Uitspraak
RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 10371573 \ CV EXPL 23-875
Vonnis van 7 november 2023
in de zaak van
[eiser], handelend onder de naam [bedrijf 1] ,
gekozen woonplaats op het kantoor van zijn gemachtigde,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. O.J. Boeder te [woonplaats 2],
tegen
[gedaagde], handelend onder de naam [bedrijf 2]
,
,
wonende te [woonplaats 1] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: H. Makkinga.
1.De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 4 juli 2023;
- de mondelinge behandeling van 4 oktober 2023, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
1.2.
Uit het tussenvonnis van 4 juli 2023 volgt dat de kantonrechter na uitlating van partijen heeft geoordeeld dat de zaak, gelet op het bepaalde in artikel 1:14 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), niet zal worden verwezen naar de kantonrechter van de rechtbank Gelderland, locatie Apeldoorn.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2.Korte samenvatting van de zaak
[eiser] en [gedaagde] hebben samengewerkt om een internetplatform voor ouderen op te richten. De samenwerking is beëindigd en daarna is er een geschil ontstaan over de kosten die [eiser] daarvoor heeft gemaakt. [eiser] wil dat [gedaagde] de helft van zijn investeringskosten betaalt, maar [gedaagde] is het daar niet mee eens. De kantonrechter geeft [gedaagde] gelijk, omdat niet kan worden vastgesteld dat er afspraken zijn gemaakt over het samen dragen van de kosten van [eiser] . Ook komt niet vast te staan dat er een maatschap is opgericht tussen partijen op grond waarvan [gedaagde] de helft van deze kosten moet dragen.
3.De feiten
3.1.
[eiser] en [gedaagde] hebben vanaf begin 2021 samengewerkt aan de ontwikkeling van een van een internetplatform voor senioren onder de naam [internetplatform naam].
3.2.
[eiser] en [gedaagde] zijn op enig moment bij de notaris geweest om het oprichten van een besloten vennootschap (hierna: BV) te bespreken.
3.3.
Voordat een BV is opgericht heeft [eiser] op 16 november 2022 de samenwerking opgezegd en, voor zover hier van belang, aan [gedaagde] het volgende geschreven:
“We gaan straks de december maand in en denk dat we een eindstreep moeten zetten en de kosten bij elkaar optellen die ik heb gemaakt. In de bijgesloten pdf zijn de kosten uitgeschreven en in de factuur heb ik ze in 2 posten verdeeld. Uiteraard zijn we 50% voor de kosten verdeling. Zoals wij ook van plan waren destijds bij het opzetten van de BV toen we bij Notaris Joost op afspraak waren.”
3.4.
[eiser] heeft daarbij een factuur verzonden aan [gedaagde] voor een bedrag van € 9.124,23 voor
“[internetplatform naam] Inrichten CMS + huisstijl templates etc”en
“werkzaamheden / [naam 1] t.b.v. [internetplatform naam]”.
“[internetplatform naam] Inrichten CMS + huisstijl templates etc”en
“werkzaamheden / [naam 1] t.b.v. [internetplatform naam]”.
4.Het geschil
Wat wil [eiser] ?
4.1.
[eiser] vordert – samengevat – veroordeling van [gedaagde] tot betaling van deze factuur, vermeerderd met rente en kosten, in totaal een bedrag van € 10.091,42, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
4.2.
[eiser] legt daaraan ten grondslag dat hij kosten heeft gemaakt voor de oprichting van [internetplatform naam]. De samenwerking tussen partijen is opgezegd voordat een BV is opgericht. [eiser] stelt dat [gedaagde] 50% van zijn investeringskosten moet betalen, omdat dit volgt uit de afspraken die partijen hadden gemaakt dan wel omdat door hun samenwerking een maatschap is ontstaan die door het opzeggen van de samenwerking weer is ontbonden, waarna de gemeenschap, die daarbij is ontstaan, moet worden verdeeld.
Wat vindt [gedaagde] daarvan?
4.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
4.4.
[gedaagde] betwist dat partijen hebben afgesproken dat de kosten die partijen voor het oprichten van de BV hebben gemaakt, zouden worden verdeeld. Ook is geen sprake geweest van het oprichten van een maatschap.
5.De beoordeling
Afspraken over verdeling
5.1.
[eiser] stelt dat hij met [gedaagde] had afgesproken dat de kosten zouden worden ingebracht in de op te richten BV en dat daarom de kosten nu – bij een eerdere beëindiging van de samenwerking – ook moeten worden gedeeld. [eiser] stelt dat dit bij [gedaagde] bekend was, omdat hij het bespreken van de kosten steeds weer op de agenda heeft gezet. Ter onderbouwing wijst [eiser] op e-mailberichten die hij aan [gedaagde] heeft gestuurd. [gedaagde] heeft gemotiveerd betwist dat de kosten moeten worden gedeeld. Hij stelt dat bij het begin van de samenwerking is afgesproken dat elke partij zijn eigen inbreng zou hebben en zijn eigen kosten daarvoor zou dragen. Dat is ook de reden dat [gedaagde] – die zelf ook kosten heeft gemaakt – deze niet in rekening heeft gebracht bij [eiser] en hun voormalig partner [naam 2].
5.2.
[eiser] beroept zich op de rechtsgevolgen van de afspraken die partijen volgens hem zouden hebben gemaakt. Op basis van die afspraken moet [gedaagde] volgens hem de gevorderde hoofdsom betalen. Het ligt daarom op zijn weg om voldoende te stellen – en zo nodig te bewijzen – dat is afgesproken dat de kosten bij beëindiging van de samenwerking 50/50 zouden worden verdeeld. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiser] onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd met betrekking tot het wie-wat-waar-wanneer en hoe om daaruit de conclusie te kunnen trekken dat partijen over het delen van die kosten wilsovereenstemming hebben bereikt. Dat in de overgelegde e-mails de gemaakte kosten steeds als gespreksonderwerp werden opgevoerd bevestigt veeleer dat partijen hierover (nog) geen duidelijke afspraken hadden gemaakt. Gelet op de gemotiveerde betwisting door [gedaagde] , had het op de weg van [eiser] gelegen om zijn stellingen nader te onderbouwen. [eiser] heeft dat nagelaten. [eiser] wordt daarom ook niet toegelaten tot bewijsvoering.
Verdeling gemeenschap
5.3.
[eiser] stelt dat het samenwerkingsverband moet worden gekwalificeerd als een maatschap. Daaruit vloeit voort dat de kosten zouden worden gedeeld. De maatschap is namelijk een gemeenschap, die is ontbonden toen [eiser] de samenwerking heeft opzegde en die nu moet worden verdeeld onder de vennoten.
5.4.
Een maatschap is een overeenkomst, waarbij twee of meerdere personen zich verbinden om iets in gemeenschap te brengen (artikel 7A:1655 BW). Voor het oprichten van een maatschap is dus de wilsovereenstemming (aanbod en aanvaarding) van partijen vereist. De overeenkomst van maatschap is een vormvrije overeenkomst die niet noodzakelijk schriftelijk hoeft te worden aangegaan. In beginsel kan de wilsovereenstemming ook stilzwijgend plaatsvinden.
5.5.
Het ligt ook met betrekking tot de stelling dat partijen een maatschap hebben opgericht, op de weg van [eiser] om voldoende feiten en omstandigheden stellen waaruit volgt dat van wilsovereenstemming sprake was. [eiser] stelt dat de maatschap is ontstaan, alleen al omdat partijen zijn gaan samenwerken met het doel om uiteindelijk een BV op te richten en op die manier het voordeel te delen. Maar dat is onvoldoende. Het aangaan van een maatschap is geen constitutief vereist voor het oprichten van een BV. Dat [eiser] en [gedaagde] zouden hebben afgesproken dat ze een BV zouden gaan oprichten, betekent dus niet dat zij daardoor automatisch met elkaar in een maatschapsverband zijn komen te verkeren. Verder heeft [eiser] geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat partijen met elkaar (stilzwijgend) een maatschapscontract hebben gesloten. De enkele omstandigheid dat [eiser] en [gedaagde] allebei werkzaamheden hebben verricht ten behoeve van de samenwerking, is daarvoor onvoldoende.
Afwijzing vordering
5.6.
De kantonrechter oordeelt, gelet op het bovenstaande, dat [eiser] onvoldoende heeft gesteld voor de conclusie dat [gedaagde] een deel van zijn investeringskosten voor [internetplatform naam] moet betalen. De vorderingen zullen dan ook worden afgewezen.
De proceskosten
5.7.
[eiser] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op € 792,00 aan salaris gemachtigde (2,00 punten × € 396,00).
6.De beslissing
De kantonrechter
6.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
6.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot dit vonnis vastgesteld op € 792,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Koster en in het openbaar uitgesproken op 7 november 2023.