ECLI:NL:RBOVE:2023:4607

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 november 2023
Publicatiedatum
16 november 2023
Zaaknummer
ak_22_1840
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een verzoek om informatie op grond van de Wet open overheid (Woo) door de rechtbank

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Overijssel het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar verzoek om informatie op grond van de Wet open overheid (Woo). Eiseres had op 15 februari 2022 een verzoek ingediend om openbaarmaking van documenten met informatie over door Twence afgesloten financieringen. Het college van burgemeester en wethouders van Hengelo heeft dit verzoek op 17 maart 2022 afgewezen, met de stelling dat het verzoek niet als een Woo-verzoek kon worden aangemerkt, omdat eiseres optreedt als gemachtigde van AVR-afvalverwerking B.V. in een civiele procedure tegen de gemeente Hengelo. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk.

De rechtbank heeft het beroep op 9 oktober 2023 behandeld en oordeelt dat het college ten onrechte het verzoek van eiseres niet als een Woo-verzoek heeft aangemerkt. De rechtbank stelt vast dat de Woo op 1 mei 2022 in werking is getreden en dat alle besluiten na deze datum onder de bepalingen van de Woo vallen. De rechtbank concludeert dat het verzoek van eiseres expliciet in het kader van de Woo is gedaan, en dat het enkele feit dat zij de informatie mogelijk wil gebruiken in een andere procedure, niet betekent dat het verzoek geen Woo-verzoek is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit van 17 maart 2022, en draagt het college op om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen op het Woo-verzoek van eiseres.

Daarnaast moet het college het griffierecht van € 184,- aan eiseres vergoeden en een proceskostenvergoeding van € 837,- betalen. De uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P. Fortuin, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 22/1840

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

mr. [eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. M.L. Welling de Arruda)
en

het college van burgemeester en wethouders van Hengelo

(gemachtigde: mr. M.S. van Dijk).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar verzoek op grond van de Wet open overheid (Woo).
1.1.
Het college heeft het Woo-verzoek van eiseres met het besluit van 17 maart 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 30 augustus 2022 op het bezwaar van eiseres heeft het college haar bezwaar hiertegen niet-ontvankelijk verklaard.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 9 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, vergezeld door haar gemachtigde, en de gemachtigde van het college.

Procesverloop

2. Eiseres heeft bij brief van 15 februari 2022, onder verwijzing naar de Wet openbaarheid van Bestuur (Wob), verzocht om de openbaarmaking van documenten waarin informatie is neergelegd over de door Twence afgesloten financieringen.
3. Bij besluit van 17 maart 2022 heeft het college eiseres haar verzoek om informatie afgewezen. Daarbij heeft het college aangegeven dat eiseres met haar verzoek om informatie niet een Wob-verzoek heeft beoogd te doen, omdat het college meent dat het haar niet om het openbaar maken van de informatie te doen is. Dit leidt het college af uit het gegeven dat eiseres optreedt als gemachtigde van AVR-afvalverwerking B.V. in een door haar aanhangig gemaakte gerechtelijke procedure tegen onder andere de gemeente Hengelo en uit overwegingen uit de door eiseres verzonden dagvaarding in het kader van deze procedure.
4. In de uitspraak op bezwaar van 30 augustus 2022 is het college bij zijn standpunt gebleven dat het verzoek van eiseres niet is aan te merken als Wob-verzoek. De reactie van het college van 17 maart 2022 is daarom niet aan te merken als besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het college heeft op basis hiervan het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt of het college terecht het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
6. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
7. De rechtbank stelt allereerst vast dat het bestreden besluit dateert van na inwerkingtreding van de Woo op 1 mei 2022. Omdat de Woo niet voorziet in overgangsrecht, is deze wet direct op 1 mei 2022 in werking getreden en zijn op alle besluiten die dateren van na 1 mei 2022 de bepalingen van de Woo van toepassing, ongeacht of het Wob-verzoek voor die datum is ingediend. [1] Omdat het bestreden besluit van 30 augustus 2022 dateert, ligt de vraag voor of het college terecht heeft geconcludeerd dat het verzoek van eiseres geen Woo-verzoek is.
8. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat het college ten onrechte haar verzoek om informatie niet als een Woo-verzoek heeft aangemerkt en om die reden heeft afgewezen.
8.1.
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek om informatie van eiseres in het verlengde moet worden gezien van eerder gedane verzoeken en in samenhang met de civiele procedure die eiseres namens AVR-afvalverwerking B.V. aanhangig heeft gemaakt tegen onder andere de gemeente Hengelo. Omdat het verzoek is gedaan om informatie te verkrijgen in het kader van deze procedure, is er geen sprake van een Woo-verzoek, aldus het college.
8.2.
De rechtbank volgt het college niet in zijn standpunt. Zij overweegt hiertoe als volgt.
8.3.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft ten aanzien van de Wob overwogen dat de hoofdregel is dat wanneer iemand met een beroep op de Wob een verzoek om informatie vervat in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid tot een bestuursorgaan richt, zo’n verzoek een Wob-verzoek is. Het enkele feit dat de verzoeker de informatie vraagt vanwege zijn persoonlijk belang bij kennisneming van de informatie en/of met het oog op het gebruik van de informatie in een procedure tegen het bestuursorgaan of derden, betekent niet dat geen sprake is van een Wob-verzoek. Dat geldt ook indien de verzoeker de informatie (mogelijk) ook kan krijgen op grond van regels over de toegang tot stukken in een procesrechtelijke regeling, zoals artikel 7:4 van de Awb of de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Dit is alleen anders indien i) uit de aard van het verzoek, ii) uit de inhoud van het verzoek of iii) uit uitlatingen van de verzoeker, blijkt dat de verzoeker geen Wob-verzoek heeft beoogd in te dienen. Bij uitzondering i) kan worden gedacht aan het geval dat iemand inzage in zijn dossier of in zijn persoonsgegevens vraagt. In dat geval is het verzoek aan te merken als een verzoek om inzage als bedoeld in Verordening 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (de AVG) of een andere wettelijke regeling waarin een recht op inzage is opgenomen. Uitzondering ii) ziet op situaties waarin iemand bijvoorbeeld vraagt om informatie, vragen stelt of alleen om toezending van de stukken vraagt in een procedure waarin hij belanghebbende is. Bij uitzondering iii) kan worden gedacht aan de situatie waarin de verzoeker aangeeft dat hij niet wil dat de informatie openbaar wordt gemaakt en alleen aan hem wordt verstrekt.
Het is aan het bestuursorgaan om als de indiener een beroep op de Wob heeft gedaan, met een beroep op een van deze uitzonderingen deugdelijk te motiveren dat zich een uitzondering op de hoofdregel voordoet. Daarbij kan het op de weg van het bestuursorgaan liggen zich daarover eerst met de indiener te verstaan. [2]
8.4.
De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat de bovenstaande hoofdregel met uitzonderingen niet zou gelden bij de vraag of sprake is van een verzoek in de zin van artikel 4.1, eerste lid van de Woo.
8.5.
De rechtbank stelt vast dat eiseres haar verzoek om informatie bij het college uitdrukkelijk in het kader van de Woo heeft gedaan. Het enkele feit dat zij de gevraagde informatie mogelijk wenst te gebruiken in de door haar aanhangig gemaakte procedure tegen de gemeente Hengelo, maakt niet dat er geen sprake is van een Woo-verzoek. Het beroep van het college op uitzondering ii), zoals hierboven verwoord, kan niet slagen nu eiseres expliciet in haar verzoek om informatie heeft aangegeven dat de informatie is gevraagd in het kader van de Wob. Dat zij (een gedeelte van) deze informatie ook had kunnen verkrijgen op basis van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering doet niets af aan het gegeven dat haar verzoek is aan te merken als een Woo-verzoek. De rechtbank overweegt in dit kader dat gesteld, noch gebleken is dat er daarbij sprake is van misbruik van recht.
8.6.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het college ten onrechte het verzoek van eiseres om informatie van 15 februari 2022 niet als Woo-verzoek heeft aangemerkt. Dit betekent eveneens dat de reactie van het college van 17 maart 2022 een besluit is zoals bedoeld in artikel 1:3, eerste lid van de Awb waartegen bezwaar en beroep openstaat. Het college heeft in het bestreden besluit ten onrechte het door eiseres gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond omdat het college ten onrechte heeft geconcludeerd dat het verzoek van eiseres geen Woo-verzoek is. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit en herroept eveneens het primaire besluit van 17 maart 2022.
9.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat het college een nieuw besluit moet nemen op het Woo-verzoek van eiseres van 15 februari 2022 met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het college hiervoor twaalf weken vanaf de datum van verzending van deze uitspraak.
9.2.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. Eiseres heeft in de bezwaarfase niet verzocht om een proceskostenvergoeding. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837,-. De gemachtigde heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 837,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 30 augustus 2022;
- herroept het besluit van 17 maart 2022;
- draagt het college op binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het Woo-verzoek van eiseres van 15 februari 2022 met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 837,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.P. Fortuin, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
De rechter is buiten staat deze uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de ABRvS van 26 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1223.
2.Zie de uitspraak van de ABRvS van 20 mei 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1268, r.o. 5.6.