ECLI:NL:RBOVE:2023:4497

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
9 november 2023
Publicatiedatum
9 november 2023
Zaaknummer
84/108369-22 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van faillissementsfraude door een bestuurder van een rechtspersoon met benadeling van schuldeisers

Op 9 november 2023 heeft de Rechtbank Overijssel een 51-jarige man veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden met een proeftijd van 3 jaren. De verdachte was beschuldigd van het medeplegen van faillissementsfraude. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met anderen, waaronder de feitelijk bestuurder van een failliet verklaarde vennootschap, zich schuldig had gemaakt aan het onttrekken van een geldbedrag van € 14.907,20 aan de boedel van de failliete rechtspersoon. Dit bedrag was overgeboekt van de G-rekening van de failliete vennootschap naar de G-rekening van een andere vennootschap, waarvan de verdachte middellijk bestuurder was. De rechtbank concludeerde dat de verdachte en haar mededaders wisten dat hun handelen de verhaalsmogelijkheden van schuldeisers benadeelde. De rechtbank sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten, waaronder het omzetten van schoonmaakcontracten en het overnemen van een vennootschap onder waarde. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan, en de blanco strafblad van de verdachte. De verdachte had het onttrokken bedrag op verzoek van de curator terugbetaald aan de boedel.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer : 84/108369-22 (P)
Datum vonnis : 9 november 2023
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1971 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 12 en 26 oktober 2023.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.M. Ruige en van wat door verdachte en haar raadsman mr. W.G. ten Have, advocaat in Assen, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte (
primair) in de periode van 5 juni 2020 tot en met 15 september 2020 samen met natuurlijke en/of rechtspersonen, onder wie [medeverdachte 1] , zijnde de feitelijk bestuurder van het failliet verklaarde [bedrijf 1] B.V., bedrieglijke bankbreuk heeft gepleegd door onder andere een geldbedrag aan de boedel te onttrekken dan wel (
subsidiair) dat zij in het faillissement van een ander, te weten voornoemde rechtspersoon, samen met natuurlijke en/of rechtspersonen, althans alleen, een goed aan de boedel heeft onttrokken en/of zich wederrechtelijk heeft bevoordeeld.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
(
primair)
zij, op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 05 juni 2020 tot en met 15 september 2020, te Apeldoorn en/of Leeuwarden, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met één of meer natuurlijke personen en/of rechtspersonen, (onder wie) [medeverdachte 1] , zijnde de feitelijk bestuurder van een rechtspersoon, te weten [bedrijf 1] B.V., welke op 15 september 2020 door de Rechtbank Gelderland in staat van faillissement is verklaard,
voor bovengenoemd faillissement,
- een geldbedrag van (ongeveer) € 14.907,20, althans een geldbedrag, heeft overgeboekt van
het G-rekeningnummer van [bedrijf 1] B.V. naar het G-rekeningnummer [rekeningnummer 1] ten name van [bedrijf 2] B.V. (DOC-096), en/of
- zes, althans één of meer, schoonmaakcontracten met [bedrijf 3] die onderdeel waren van de inboedel van [bedrijf 1] B.V. omgezet naar een door haar feitelijk bestuurder [medeverdachte 1] nieuw opgerichte B.V. genaamd [bedrijf 4] B.V. (DOC-038 en DOC-137), en/of
- het bedrijf [bedrijf 4] B.V. om niet, hetzij klaarblijkelijk beneden de waarde, heeft overgenomen van [medeverdachte 1] ,
waardoor zij, verdachte [verdachte] , en/of haar mededader(s), (telkens) enig goed aan de boedel heeft onttrokken,
terwijl zij, verdachte [verdachte] , en/of haar mededader(s), (telkens) wist(en) dat hierdoor één of meer schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden werden benadeeld;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
(
subsidiair)
zij, op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 05 juni 2020 tot en met 15
september 2020, te Apeldoorn en/of Leeuwarden, althans in Nederland,
in het faillissement van een ander, te weten [bedrijf 1] B.V., welke op 15 september 2020 door de Rechtbank Gelderland in staat van faillissement is verklaard,
tezamen en in vereniging met één of meer natuurlijke personen en/of rechtspersonen, althans alleen,
(sub 1) voor bovengenoemd faillissement,
- zes, althans één of meer, schoonmaakcontracten met [bedrijf 3] die onderdeel waren van de inboedel van [bedrijf 1] B.V. omgezet naar een door haar feitelijk bestuurder [medeverdachte 1] nieuw opgerichte B.V. genaamd [bedrijf 4] B.V. (DOC-038 en DOC-137),
waardoor zij, verdachte [verdachte] , en/of haar mededader(s), (telkens) enig goed aan de boedel heeft onttrokken, en/of
(sub 2) voor bovengenoemd faillissement,
- het bedrijf [bedrijf 4] B.V. om niet, hetzij klaarblijkelijk beneden de waarde, heeft overgenomen van [medeverdachte 1] , en/of
- een geldbedrag van (ongeveer) € 14.907,20, althans een geldbedrag, heeft overgeboekt van het G-rekeningnummer van [bedrijf 1] B.V. naar het G-rekeningnummer [rekeningnummer 1] ten name van [bedrijf 2] B.V. (DOC-096),
waardoor zij, verdachte [verdachte] , en/of haar mededader(s), zich wederrechtelijk heeft laten bevoordelen.
3. De bewijsmotivering [1]
3.1
Inleiding
Op 27 juni 2019 is [bedrijf 1] B.V. (hierna: [bedrijf 1] B.V.) opgericht, met [bedrijf 5] B.V. (hierna: [bedrijf 5] ) als enig aandeelhouder en bestuurder. [2] Medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) is op zijn beurt enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 5] . [3]
Over de activiteiten van [bedrijf 1] B.V. heeft [medeverdachte 1] verklaard dat het personeel bij zes vestigingen van [bedrijf 3] ’s schoonmaakwerkzaamheden uitvoerde. Hij heeft verder verklaard dat hij zelf contact opnam met vestigingen van [bedrijf 3] ’s en de onderhandelingen deed. De contracten met de [bedrijf 3] ’s sloot hij ook zelf af. [4] Op grond van deze verklaring, de verklaring van [naam 1] (hierna: [naam 1] ) [5] dat [medeverdachte 1] het brein was en alle regelde en de verklaring van verdachte [6] dat [medeverdachte 1] de baas was, stelt de rechtbank was dat [medeverdachte 1] is aan te merken als feitelijk bestuurder van [bedrijf 1] B.V.
Aanleiding onderzoek
Op 15 september 2020 werd [bedrijf 1] B.V., op verzoek van Stichting
Bedrijfstakpensioenfonds voor de Schoonmaak- en Glazenwassersbedrijf (hierna: het
pensioenfonds), door de rechtbank Gelderland failliet verklaard. Mr. R.F. Feenstra (hierna: Feenstra) werd aangesteld tot curator. [7]
Curator Feenstra heeft op 22 oktober 2020 een melding gemaakt bij het Centraal Meldpunt Faillissementsfraude. Hij had namelijk het vermoeden dat [medeverdachte 1] en verdachte, die vanaf april 2020 de boekhouder was van [bedrijf 1] B.V., zich schuldig hadden gemaakt aan faillissementsfraude. Op 27 november 2020 heeft curator Feenstra een aanvullende melding ingediend, omdat hij vermoedde dat ook medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ), administratief medewerker van [bedrijf 1] B.V., betrokken is geweest bij de fraude in het faillissement van [bedrijf 1] B.V.
Op 19 februari 2021 is besloten tot het instellen van een strafrechtelijk onderzoek tegen voornoemde verdachten.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe allereerst gewezen op de uitspraak in de civiele zaak van curator Feenstra tegen [medeverdachte 1] , waarin de civiele rechter [medeverdachte 1] heeft veroordeeld tot vergoeding van het faillissementstekort en de vorderingen van [medeverdachte 1] in de vrijwaringsprocedure jegens verdachte heeft afgewezen. Dit betekent dat in de civiele zaak niet is gebleken dat verdachte enige rol heeft gespeeld bij de bedrieglijke bankbreuk, aldus de raadsman.
Hij heeft ten aanzien van de onderdelen 1 (overboeking naar [bedrijf 2] B.V.) en 3 (het bedrijf [bedrijf 4] B.V. om niet overnemen) van de tenlastelegging aangevoerd dat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het verkorten van de rechten van de schuldeisers.
Ten aanzien van onderdeel 2 (omzetten van de schoonmaakcontracten) heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat het dossier geen bewijs bevat dat verdachte hier enige bemoeienis mee heeft gehad.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
Van betalingsachterstand tot aanvraag van het faillissement
[bedrijf 6] B.V. deed vanaf juni 2019 de boekhouding van [bedrijf 1] B.V. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hem was opgevallen dat bepaalde zaken niet op orde waren. Zo had hij al geruime tijd geen bericht meer ontvangen over de pensioenen. Hij koos er daarom voor om de boekhouding uit te besteden aan [naam 1] . [naam 1] heeft vervolgens gemaild met het Pensioenfonds, wat resulteerde in tien facturen van het Pensioenfonds met het verzoek om een (achterstallig) totaalbedrag van € 16.849,58 te betalen. Aangezien [bedrijf 1] B.V. niet tot betaling overging, stuurde het Pensioenfonds op 13 februari 2020 een aanmaning en op 21 februari 2020 een laatste betalingsherinnering. Tot betaling leidde dit nog steeds niet en daarom schakelde het Pensioenfonds incassobureau Vesting Finance Incasso B.V. (hierna: Vesting Finance) in. Vanaf maart 2020 stuurde Vesting Finance meerdere brieven en e-mails naar [bedrijf 1] B.V., waaronder een brief op 18 mei 2020. In deze brief staat onder meer:
‘’Beste heer Yasar,
Wij hebben met u gesproken afgelopen vrijdag 15 mei 2020. U wilde een betalingsregeling afspreken (…)’’ [8]
Tot een betalingsregeling kwam het echter niet. Vervolgens vroeg [medeverdachte 1] per e-mail van 25 maart 2020 om uitstel van betaling, maar Vesting Finance wees dit af. Vesting Finance stuurde op 5 juni 2020 een brief, gedateerd 4 juni 2020, naar [bedrijf 1] B.V. met daarin onder meer het volgende:
‘’Als u niet op tijd betaalt, dan gaan wij over tot het aanvragen van het faillissement.’’ [9]
Vervolgens heeft mr. [naam 2] (hierna: [naam 2] ) in de brief van 16 juli 2020 aan
[bedrijf 1] B.V. laten weten dat hij optreedt als raadsman van het Pensioenfonds en het faillissement heeft aangevraagd. Op 31 juli 2020 heeft verdachte naar [naam 2] het voorstel gemaild om het openstaande bedrag in zes termijnen te betalen. [10]
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij de facturen van het Pensioenfonds aan [medeverdachte 2] heeft gegeven, zodat hij met het Pensioenfonds in gesprek kon gaan voor een oplossing. [11] [medeverdachte 1] heeft verder verklaard dat hij op de hoogte was van de brief van Vesting Finance van 4 juni 2020. Hij en verdachte hebben de situatie telefonisch besproken. En hij heeft haar de brief gestuurd. Zowel [medeverdachte 2] als verdachte hebben hem gerustgesteld dat zij dit zouden regelen met het Pensioenfonds. [12]
Verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte 2] haar in contact heeft gebracht met [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] had problemen met het Pensioenfonds en verdachte zou dat moeten regelen. Verdachte wist dat het geregeld moest worden, omdat anders het faillissement zou worden aangevraagd. Volgens verdachte was [medeverdachte 1] hiervan ook op de hoogte. Verdachte heeft vervolgens een brief gestuurd naar het Pensioenfonds en gevraagd om een betalingsregeling. Het Pensioenfonds ging hier niet mee akkoord, aldus verdachte. [13]
Onttrekkingen aan de boedel:
- omzetten schoonmaakcontracten (gedachtestreepje 2)
Veertien dagen nadat Vesting Finance had aangekondigd het faillissement te zullen aanvragen, werd [bedrijf 4] B.V. (hierna: [bedrijf 4] ) opgericht, met [medeverdachte 1] als middellijk bestuurder. Deze oprichting vond, blijkens de verklaring van verdachte hierover, plaats bij ‘haar notaris’ in Leeuwarden. [medeverdachte 1] vroeg haar om dat te regelen en dat heeft ze gedaan. Vervolgens werden de schoonmaakcontracten die [bedrijf 1] B.V. had met zes vestigingen van [bedrijf 3] ’s beëindigd en omgezet naar [bedrijf 4] en ging ook het personeel van [bedrijf 1] B.V. over naar [bedrijf 4] . Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier onvoldoende bewijs om vast te stellen dat verdachte hierbij betrokken is geweest.
Weliswaar heeft [medeverdachte 1] verklaard dat het verdachtes idee was om de contracten en het personeel over te zetten van [bedrijf 1] B.V. naar [bedrijf 4] en dat verdachte en [medeverdachte 2] , ter uitvoering hiervan, een afspraak hadden gemaakt bij de Kamer van Koophandel, maar verdachte heeft dit meerdere keren uitdrukkelijk betwist en het dossier bevat ook geen overige bewijsmiddelen ter ondersteuning van de verklaring van [medeverdachte 1] . Gelet hierop spreekt de rechtbank verdachte vrij van de handeling, zoals die is opgenomen bij gedachtestreepje 2.
- overboeking naar [bedrijf 2] B.V. (gedachtestreepje 1)
Op 27 juli 2020 werd een bedrag van € 14.907,20 overgeboekt van de G-rekening van [bedrijf 1] B.V. met het nummer [rekeningnummer 2] naar de G-rekening van [bedrijf 2] B.V. (hierna: [bedrijf 2] ) met het nummer [rekeningnummer 1] . De omschrijving bij de
overboeking is ‘factuur [factuurnummer] ’. [14]
In de factuur, waar de omschrijving naar verwijst, werd verzocht om 80% van het gefactureerde bedrag van € 18.634,00 over te maken. Dit bedrag ziet, blijkens de beschrijving op de factuur, op ‘inleen personeel per maand’. [15]
De factuur is afkomstig van [bedrijf 2] . [bedrijf 7] B.V. (hierna: [bedrijf 7] ) is enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 2] . [16] Verdachte is op haar beurt enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 7] . [17]
De telefoon van verdachte is doorzocht. In WhatsApp werden onder meer gesprekken met de
gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer] gevonden. In een van die gesprekken geeft
de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer] aan ‘Tmm is van mijn dochter [naam 3]
’. [medeverdachte 2] heeft een dochter met de naam [naam 3] . [18]
Naar het oordeel van de rechtbank staat hiermee vast dat [medeverdachte 2] de gebruiker is van het telefoonnummer [telefoonnummer] .
Verdachte en [medeverdachte 2] voerden op 22 juli 2020 het volgende gesprek met elkaar:
A: Factuur [bedrijf 2] klopt niet
A: Is teveel. Moet 15.xxx euro zijn
K: Heb bewust gedaan
K: De andere deel blijft openstaan
(…)
A: Ik laat wel morgen regelen
K: Alleen deel g rek overmaken
K: Bij faillissement ben ik ook schuldeiser
En op 27 juli 2020:
A: Geld staat op g-rek [19]
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat verdachte hem vroeg om het bedrag naar haar G-rekening over te maken. [medeverdachte 1] vroeg haar hoe dat moest, waarna ze vertelde dat [medeverdachte 2] hem hierbij zou helpen. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat [medeverdachte 2] , in zijn aanwezigheid en met zijn toestemming, het geld met telefoon of laptop heeft overgemaakt van de G-rekening van [bedrijf 1] B.V. naar de G-rekening van [bedrijf 2] . Over de inhoud van de factuur heeft [medeverdachte 1] verklaard dat [bedrijf 1] B.V. geen personeel heeft ingeleend bij [bedrijf 2] . De factuur is dus eigenlijk vals, aldus [medeverdachte 1] , en heeft alleen betrekking op het overboeken van het geld en niet op het inlenen van
personeel. [20]
De rechtbank stelt op basis van het vorengaande vast dat verdachte en [medeverdachte 2] overleg met
elkaar hebben gehad over de inhoud van de factuur van [bedrijf 2] . [medeverdachte 1] heeft vervolgens in opdracht van verdachte en met hulp van [medeverdachte 2] (80% van) het gefactureerde bedrag, te weten
€ 14.907,20, overgeboekt van de G-rekening van [bedrijf 1] B.V. naar de G-rekening van [bedrijf 2] , van welke vennootschap verdachte middellijk bestuurder is. [medeverdachte 2] berichtte verdachte op het moment dat het geld op de G-rekening van [bedrijf 2] stond. Gelet op deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte de ten laste gelegde overboeking in een nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [bedrijf 1] B.V. heeft gedaan.
De rechtbank stelt verder vast dat het overgeboekte bedrag van € 14.907,20 aan het vermogen van [bedrijf 1] B.V. is onttrokken en daarmee buiten het bereik en het zicht van de curator is gesteld. Gelet hierop concludeert de rechtbank dat enig goed aan de boedel is onttrokken.
- het bedrijf [bedrijf 4] B.V. om niet overnemen (gedachtestreepje 3)
Op basis van het dossier stelt de rechtbank vast dat [bedrijf 4] uit hoofde van de schoonmaakcontracten ongeveer € 40.000,00 per maand ontving van de [bedrijf 3] ’s vestigingen. Verdachte hoefde slechts € 100,00 aan [medeverdachte 1] te betalen voor de aandelen van [bedrijf 4] . Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat verdachte het bedrijf [bedrijf 4] om niet, althans ver beneden de waarde, heeft overgenomen van [medeverdachte 1] , zoals bij gedachtestreepje 3 ten laste is gelegd.
Naar het oordeel van de rechtbank kan echter niet bewezen worden verklaard dat hiermee enig goed aan de boedel van [bedrijf 1] B.V. is onttrokken, omdat [bedrijf 4] geen onderdeel vormt of vormde van het vermogen en daarmee de boedel van [bedrijf 1] B.V. Zij spreekt verdachte dan ook vrij van dit deel van de tenlastelegging.
Benadeling schuldeisers
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ervan op de hoogte waren dat [bedrijf 1] B.V. een betalingsachterstand had bij het Pensioenfonds, die steeds verder opliep. Zowel verdachte als [medeverdachte 2] hebben geprobeerd om een betalingsregeling te treffen met het Pensioenfonds, maar zonder resultaat. Op 5 juni 2020 heeft incassobureau Vesting Finance, namens het Pensioenfonds, dan ook bericht dat het faillissement van [bedrijf 1] B.V. zal worden aangevraagd. In de periode hierna werd in korte tijd een nieuwe vennootschap opgericht en door verdachte – in nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [bedrijf 1] B.V. – geld onttrokken aan de boedel van [bedrijf 1] B.V. Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] vanaf 5 juni 2020 wisten dat een faillissement voorzienbaar was. Omdat zij zich nadien schuldig hebben gemaakt aan het onttrekken van geld, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat zij opzet hadden op het benadelen van schuldeisers. Deze benadeling heeft zich ook daadwerkelijk voorgedaan, nu het onttrokken geldbedrag gedurende de ten laste gelegde periode niet aan (verhaal door) de schuldeisers, onder wie het Pensioenfonds, Santander en de Belastingdienst, ten goede is gekomen.
Conclusie
De rechtbank acht aldus het onder 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend
bewezen, met uitzondering van de gedachtestreepjes 2 en 3.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
zij in de periode 5 juni 2020 tot en met 15 september 2020 in Nederland,
tezamen en in vereniging met één of meer natuurlijke personen en/of rechtspersonen, onder wie [medeverdachte 1] , zijnde de feitelijk bestuurder van een rechtspersoon, te weten [bedrijf 1] B.V., welke op 15 september 2020 door de Rechtbank Gelderland in staat van faillissement is verklaard,
voor bovengenoemd faillissement,
- een geldbedrag van € 14.907,20 heeft overgeboekt van het G-rekeningnummer van [bedrijf 1] B.V. naar het G-rekeningnummer [rekeningnummer 1] ten name van [bedrijf 2] B.V.,
waardoor zij, verdachte [verdachte] , en haar mededaders, enig goed aan de boedel hebben onttrokken,
terwijl zij, verdachte [verdachte] , en haar mededaders, wisten dat hierdoor één of meer schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden werden benadeeld.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in artikel 343 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
primair:
het misdrijf:
medeplegen van het als bestuurder van een rechtspersoon, wetende dat hierdoor een of meer schuldeisers van de rechtspersoon in hun verhaalsmogelijkheden worden benadeelde, voor de intreding van het faillissement, terwijl dit is gevolgd, enig goed aan de boedel onttrekken.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van
verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het
bewezenverklaarde feit.
6. De op te leggen straf of maatregel
6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke
gevangenisstraf van 3 maanden, met een proeftijd van 3 jaren, en een taakstraf voor de duur van 180 uren. De tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, moet hiervan worden afgetrokken.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen.
De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft, middels haar bedrijf [bedrijf 8] B.V., administratieve werkzaamheden uitgevoerd voor [bedrijf 1] B.V. Samen met anderen, onder wie de feitelijk bestuurder van [bedrijf 1] B.V., heeft zij zich schuldig gemaakt aan bedrieglijke bankbreuk. Zij heeft namelijk, voordat het faillissement van [bedrijf 1] B.V. werd uitgesproken, een geldbedrag van € 14.907,20 overgeboekt van een rekening van [bedrijf 1] B.V. naar een rekening van [bedrijf 2] B.V., van welke vennootschap verdachte middellijk bestuurder is.
Op het moment dat [bedrijf 1] B.V. in staat van faillissement werd verklaard, was er daardoor minder geld in de boedel aanwezig om onder de schuldeisers te verdelen.
De rechtbank neemt het verdachte zeer kwalijk dat zij – gelet op haar financiële belangen in [bedrijf 2] B.V. – enkel oog heeft gehad voor haar eigen belang. Het handelen van verdachte is temeer kwalijk, nu van haar als boekhouder professioneel en integer handelen mocht worden verwacht.
In het voordeel van verdachte houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat zij voornoemd geldbedrag, op verzoek van de curator, weer heeft terugbetaald op de boedelrekening.
Tot slot heeft de rechtbank geconstateerd dat verdachte een blanco strafblad heeft.
Vanwege deze omstandigheden acht de rechtbank het passend en geboden om verdachte een onvoorwaardelijke taakstraf op te leggen. De duur van deze taakstraf is beduidend korter dan geëist door de officier van justitie, omdat de rechtbank verdachte van de boedelonttrekkingen, zoals die zijn opgenomen in de gedachtestreepjes 2 en 3, vrijspreekt.
Om recht te doen aan de ernst en omvang van het bewezen verklaarde, maar ook om verdachte ervan te doordringen dat zij voortaan geen strafbare feiten meer moet plegen, zal de rechtbank haar daarnaast een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat de oplegging van een geheel
voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden, met een proeftijd van 3 jaren, en een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 60 uren, te vervangen door 30 dagen hechtenis, als deze niet naar behoren wordt verricht, passend en geboden is. Voor de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht, moeten van de taakstraf nog een aantal uren worden afgetrokken.

7.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 47 Sr.

8.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
primair:
het misdrijf:
medeplegen van het als bestuurder van een rechtspersoon, wetende dat hierdoor een of meer schuldeisers van de rechtspersoon in hun verhaalsmogelijkheden worden benadeelde, voor de intreding van het faillissement, terwijl dit is gevolgd, enig goed aan de boedel onttrekken;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het primair bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
60 (zestig) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
30 (dertig) dagen;
- beveelt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de eerste zestig dagen doorgebracht in verzekering of voorlopige hechtenis, twee uren en voor de resterende dagen één uur per dag aftrek plaatsvindt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.S. de Waard, voorzitter, mr. M.B. Werkhoven en mr. F.M.A. ‘t Hart, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.R. Mulder, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 9 november 2023.
Buiten staat
Mr. M.S. de Waard en mr. F.M.A. ’t Hart zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de FIOD / Belastingdienst met onderzoeksnummer 6069503 (Manukau). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Een geschrift, te weten een uittreksel van de Kamer van Koophandel van [bedrijf 1] B.V., pagina’s 300021 en 300022 (DOC-003).
3.Proces-verbaal beschrijving vennootschappen, pagina 100057, derde alinea (AMB-004).
4.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , van 19 oktober 2021, pagina 600005, alinea 3 (V-001-01).
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 1] , van 18 februari 2022, pagina 700035, alinea 7 (G-004-01).
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , van 19 oktober 2021, pagina 600037, alinea 3 (V-002-01).
7.Een geschrift, te weten een vonnis van de rechtbank Gelderland, van 15 september 2020, pagina’s 300019 tot en met 300020 (DOC-002).
8.Een geschrift, te weten een brief van Vesting Finance aan [bedrijf 1] B.V. van 18 mei 2020, pagina 300382 (DOC-108).
9.Een geschrift, te weten een e-mailbericht van Vesting Finance, van 5 juni 2020, pagina 300379 (DOC-107) met als bijlage een geschrift, te weten een brief van Vesting Finance, van 4 juni 2020, pagina 300293 (DOC-077).
10.Een geschrift, te weten een e-mailbericht van [verdachte] , van 31 juli 2020, pagina 300295 (DOC-078).
11.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , van 20 oktober 2021, pagina 600010, laatste alinea (V-001-02).
12.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , van 21 oktober 2021, pagina’s 600018 en 600019 (V-001-03).
13.De verklaring van verdachte [verdachte] , zoals opgenomen in het proces-verbaal van de terechtzitting van 12 oktober 2023.
14.Een geschrift, te weten een afschrift zakelijke rekening, pagina 300344 (DOC-096).
15.Een geschrift, te weten een factuur van [bedrijf 2] B.V., van 1 juli 2020, pagina 300399 (DOC-119).
16.Een geschrift, te weten een uittreksel van de Kamer van Koophandel van [bedrijf 2] B.V., van 9 december 2021, pagina’s 300414 en 300415 (DOC-127).
17.Een geschrift, te weten een uittreksel van de Kamer van Koophandel van [bedrijf 7] B.V., van 9 december 2021, pagina’s 300412 en 300413 (DOC-126).
18.Proces-verbaal beschrijving Yasar [medeverdachte 2] , van 4 april 2022, pagina 100181, alinea 2 (AMB-021).
19.Een geschrift, te weten getagde WhatsApp-berichten tussen ‘ [alias] ’ en [verdachte] , pagina’s 300474 tot en met 300476 (DOC-143).
20.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , van 14 februari 2022, pagina 600024, alinea’s 1, 8, 10 en 12 (V-001-04).