3.3Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1, openlijke geweldpleging:
Een veroordeling ter zake van 'in vereniging geweld plegen' in de zin van artikel 141, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, is aan de orde indien de verdachte een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard hoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt, is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die 'in vereniging' geweld pleegt.
Uit het proces-verbaal van bevindingen waarin de beelden afkomstig van de deurbelcamera van de woning aan de [adres 1] zijn beschreven, welke beelden de rechtbank voorafgaand aan de zitting heeft bekeken, blijkt dat [benadeelde] door de [adres 1] rent en dat vijf personen achter hem aan renden. Nadat de eerste persoon [benadeelde] had ingehaald, hebben de volgende drie personen zich bij de eerste persoon gevoegd en vonden, net buiten het zicht van de camera, de gewelddadige handelingen plaats. Op dat moment kwam de vijfde persoon aanrennen.
Uit de aangifte en de aanvullende verklaring van [benadeelde] volgt dat vier personen, waaronder verdachte en [medeverdachte 1] , daar voor de woning aan de [adres 2] zeer grof geweld tegen hem hebben gepleegd, waaronder de tenlastegelegde gewelddadige gedragingen.
Naar het oordeel van de rechtbank maakte verdachte deel uit van de groep die achter [benadeelde] is aangerend en die geweld tegen [benadeelde] heeft gepleegd.
Verdachte heeft op 9 oktober 2023 tegenover de politie over het voorval verklaard dat hij hard geschreeuw hoorde, dat hij meteen naar het geluid is toegerend en dat hij toen zag dat [medeverdachte 1] met zijn knie op het lichaam van [benadeelde] zat, dat [medeverdachte 2] aan de andere kant van [benadeelde] stond en dat het eruit zag alsof [medeverdachte 2] één keer tegen het hoofd van [benadeelde] aanschopte.
Toen verdachte dichterbij kwam zag hij dat de Litouwer [benadeelde] in een wurggreep hield. Verder zag verdachte dat [medeverdachte 1] iets in zijn hand had dat trilde en geluid maakte als een taser. Verdachte heeft toen tegen de Litouwer gezegd dat hij moest loslaten en verdachte heeft toen de arm van de Litouwer van [benadeelde] getrokken.
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij, toen hij aankwam, zag dat [medeverdachte 1] met zijn knie boven(op) [benadeelde] zat, dat [medeverdachte 2] naast [benadeelde] stond en dat de Litouwer [benadeelde] in een wurggreep hield. Verdachte heeft gezien dat [medeverdachte 1] een taser in zijn hand hield en hij heeft deze ook gehoord. Hij heeft niet gezien dat de taser op [benadeelde] werd gebruikt en hij heeft ook niet gezien dat anderen [benadeelde] hebben geslagen of geschopt.
Gelet op het voorgaande ontkent verdachte dat hij zelf geweld heeft gepleegd, maar de rechtbank acht dit op grond van de bewijsmiddelen wel bewezen. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
[benadeelde] heeft in zijn aangifte over de rol van ‘man 4’ verklaard: “i
k kreeg 3 of 4 harde schoppen tegen mijn hoofd dat deden mannen 3 en 4”. (…)
Hij heeft mij ook tegen het hoofd geschopt en bleef mij ook met beide gebalde vuisten maar klappen geven tegen mijn gezicht. Ik voelde pijn. Ik weet niet hoe vaak hij schopte en sloeg, 5 of 10 keer stompte hij ongeveer, terwijl ik nog op straat lag met nog steeds door die man in de nekklem”. (…) Ze sleurden mij mee naar een zijstraat tegenover dat huis 65 . (…)
Dit deden man 2, man 4 en volgens mij man 3 ook. Ze pakten me vast en ik werd zo’n 20 meter meegesleurd naar die straat en werd daar ergens in een stilstaande auto gegooid”.
[benadeelde] heeft ‘man 4’ op de hem getoonde foto op dossierpagina 31 herkend en verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij zichzelf op deze foto herkent. Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat verdachte ‘man 4’ is waarover [benadeelde] in zijn aangifte heeft verklaard.
Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat verdachte zelf gewelddadige handelingen heeft verricht.
De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de door [benadeelde] afgelegde verklaring te twijfelen. [benadeelde] heeft verdachte met zekerheid op de hem getoonde foto herkend en hij heeft gedetailleerd over zijn rol verklaard.
De verklaring van [benadeelde] , dat verdachte geweld heeft gepleegd, wordt ook ondersteund door het feit dat verdachte bloed van [benadeelde] op zijn beide handen had. Hiertoe overweegt de rechtbank dat verbalisanten kort na het voorval zagen dat verdachte nabij de nagelriemen van zijn linker duim en rechter middelvinger een rode verkleuring had. Van deze sporen zijn bemonsteringen genomen en de rechtbank concludeert op basis van de deskundigenrapportage van The Maastricht Forensic Institute (TMFI) van 23 oktober 2023 dat [benadeelde] de donor van deze bloedsporen is.
Verder wordt de verklaring van [benadeelde] ondersteund door het feit dat verdachte heeft erkend dat hij later in de auto wel geweld tegen [benadeelde] heeft gebruikt, zoals hieronder bij de feiten 2 en 3 zal worden besproken.
Door [benadeelde] meermalen tegen het hoofd te schoppen en met gebalde vuisten in het gezicht te slaan, terwijl [benadeelde] in een nekklem werd gehouden, heeft verdachte zonder meer een voldoende significante of wezenlijke bijdrage aan het geweld geleverd. De geweldpleging heeft bovendien op een openbare weg, te weten op de [adres 2] , plaatsgevonden. Daarmee was de geweldpleging ook openlijk.
De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 tenlastegelegde openlijk in vereniging geweld plegen tegen [benadeelde] .
Ten aanzien van de feiten 2 en 3, diefstal met geweld en mishandeling:
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medepleger kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij de onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten het volgende af.
[benadeelde] heeft over het voorval in de auto het volgende verklaard. [benadeelde] zat in het midden op de achterbank, verdachte zat links naast hem, ‘man 1’ zat rechts naast hem, [naam] was chauffeur en [medeverdachte 1] zat rechtsvoor op de passagiersplek. De mannen die op de achterbank naast [benadeelde] zaten (verdachte en ‘man 1’) begonnen tijdens het rijden direct op hem in te slaan. Zij sloegen met hun vuisten tegen zijn gezicht en op zijn benen, op alles. Ook werd hij in de auto met een taser op zijn achterhoofd geslagen. [medeverdachte 1] (de forse jongen voorin) heeft [benadeelde] in de auto ook geslagen.
Ten aanzien van de weggenomen goederen heeft [benadeelde] in zijn aangifte verklaard: “
Geld, is in de auto denk ik van me afgenomen. Ik weet niet of de dader(s) dit toen hebben weggepakt uit mijn kleding of dat ik het zelf onder bedreiging en geweld aan hen heb gegeven” en [benadeelde] heeft toen aan de verbalisant gevraagd: “
Wilt u even in mijn zakken kijken, want ik denk dat daaruit mijn rijbewijs en bankpas zijn gestolen. Die had ik los in mijn broekzak zitten”.
In zijn aanvullende verklaring heeft [benadeelde] verder verklaard: “
Ik had geld op zak, ongeveer 300 euro, rijbewijs en bankpas. Mijn telefoon hebben ze uit het raam gegooid, dit heeft de licht getinte bolle jongen gedaan. Deze zat volgens mij links van mij, dus zal hij hem aan die kant eruit hebben gegooid. De autosleutels hebben ze denk ik ook van mij afgepakt, deze zaten namelijk in mijn broekzak. Aan sleutelbos zitten sleutels van de auto, woning van mijn ouders en eigen woning”, “
ik weet niet wanneer ze het geld uit mijn zak hebben gehaald. Ik weet niet of dat op de grond of in de auto is gebeurd”.
[medeverdachte 1] heeft tegenover de politie verklaard dat hij zag dat verdachte [benadeelde] op de achterbank in de auto heeft geslagen en dat verdachte het mobieltje en de sleutel van [benadeelde] heeft afgepakt.
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat de Litouwer de ID-kaart en bankpassen in de auto heeft gegooid, dat verdachte [benadeelde] in de auto twee of drie keer met zijn rechtervuist tegen zijn bovenbeen en het lichaam heeft gestoten en dat verdachte [benadeelde] later nog een keer met de vlakke hand in het gezicht heeft geslagen.
De rechtbank stelt verder vast dat een deel van de in de tenlastelegging genoemde goederen in de auto zijn aangetroffen.
Beoordeling:
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat er door verdachte, [medeverdachte 1] en ‘man 1’ in de auto geweld is uitgeoefend tegen [benadeelde] , waarbij verdachte zelf [benadeelde] ook met zijn vuisten tegen zijn gezicht en op zijn benen heeft geslagen en waarbij verdachte [benadeelde] later ook nog met de vlakke hand in het gezicht heeft geslagen.
Naar het oordeel van de rechtbank is bij deze mishandeling sprake geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn mededaders die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het onder 3 tenlastegelegde medeplegen van mishandeling bewezen.
De rechtbank acht echter niet wettig en overtuigend bewezen dat het oogmerk van het door verdachte en zijn mededaders gepleegde geweld gericht was op het voorbereiden of gemakkelijker maken van de diefstal, noch om de vlucht mogelijk te maken of het bezit van deze goederen te verzekeren. Het is niet voldoende dat er geweld is gebruikt en iets is gestolen. Er moet een vergaand verband bestaan tussen de diefstal en het geweld, het geweld moet in dienst staan van de diefstal. Hiervan is niet gebleken. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van de onder 2 tenlastegelegde diefstal met geweld.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of de onder 2 tenlastegelegde diefstal al dan niet in vereniging bewezen kan worden verklaard.
De rechtbank acht de verklaring van [medeverdachte 1] , dat verdachte het mobieltje en de sleutel van [benadeelde] heeft afgepakt, gelet op alle specifieke omstandigheden van het geval, onvoldoende overtuigend om tot een bewezenverklaring van diefstal te komen. Ook de verklaring van [benadeelde] , dat de licht getinte bolle jongen die volgens hem links van hem zat zijn telefoon uit het raam heeft gegooid, is hiervoor naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende.
Uit het dossier blijkt evenmin dat verdachte in verband kan worden gebracht met wegnemingshandelingen door een ander of dat daarbij sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Van een voorafgaand plan om de goederen weg te nemen of dat verdachte en zijn mededaders dit specifieke doel hadden is niet gebleken.
Uit de bewijsmiddelen is naar het oordeel van de rechtbank niet duidelijk gebleken op welke wijze en door wie de tenlastegelegde goederen zijn weggenomen en of überhaupt sprake is geweest van een wegnemingshandeling dan wel dat de goederen in de auto door een andere omstandigheid zijn achtergebleven.
Verdachte zal daarom ook worden vrijgesproken van de onder 2 tenlastegelegde diefstal al dan niet in vereniging.