ECLI:NL:RBOVE:2023:4543

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 november 2023
Publicatiedatum
14 november 2023
Zaaknummer
08.122276.23
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging en mishandeling in vereniging met gebruik van een taser

Op 14 november 2023 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 13 mei 2023 in Deventer openlijk geweld heeft gepleegd tegen een persoon, [benadeelde]. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. De vordering van de benadeelde partij is toegewezen tot een bedrag van € 3.536,30, bestaande uit materiële en immateriële schade. De verdachte is schuldig bevonden aan openlijke geweldpleging in vereniging en medeplegen van mishandeling, maar is vrijgesproken van diefstal met geweld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld, ondanks zijn ontkenning. De feiten zijn bewezen op basis van getuigenverklaringen en videobeelden. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten en de impact op de benadeelde, en heeft een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd. De rechtbank heeft ook de teruggave van in beslag genomen geld aan de verdachte gelast.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.122276.23
Datum vonnis: 14 november 2023
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1996 in [geboorteplaats] (Oostenrijk),
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
nu verblijvende in de P.I. Arnhem te Arnhem.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 29 augustus 2023 en van 31 oktober 2023.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. I.L Blonk - van Groningen en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. O. Smits, advocaat in Amsterdam, naar voren is gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennis genomen van wat namens de benadeelde partij [benadeelde] door mr. S.K. Lanning is aangevoerd.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich op 13 mei 2023 te Deventer schuldig heeft gemaakt aan:
feit 1: openlijke geweldpleging tegen [benadeelde] ;
en dat hij zich al dan niet samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan:
feit 2: diefstal met geweld door [benadeelde] in een auto te beroven van zijn spullen;
feit 3: mishandeling van [benadeelde] .
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op of omstreeks 13 mei 2023 te Deventer openlijk, te weten, de [adres 1] en/of de Korte Zandstraat, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [benadeelde] bestaande dat in vereniging gepleegde geweld uit
-voornoemde [benadeelde] bij de nek, althans bij/op/aan het lichaam, vast te pakken en/of in een nekgreep/nekklem (gedurende de verdere geweldshandelingen) te houden en/of te wurgen en/of (vervolgens) voornoemde [benadeelde] op de grond te gooien en/of te werpen,
- (vervolgens) voornoemde [benadeelde] op de borst, althans op het lichaam, te taseren,

-(vervolgens) voornoemde [benadeelde] meerdere malen, althans eenmaal, op/tegen het hoofd, althans op/tegen het lichaam, te schoppen en/of te trappen,

- voornoemde [benadeelde] meerdere malen, althans eenmaal, op/tegen/in het gezicht, althans het hoofd, althans het lichaam, te slaan en/of te stompen,
- voornoemde [benadeelde] op/aan het lichaam vast te pakken en/of (vervolgens) voornoemde [benadeelde] over straat (mee) te sleuren en/of te trekken en/of

-(vervolgens) voornoemde [benadeelde] in een auto te duwen en/of te gooien;

2.
hij op of omstreeks 13 mei 2023 te Deventer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, enig geldbedrag en/of een bankpas (van [rekeningnummer] ) en/of een Paysafecard (met serienummer [serienummer] ) en/of een rijbewijs (op naam
van [benadeelde] ) en/of een autosleutel (van een Peugeot) en/of een huissleutel en/of een Iphone 12 mini (kleur blauw), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of
bedreiging met geweld tegen voornoemde [benadeelde] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s):
- in een voertuig (personenauto) voornoemde [benadeelde] meerdere malen, althans eenmaal, op/tegen/in het gezicht en/of het hoofd en/of de benen, althans het lichaam te slaan en/of te stompen en/of
- voornoemde [benadeelde] met een taser, althans een hard voorwerp, op/tegen het achterhoofd, althans het hoofd, althans het lichaam, te slaan en/of te stompen en/of
- met een taser in de richting van voornoemde [benadeelde] te dreigen;
3.
hij op of omstreeks 13 mei 2023 te Deventer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [benadeelde] heeft mishandeld door
- in een voertuig (personenauto) voornoemde [benadeelde] meerdere malen, althans eenmaal, op/tegen/in het gezicht en/of het hoofd en/of de benen, althans het lichaam te slaan en/of te stompen en/of
- voornoemde [benadeelde] met een taser, althans een hard voorwerp, op/tegen het

achterhoofd, althans het hoofd, althans het lichaam, te slaan en/of te stompen.

3.De bewijsmotivering

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich, overeenkomstig de inhoud van een aan de rechtbank overgelegde pleitnota, op het standpunt gesteld dat verdachte van de hem onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten dient te worden vrijgesproken omdat dit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Ten aanzien van de onder 1 tenlastegelegde openlijke geweldpleging heeft de raadsman
– kort gezegd – aangevoerd dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat verdachte een significante of wezenlijke bijdrage aan dit geweld heeft geleverd. Volgens de raadsman kan niet worden vastgesteld dat verdachte zelf geweld heeft gebruikt. Het enige bewijsmiddel waaruit dit zou kunnen volgen is de verklaring van [benadeelde] en deze verklaring is niet aannemelijk en wordt weersproken door de inhoud van de overige bewijsmiddelen. Evenmin kan worden vastgesteld dat verdachte op een andere wijze een bijdrage aan de openlijke geweldpleging heeft geleverd. Zo is niet gebleken dat de groep waarvan verdachte deel uitmaakte een vooropgezet plan had om geweld tegen [benadeelde] te gebruiken.
Ten aanzien van de onder 2 tenlastegelegde diefstal met geweld heeft de raadsman aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van ‘wegnemen’ in de zin van artikel 310 Sr. Het enige bewijsmiddel wat hierop zou kunnen wijzen is de verklaring van [medeverdachte 1] en deze verklaring moet met terughoudendheid worden beoordeeld. Verder kan [benadeelde] zich kennelijk niet herinneren hoe de vermeende diefstal heeft plaatsgevonden. Evenmin kan worden vastgesteld dat het geweld is aangewend met het oogmerk om de diefstal voor te bereiden, te vergemakkelijken, de vlucht mogelijk te maken of het bezit van de goederen te verzekeren.
Ten aanzien van de bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde heeft de raadsman zich voor wat betreft het meermalen stompen tegen het lichaam en de benen van [benadeelde] gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank nu verdachte deze onderdelen heeft bekend. Voor het overige onder 3 ten laste gelegde dient verdachte volgens de raadsman vrij te worden gesproken.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1, openlijke geweldpleging:
Een veroordeling ter zake van 'in vereniging geweld plegen' in de zin van artikel 141, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, is aan de orde indien de verdachte een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard hoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt, is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die 'in vereniging' geweld pleegt.
Uit het proces-verbaal van bevindingen waarin de beelden afkomstig van de deurbelcamera van de woning aan de [adres 1] zijn beschreven, welke beelden de rechtbank voorafgaand aan de zitting heeft bekeken, blijkt dat [benadeelde] door de [adres 1] rent en dat vijf personen achter hem aan renden. Nadat de eerste persoon [benadeelde] had ingehaald, hebben de volgende drie personen zich bij de eerste persoon gevoegd en vonden, net buiten het zicht van de camera, de gewelddadige handelingen plaats. Op dat moment kwam de vijfde persoon aanrennen.
Uit de aangifte en de aanvullende verklaring van [benadeelde] volgt dat vier personen, waaronder verdachte en [medeverdachte 1] , daar voor de woning aan de [adres 2] zeer grof geweld tegen hem hebben gepleegd, waaronder de tenlastegelegde gewelddadige gedragingen.
Naar het oordeel van de rechtbank maakte verdachte deel uit van de groep die achter [benadeelde] is aangerend en die geweld tegen [benadeelde] heeft gepleegd.
Verdachte heeft op 9 oktober 2023 tegenover de politie over het voorval verklaard dat hij hard geschreeuw hoorde, dat hij meteen naar het geluid is toegerend en dat hij toen zag dat [medeverdachte 1] met zijn knie op het lichaam van [benadeelde] zat, dat [medeverdachte 2] aan de andere kant van [benadeelde] stond en dat het eruit zag alsof [medeverdachte 2] één keer tegen het hoofd van [benadeelde] aanschopte.
Toen verdachte dichterbij kwam zag hij dat de Litouwer [benadeelde] in een wurggreep hield. Verder zag verdachte dat [medeverdachte 1] iets in zijn hand had dat trilde en geluid maakte als een taser. Verdachte heeft toen tegen de Litouwer gezegd dat hij moest loslaten en verdachte heeft toen de arm van de Litouwer van [benadeelde] getrokken.
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij, toen hij aankwam, zag dat [medeverdachte 1] met zijn knie boven(op) [benadeelde] zat, dat [medeverdachte 2] naast [benadeelde] stond en dat de Litouwer [benadeelde] in een wurggreep hield. Verdachte heeft gezien dat [medeverdachte 1] een taser in zijn hand hield en hij heeft deze ook gehoord. Hij heeft niet gezien dat de taser op [benadeelde] werd gebruikt en hij heeft ook niet gezien dat anderen [benadeelde] hebben geslagen of geschopt.
Gelet op het voorgaande ontkent verdachte dat hij zelf geweld heeft gepleegd, maar de rechtbank acht dit op grond van de bewijsmiddelen wel bewezen. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
[benadeelde] heeft in zijn aangifte over de rol van ‘man 4’ verklaard: “i
k kreeg 3 of 4 harde schoppen tegen mijn hoofd dat deden mannen 3 en 4”. (…)
Hij heeft mij ook tegen het hoofd geschopt en bleef mij ook met beide gebalde vuisten maar klappen geven tegen mijn gezicht. Ik voelde pijn. Ik weet niet hoe vaak hij schopte en sloeg, 5 of 10 keer stompte hij ongeveer, terwijl ik nog op straat lag met nog steeds door die man in de nekklem”. (…) Ze sleurden mij mee naar een zijstraat tegenover dat huis 65 . (…)
Dit deden man 2, man 4 en volgens mij man 3 ook. Ze pakten me vast en ik werd zo’n 20 meter meegesleurd naar die straat en werd daar ergens in een stilstaande auto gegooid”.
[benadeelde] heeft ‘man 4’ op de hem getoonde foto op dossierpagina 31 herkend en verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij zichzelf op deze foto herkent. Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat verdachte ‘man 4’ is waarover [benadeelde] in zijn aangifte heeft verklaard.
Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat verdachte zelf gewelddadige handelingen heeft verricht.
De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de door [benadeelde] afgelegde verklaring te twijfelen. [benadeelde] heeft verdachte met zekerheid op de hem getoonde foto herkend en hij heeft gedetailleerd over zijn rol verklaard.
De verklaring van [benadeelde] , dat verdachte geweld heeft gepleegd, wordt ook ondersteund door het feit dat verdachte bloed van [benadeelde] op zijn beide handen had. Hiertoe overweegt de rechtbank dat verbalisanten kort na het voorval zagen dat verdachte nabij de nagelriemen van zijn linker duim en rechter middelvinger een rode verkleuring had. Van deze sporen zijn bemonsteringen genomen en de rechtbank concludeert op basis van de deskundigenrapportage van The Maastricht Forensic Institute (TMFI) van 23 oktober 2023 dat [benadeelde] de donor van deze bloedsporen is.
Verder wordt de verklaring van [benadeelde] ondersteund door het feit dat verdachte heeft erkend dat hij later in de auto wel geweld tegen [benadeelde] heeft gebruikt, zoals hieronder bij de feiten 2 en 3 zal worden besproken.
Door [benadeelde] meermalen tegen het hoofd te schoppen en met gebalde vuisten in het gezicht te slaan, terwijl [benadeelde] in een nekklem werd gehouden, heeft verdachte zonder meer een voldoende significante of wezenlijke bijdrage aan het geweld geleverd. De geweldpleging heeft bovendien op een openbare weg, te weten op de [adres 2] , plaatsgevonden. Daarmee was de geweldpleging ook openlijk.
De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 tenlastegelegde openlijk in vereniging geweld plegen tegen [benadeelde] .
Ten aanzien van de feiten 2 en 3, diefstal met geweld en mishandeling:
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medepleger kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij de onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten het volgende af.
[benadeelde] heeft over het voorval in de auto het volgende verklaard. [benadeelde] zat in het midden op de achterbank, verdachte zat links naast hem, ‘man 1’ zat rechts naast hem, [naam] was chauffeur en [medeverdachte 1] zat rechtsvoor op de passagiersplek. De mannen die op de achterbank naast [benadeelde] zaten (verdachte en ‘man 1’) begonnen tijdens het rijden direct op hem in te slaan. Zij sloegen met hun vuisten tegen zijn gezicht en op zijn benen, op alles. Ook werd hij in de auto met een taser op zijn achterhoofd geslagen. [medeverdachte 1] (de forse jongen voorin) heeft [benadeelde] in de auto ook geslagen.
Ten aanzien van de weggenomen goederen heeft [benadeelde] in zijn aangifte verklaard: “
Geld, is in de auto denk ik van me afgenomen. Ik weet niet of de dader(s) dit toen hebben weggepakt uit mijn kleding of dat ik het zelf onder bedreiging en geweld aan hen heb gegeven” en [benadeelde] heeft toen aan de verbalisant gevraagd: “
Wilt u even in mijn zakken kijken, want ik denk dat daaruit mijn rijbewijs en bankpas zijn gestolen. Die had ik los in mijn broekzak zitten”.
In zijn aanvullende verklaring heeft [benadeelde] verder verklaard: “
Ik had geld op zak, ongeveer 300 euro, rijbewijs en bankpas. Mijn telefoon hebben ze uit het raam gegooid, dit heeft de licht getinte bolle jongen gedaan. Deze zat volgens mij links van mij, dus zal hij hem aan die kant eruit hebben gegooid. De autosleutels hebben ze denk ik ook van mij afgepakt, deze zaten namelijk in mijn broekzak. Aan sleutelbos zitten sleutels van de auto, woning van mijn ouders en eigen woning”, “
ik weet niet wanneer ze het geld uit mijn zak hebben gehaald. Ik weet niet of dat op de grond of in de auto is gebeurd”.
[medeverdachte 1] heeft tegenover de politie verklaard dat hij zag dat verdachte [benadeelde] op de achterbank in de auto heeft geslagen en dat verdachte het mobieltje en de sleutel van [benadeelde] heeft afgepakt.
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat de Litouwer de ID-kaart en bankpassen in de auto heeft gegooid, dat verdachte [benadeelde] in de auto twee of drie keer met zijn rechtervuist tegen zijn bovenbeen en het lichaam heeft gestoten en dat verdachte [benadeelde] later nog een keer met de vlakke hand in het gezicht heeft geslagen.
De rechtbank stelt verder vast dat een deel van de in de tenlastelegging genoemde goederen in de auto zijn aangetroffen.
Beoordeling:
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat er door verdachte, [medeverdachte 1] en ‘man 1’ in de auto geweld is uitgeoefend tegen [benadeelde] , waarbij verdachte zelf [benadeelde] ook met zijn vuisten tegen zijn gezicht en op zijn benen heeft geslagen en waarbij verdachte [benadeelde] later ook nog met de vlakke hand in het gezicht heeft geslagen.
Naar het oordeel van de rechtbank is bij deze mishandeling sprake geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn mededaders die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het onder 3 tenlastegelegde medeplegen van mishandeling bewezen.
De rechtbank acht echter niet wettig en overtuigend bewezen dat het oogmerk van het door verdachte en zijn mededaders gepleegde geweld gericht was op het voorbereiden of gemakkelijker maken van de diefstal, noch om de vlucht mogelijk te maken of het bezit van deze goederen te verzekeren. Het is niet voldoende dat er geweld is gebruikt en iets is gestolen. Er moet een vergaand verband bestaan tussen de diefstal en het geweld, het geweld moet in dienst staan van de diefstal. Hiervan is niet gebleken. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van de onder 2 tenlastegelegde diefstal met geweld.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of de onder 2 tenlastegelegde diefstal al dan niet in vereniging bewezen kan worden verklaard.
De rechtbank acht de verklaring van [medeverdachte 1] , dat verdachte het mobieltje en de sleutel van [benadeelde] heeft afgepakt, gelet op alle specifieke omstandigheden van het geval, onvoldoende overtuigend om tot een bewezenverklaring van diefstal te komen. Ook de verklaring van [benadeelde] , dat de licht getinte bolle jongen die volgens hem links van hem zat zijn telefoon uit het raam heeft gegooid, is hiervoor naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende.
Uit het dossier blijkt evenmin dat verdachte in verband kan worden gebracht met wegnemingshandelingen door een ander of dat daarbij sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Van een voorafgaand plan om de goederen weg te nemen of dat verdachte en zijn mededaders dit specifieke doel hadden is niet gebleken.
Uit de bewijsmiddelen is naar het oordeel van de rechtbank niet duidelijk gebleken op welke wijze en door wie de tenlastegelegde goederen zijn weggenomen en of überhaupt sprake is geweest van een wegnemingshandeling dan wel dat de goederen in de auto door een andere omstandigheid zijn achtergebleven.
Verdachte zal daarom ook worden vrijgesproken van de onder 2 tenlastegelegde diefstal al dan niet in vereniging.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
Hij op 13 mei 2023 te Deventer openlijk, te weten aan de [adres 1], op de openbare weg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [benadeelde] bestaande dat in vereniging gepleegde geweld uit
- voornoemde [benadeelde] bij de nek vast te pakken en in een nekklem (gedurende de verdere geweldshandelingen) te houden en te wurgen en (vervolgens) voornoemde [benadeelde] op de grond te gooien en,
- (vervolgens) voornoemde [benadeelde] op de borst te taseren,
- (vervolgens) voornoemde [benadeelde] meerdere malen tegen het hoofd te schoppen,
- voornoemde [benadeelde] meerdere malen tegen het gezicht te slaan,
- voornoemde [benadeelde] aan het lichaam vast te pakken en (vervolgens) voornoemde [benadeelde] over straat mee te sleuren en
- (vervolgens) voornoemde [benadeelde] in een auto te gooien.
3.
hij op 13 mei 2023 te Deventer tezamen en in vereniging met anderen [benadeelde] heeft mishandeld door
- in een voertuig (personenauto) voornoemde [benadeelde] meerdere malen in het gezicht en tegen de benen, althans het lichaam te slaan en/of te stompen en
- voornoemde [benadeelde] met een taser tegen het achterhoofd te slaan.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 141 en 300 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
feit 3
het misdrijf:
medeplegen van mishandeling.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit om bij een eventuele strafoplegging te volstaan met de oplegging van een gevangenisstraf gelijk aan de duur van de voorlopige hechtenis van zes maanden, eventueel in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf. Subsidiair heeft de raadsman bepleit om verdachte ook nog een al dan niet forse taakstraf op te leggen. De raadsman heeft daarbij gewezen op het feit dat verdachte first offender is en dat de eerste keer in detentie, in een land waar hij de taal niet machtig is, verdachte zeer zwaar valt. Verder dient bij de strafoplegging de context van de zaak in aanmerking te worden genomen waarbij [benadeelde] een eigen aandeel heeft. Hij heeft de verdachten opgelicht en er zijn geen aanwijzingen dat het voorval met drugshandel verband houdt. Verder is niet gebleken van een vooropgezet plan om [benadeelde] te mishandelen en heeft verdachte met de medeverdachten geprobeerd om [benadeelde] naar het ziekenhuis te brengen.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Aan de basis van het onderhavige voorval staat een geschil over geld, waarbij verdachte en zijn mededaders zich door [benadeelde] opgelicht voelden. Vervolgens wilden zij verhaal halen. Zij hebben [benadeelde] opgewacht, zijn hem achterna gerend en hebben zich vervolgens schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging en mishandeling. Daarbij heeft verdachte zelf ook geweld gepleegd en is [benadeelde] ernstig gewond geraakt.
Verdachte en zijn mededaders hebben op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [benadeelde] . Het openlijke geweld heeft ’s nachts op straat in een woonwijk plaatsgevonden. Het behoeft geen betoog dat deze gebeurtenis bij de bewoners die daar lagen te slapen en wakker zijn geworden gevoelens van onveiligheid heeft veroorzaakt. Ook de mishandeling in de auto moet voor [benadeelde] beangstigend zijn geweest. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte een gevangenisstraf toekomt. Een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf is noodzakelijk omdat de aard en de ernst van het bewezen verklaarde door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden, acht de rechtbank niet aanwezig.
De rechtbank heeft in het kader van de strafoplegging verder rekening gehouden met de inhoud van het reclasseringsadvies van 14 juli 2023 en van de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals deze naar voren zijn gebracht op de terechtzitting. Verdachte werkte in Oostenrijk in het restaurant van zijn vader, woont daar bij zijn ouders en wil graag terug naar zijn familie en weer werken.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging ook acht geslagen op het uittreksel justitiële documentatie van verdachte uit Nederland van 25 oktober 2023 en het uittreksel justitiële documentatie uit Oostenrijk van 31 mei 2023, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder met politie en/of justitie in aanraking is geweest.
Hoewel de rechtbank minder feiten bewezen acht dan de officier van justitie aan haar eis ten grondslag heeft gelegd, ziet de rechtbank aanleiding om de officier van justitie te volgen in haar eis. Al met al ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.
6.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat het op de beslaglijst vermelde geldbedrag van € 235,00 aan de rechthebbende kan worden teruggegeven.
De raadsman heeft betoogd dat dit geldbedrag aan verdachte moet worden teruggegeven.
Verder heeft de raadsman verzocht dat teruggave wordt gelast van de onder verdachte inbeslaggenomen telefoon. De officier van justitie heeft zich hiertegen niet verzet.
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van het aan verdachte toebehorende op de beslaglijst vermelde geldbedrag van € 235,00, aangezien dit niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet.
Nu de telefoon niet op de lijst van inbeslaggenomen en niet teruggegeven goederen staat vermeld, en evenmin in GPS staat geregistreerd, zal de rechtbank zich ten aanzien van het beslag van de telefoon van een oordeel onthouden.

7.De schade van benadeelde

7.1
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. Namens [benadeelde] is mr. S.K. Lanning, advocaat te Arnhem, op de zitting van 31 oktober 2023 opgetreden. De benadeelde partij vordert, na wijziging van de vordering ter zitting, verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 16.091,30 (zestienduizend éénennegentig euro en dertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- € 145,32: medische kosten;
- € 350,00: ziekenhuiskosten;
- € 320,98: tandartskosten;
- € 275,00: geld afgenomen of achtergebleven door/bij verdachten.
Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 15.000,00 gevorderd.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering wordt toegewezen voor wat betreft de materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Ten aanzien van de immateriële schade heeft de officier van justitie zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, waarbij zij heeft opgemerkt dat zij het gevorderde bedrag gelet op de omstandigheden hoog vindt.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij gelet op de bepleite vrijspraak van de feiten 1 en 2 voor zowel het immateriële als het materiële gedeelte in de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
De raadsman heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet- ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering voor wat betreft het immateriële gedeelte, omdat de behandeling van dat gedeelte gelet op de complexiteit een onevenredige belasting van het strafgeding vormt. Dit omdat er sprake is geweest van een onverschuldigde betaling aan de benadeelde partij van ongeveer € 70.000,00 waarvoor verdachte in een civiele procedure een eis in reconventie had kunnen indienen.
Meer subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor wat betreft het immateriële gedeelte gelet op de toegewezen bedragen in vergelijkbare zaken dient te worden gematigd tot een bedrag van maximaal € 1.500,00.
Ten aanzien van de gevorderde materiële kosten heeft de raadsman zich subsidiair gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met uitzondering van de posten ‘ziekenhuiskosten’ en ‘geld afgenomen of achtergebleven door/bij verdachten’.
Ten aanzien van de post ’ziekenhuiskosten’ heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat uit de overgelegde stukken niet blijkt dat de benadeelde partij tien dagen in het ziekenhuis heeft verbleven. Ook de opgevoerde schadepost ‘geld afgenomen of achtergebleven door/bij verdachten’ is volgens de raadsman onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij dient daarom voor wat betreft deze schadeposten niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij.
Materiële schade
De opgevoerde schadeposten ‘medische kosten’ en ‘tandartskosten’ zijn niet betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal deze posten daarom toewijzen.
De post ‘ziekenhuiskosten’ is voor wat betreft twee dagen ziekenhuisverblijf onderbouwd. Nu deze post voor de overige acht dagen die zijn gevorderd niet is onderbouwd, terwijl deze post gemotiveerd is betwist, ziet de rechtbank aanleiding de post ‘ziekenhuiskosten’ toe te wijzen tot een bedrag van € 70,-- (twee dagen ziekenhuisdagvergoeding) en zal de rechtbank de benadeelde partij voor wat betreft het overige bij deze post gevorderd niet-ontvankelijk verklaren.
De onder de post ‘geld afgenomen of achtergebleven door/bij verdachten’ opgevoerde schade ziet op feit 2, waarvan verdachte is vrijgesproken.
De rechtbank zal de benadeelde partij daarom ook in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Immateriële schade
Wat betreft de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van artikel 6:106, eerste lid, sub b BW heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding, anders dan vermogensschade als de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. De rechtbank stelt vast dat niet betwist is dat [benadeelde] lichamelijk letsel heeft opgelopen en dat hij immateriële schade heeft geleden.
De rechtbank ziet in dit geval, gelet op alle omstandigheden van het geval, aanleiding om de immateriële schade naar billijkheid vast te stellen op een bedrag van € 3.000,00. Dat, zoals is gesteld, de verdachte ook nog een vordering in reconventie op de benadeelde partij zou hebben, leidt niet tot een ander oordeel.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het gevorderde toewijzen tot een totaalbedrag van € 3.536,30 (bestaande uit € 536,30 materiële schade, te weten € 145,32 medische kosten,
€ 70,00 ziekenhuiskosten en € 320,98: tandartskosten, en € 3.000,00 immateriële schade), te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
De rechtbank zal [benadeelde] in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat [benadeelde] de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht met zijn mededaders hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat de verdachte tegenover de benadeelde partij voor het hele bedrag aansprakelijk is.
7.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht (mede) aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.
Als door de verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met 45 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op artikel 47 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1, het misdrijf
: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
feit 3, het misdrijf:
medeplegen van mishandeling;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 en 3 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] toe tot een bedrag van
€ 3.536,30 (bestaande uit € 536,30 materiële schade en € 3.000,00 immateriële schade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij (feiten 1 en 3) van een bedrag van € 3.536,30 (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 mei 2023), met dien verstande dat als en voor zover al door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten die zien op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van de onder 1 en 3 bewezen verklaarde feiten tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van
€ 3.536,30, (zegge: drieduizend vijfhonderd zesendertig euro en dertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 mei 2023 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 45 dagen kan worden toegepast (een en ander voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan). Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
de inbeslaggenomen voorwerpen
- gelast de teruggave van het op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen genoemde geldbedrag van € 235,00 aan verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Meijer, voorzitter, mr. A. van Holten en mr. C.J. Sangers - de Jong, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.R. Lageveen, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 14 november 2023.