ECLI:NL:RBOVE:2023:4606

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 november 2023
Publicatiedatum
16 november 2023
Zaaknummer
ak_22_1761
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder bestuursdwang opgelegd door middel van sticker op gestalde fiets; verzoek om immateriële schadevergoeding afgewezen

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Overijssel het beroep van eiser tegen het opleggen van een last onder bestuursdwang, waarbij een sticker op een gestalde fiets is aangebracht. Deze sticker bevatte de mededeling dat de fiets zou worden verwijderd en dat de kosten op eiser verhaald zouden worden. Het college van burgemeester en wethouders van Dalfsen had in het bestreden besluit van 17 augustus 2022 het bezwaar van eiser gegrond verklaard, maar het primaire besluit niet herroepen. Tijdens de zitting op 9 oktober 2023, waar zowel eiser als de gemachtigde van het college aanwezig waren, werd het beroep behandeld.

De rechtbank moest beoordelen of eiser nog procesbelang had bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit, nu het college ter zitting het primaire besluit alsnog had herroepen. De rechtbank concludeerde dat eiser geen belang meer had bij de inhoudelijke beoordeling, omdat hij zijn doel had bereikt: de herroeping van het primaire besluit en het behoud van zijn fiets. De rechtbank oordeelde dat het beroep ongegrond was en dat het gebrek in de procedure met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kon worden gepasseerd.

Eiser had ook verzocht om vergoeding van immateriële schade, maar de rechtbank oordeelde dat hij dit verzoek niet had onderbouwd. Volgens de vaste jurisprudentie moet voor vergoeding van immateriële schade worden aangesloten bij het civiele schadevergoedingsrecht. Aangezien eiser niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van immateriële schade, werd zijn verzoek afgewezen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar bepaalde dat het college het griffierecht van € 184,- aan eiser moest vergoeden, omdat het college pas na het instellen van beroep het primaire besluit had herroepen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 22/1761

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Dalfsen

(gemachtigde: A. Pasma).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het opleggen van een last onder bestuursdwang door middel van het aanbrengen van een sticker op een gestalde fiets met de mededeling dat deze zal worden verwijderd en dat de kosten daarvan op eiser zullen worden verhaald.
1.1.
Met het bestreden besluit van 17 augustus 2022 op het bezwaar van eiser heeft het college zijn bezwaar tegen dit besluit gegrond verklaard. Verweerder heeft het primaire besluit (de sticker) in het bestreden besluit niet herroepen.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 9 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van het college, vergezeld door N. van der Wal en J. Zwiers.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of eiser voldoende procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit.
3. Nu het college in de uitspraak op bezwaar niet het primaire besluit heeft herroepen, terwijl artikel 7:11, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) hier wel om vraagt, en eiser in zijn beroepschrift heeft verzocht om immateriële schadevergoeding, heeft eiser een procesbelang.
4. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. Ter zitting heeft het college het primaire besluit alsnog herroepen. Nu verweerder in de uitspraak op bezwaar volledig tegemoet is gekomen aan eisers bezwaren en het primaire besluit in de beroepsfase alsnog is herroepen, heeft eiser geen belang meer bij de inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. De rechtbank ziet geen reden om het beroep gegrond te verklaren en de uitspraak op bezwaar te vernietigen, omdat eiser niet in zijn belangen is geschaad. Eiser heeft immers reeds bereikt wat hij wilde nu het primaire besluit is herroepen en zijn fiets niet uit de stalling is verwijderd. De rechtbank passeert het gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb.
Het verzoek om vergoeding van immateriële schade
6. Eiser heeft in zijn beroepschrift verzocht om de vergoeding van de door hem geleden immateriële schade wegens de frustratie die de procedure hem heeft veroorzaakt.
7. Voor de beoordeling van een verzoek om vergoeding van immateriële schade wordt, volgens vaste jurisprudentie, aansluiting gezocht bij het civiele schadevergoedings-recht. In artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek is, voor zover hier van belang, bepaald dat de benadeelde voor nadeel dat niet bestaat in vermogensschade, recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding, indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Van aantasting in de persoon op andere wijze dan schending van eer of goede naam kan sprake zijn als de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen of een fundamenteel recht is geschonden. [1]
8. De rechtbank stelt vast dat eiser zijn verzoek om vergoeding van immateriële schade niet met stukken of anderszins heeft onderbouwd. Gelet hierop en op bovenstaande maatstaf, oordeelt de rechtbank dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat in dit geval sprake is van immateriële schade als gevolg van de procedure die voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank wijst zijn verzoek om vergoeding van immateriële schade dan ook af.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Het college moet wel het griffierecht aan eiser vergoeden omdat het college pas na het instellen van beroep door eiser het primaire besluit heeft herroepen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schade af;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.P. Fortuin, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
De rechter is buiten staat deze uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 25 augustus 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN4952.