9.
veroordeelt Bosch in de na dit vonnis aan de zijde van [eiseres] ontstane kosten, begroot op:
- € 173,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen met € 90,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als [eiseres] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,
- en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling;
3.10.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.N. Bartels, mr. S.J.S. Groeneveld-Koekkoek en
mr. E.C. Rozeboom en in het openbaar uitgesproken op 8 november 2023.