3.3Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1:
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman. Een veroordeling ter zake van 'in vereniging geweld plegen' in de zin van artikel 141, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, is aan de orde indien de verdachte een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard hoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt, is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die 'in vereniging' geweld pleegt.
Beoordeeld zal moeten worden of de door de verdachte geleverde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is.
Bij de beoordeling heeft de rechtbank het gehele feitencomplex in ogenschouw genomen.
Verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben verklaard dat zij het plan hadden om samen met [slachtoffer] een coffeeshop in Nederland te openen en dat [slachtoffer] daartoe een geldbedrag van € 76.000,-- heeft ontvangen om voor hen de benodigde vergunning en huisvesting te regelen. Dit geld was afkomstig uit een erfenis van de vader van verdachte. Uit de bewijsmiddelen blijkt verder dat verdachten aangever op een gegeven niet meer konden bereiken, dat zij zich opgelicht voelden en dat zij daarom naar hem op zoek waren om hem hiermee te confronteren en om het geld terug te halen.
Ten aanzien van de nacht van vrijdag op zaterdag 13 mei 2023, waarin het geweldsincident op de openbare weg de [adres 3] in Deventer heeft plaatsgevonden, stelt de rechtbank op grond van de bewijsmiddelen het volgende vast.
Verdachte was samen met [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], en twee andere personen, te weten een Litouwer genaamd [medeverdachte 3] en een Koerd genaamd [medeverdachte 4], aanwezig in de woning aan de [adres 1]. Rond 24:00 uur ontving verdachte daar het bericht van ‘[alias]’ dat aangever onderweg was naar huis en later die nacht ontving verdachte een tweede bericht van [alias] waarin stond dat [slachtoffer] bijna thuis was. Omdat verdachte en [medeverdachte 2] met aangever over het verdwenen geld wilden praten, hebben zij toen tegen de andere drie personen gezegd: “laten we nu gaan”. Vervolgens zijn zij met zijn vijven in twee auto’s, te weten de Mercedes van verdachte en een Volkswagen Polo, naar de woning van (de ouders van) [slachtoffer] aan de [adres 2] gereden. Daar hebben zij [slachtoffer] in de omgeving opgewacht. Op een gegeven moment gaf verdachte aan [medeverdachte 1] een teken dat hij aangever zag en dat [medeverdachte 1] zich moest verbergen. Verdachte verstopte zich toen ook.
Uit het proces-verbaal van bevindingen waarin de beelden afkomstig van de deurbelcamera van de woning aan de [adres 3] zijn beschreven, welke beelden de rechtbank voorafgaand aan de zitting heeft bekeken, blijkt dat [slachtoffer] vervolgens door de [adres 3] is gevlucht en dat vijf personen achter hem aan renden. Nadat de eerste persoon aangever had ingehaald, hebben de volgende drie personen zich bij de eerste persoon gevoegd en vonden, net buiten het zicht van de camera, de gewelddadige handelingen plaats. Op dat moment kwam de vijfde persoon aanrennen.
Uit de aangifte en de aanvullende verklaring van [slachtoffer] volgt verder dat vier personen, waaronder [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], daar voor de woning aan de [adres 4] zeer grof geweld tegen hem hebben gepleegd, waaronder de tenlastegelegde gewelddadige gedragingen. [slachtoffer] heeft weliswaar verklaard dat hij verdachte toen niet heeft gezien, maar [medeverdachte 1] heeft verklaard dat verdachte ook in de richting van het gegil is gerend en verdachte heeft zelf ter zitting verklaard dat hij ter plekke is geweest, maar dat dit hooguit 10 seconden is geweest, en dat [slachtoffer] op dat moment al op de grond lag met bloed in zijn gezicht.
De overwegingen van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank maakte verdachte deel uit van de groep die achter aangever is aangerend en die geweld tegen aangever heeft gepleegd. Hij is in de richting van aangever gerend en is vervolgens (kort) in de geweld plegende groep aanwezig geweest waardoor hij de groep getalsmatig heeft versterkt. Daarnaast is niet gebleken dat hij zich vervolgens heeft gedistantieerd, integendeel. Hij reed even later als bestuurder in de auto waarin verdachte is mishandeld.
De rechtbank neemt verder in aanmerking dat de groep mede op initiatief van verdachte naar het huis van de ouders van [slachtoffer] is gegaan om daar verhaal bij hem te halen en zijn geld terug te halen. Door onder deze omstandigheden welbewust de confrontatie met aangever te zoeken had verdachte minst genomen voorwaardelijk opzet op het in vereniging plegen van geweld. Als verdachte alleen kwam om te praten, zoals wordt gesteld, had het voor de hand gelegen dat hij dat alleen zou doen, en niet met een groep van vijf personen, die verdachte met een stroomstootwapen opwacht.
Gelet op het voorgaande heeft verdachte een bijdrage van voldoende gewicht aan het geweld geleverd en is verdachte ook strafrechtelijk aansprakelijk voor het niet door hemzelf gepleegde geweld.
De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 tenlastegelegde openlijk in vereniging geweld plegen tegen [slachtoffer].
Ten aanzien van de feiten 2 en 3:
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medepleger kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De bijdrage van de medepleger kan in uitzonderlijke gevallen in hoofdzaak vóór of ná het strafbare feit zijn geleverd. Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal in dergelijke gevallen moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij de onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten het volgende af.
Verdachte is als bestuurder van de auto aanwezig geweest terwijl [slachtoffer] door [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en een derde man in de auto is mishandeld. Verdachte heeft zelf echter geen gewelds- of wegnemingshandelingen gepleegd.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten niet is komen vast te staan. Er is geen sprake van een gezamenlijke uitvoering en de bijdrage van verdachte aan de onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten is naar het oordeel van de rechtbank van onvoldoende gewicht. Daarom zal verdachte worden vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen.
Nu er evenmin bewijs is dat verdachte de onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten alleen heeft gepleegd, acht de rechtbank de onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten niet wettig en overtuigend bewezen, zodat zij verdachte daarvan zal vrijspreken.