ECLI:NL:RBOVE:2023:4494

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
8 november 2023
Publicatiedatum
9 november 2023
Zaaknummer
C/08/296676 / HA ZA 23-190
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdelijkheid van aansprakelijkheid in geldleningsovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 8 november 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiser] B.V. en [gedaagde] B.V. De kern van het geschil betreft de vraag of gedaagde hoofdelijk aansprakelijk is voor het terugbetalen van een geldlening van € 25.000,- aan eiser, op basis van een geldleningsovereenkomst die op 15 april 2021 is gesloten. Eiser stelt dat gedaagde hoofdelijk verbonden is, terwijl gedaagde betwist dat dit het geval is. De rechtbank oordeelt dat de tekst van de overeenkomst niet eenduidig is en dat eiser onvoldoende feiten heeft aangevoerd om te concluderen dat gedaagde hoofdelijk aansprakelijk is. De rechtbank wijst de vorderingen van eiser af, omdat niet is aangetoond dat gedaagde bij het aangaan van de overeenkomst de bedoeling had om hoofdelijk aansprakelijk te zijn. Eiser wordt veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 4.369,-.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/296676 / HA ZA 23-190
Vonnis van 8 november 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats 1],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
advocaat: mr. J.F. Vanhommerig,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats 2],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
advocaten: mr. A.J.C. van Gurp en mr. M.A.E. Spekreijse.

1. De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- de conclusie van antwoord,
- de mondelinge behandeling van 14 september 2023.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

2. De feiten

2.1 Op 15 april 2021 is een geldleningsovereenkomst gesloten, waarin het volgende – voor zover relevant – is opgenomen:
De ondergetekenden:
1.
De heer [naam 1], ten deze handelend als alleen zelfstandig bevoegd bestuurder van[eiser] B.V.,een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, statutair gevestigd te [vestigingsplaats 1], met adres [adres 1], handelsregisternummer [nummer 1];
[eiser] B.V. hierna te noemen“Kredietgever”;
2.
[bedrijf 1] B.V., een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, statutair gevestigd te Enschede, met adres [adres 2], handelsregisternummer [nummer 2], ten deze vertegenwoordigd door:
1.
[bedrijf 2] B.V.,een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, statutair gevestigd te Enschede, met adres [adres 2], handelsregisternummer [nummer 3], ten deze vertegenwoordigd door de heer [naam 2]; en
2.
[gedaagde] B.V., een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, statutair gevestigd te [vestigingsplaats 2], met [adres 3], handelsregisternummer [nummer 4], ten deze vertegenwoordigd door de heer [naam 3];
De besloten vennootschappen[bedrijf 1] B.V., [bedrijf 2] B.V.en[gedaagde] B.V.hierna tezamen en ieder afzonderlijk ook te noemen: “Kredietnemer”;
I. Vooropstelling
De ondergetekenden, handelend als gemeld, geven vooraf te kennen:
A. dat Kredietgever aan Kredietnemer een bedrag van € 25.000,- (vijfentwintigduizend euro) ter beschikking gesteld heeft aan Kredietnemer. Dit bedrag is op overgeschreven op een rekening ten name van [bedrijf 1] B.V.
B. dat Kredietgever geïnformeerd is over plannen en prognoses van [bedrijf 1] B.V.;
(..)
II. Geldlening
Kredietnemer heeft ter leen heeft ontvangen van een bedrag van € 25.000,- (zegge vijfentwintigduizend euro) en is deswege schuldig aan de Kredietgever een som van
€ 25.000,-
(..)
III. Bepalingen
1.
Over het geleende of niet afgeloste deel daarvan is Kredietnemer over de looptijd een rente van 5% rente op jaarbasis verschuldigd. Vanaf 1 juni 2021 is kredietnemer verplicht de tot dan toe verschenen rente te voldoen. Eerste rentebetaling voor of uiterlijk op 1 juni 2021;
(..)

IV. Overige bepalingen

1.
Indien een partij bestaat uit meerdere personen, dan is ieder van hen hoofdelijk verbonden voor het geheel van alle uit deze overeenkomst voortvloeiende verplichtingen;
(..)”.
2.2.
[bedrijf 1] B.V. (hierna: [bedrijf 1]) en [bedrijf 2] B.V. (hierna: [bedrijf 2]) zijn gefailleerd. Tot op heden is het geleende bedrag van € 25.000,- niet aan [eiser] terugbetaald.
3. Het geschil
3.1
[eiser] vordert [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot betaling van € 28.440,07, vermeerderd met 5% rente over het bedrag van € 25.000,- vanaf 22 april 2023 tot aan de dag van voldoening. Daarnaast vordert zij [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt aan haar vordering ten grondslag dat uit de geldleningsovereenkomst volgt dat [gedaagde] aan haar een bedrag van € 25.000,- moet betalen, omdat [gedaagde] hoofdelijk is verbonden. Daarbij verwijst [eiser] naar de bepaling: “
Indien een partij bestaat uit meerdere personen, dan is ieder van hen hoofdelijk verbonden voor het geheel van alle uit deze overeenkomst voortvloeiende verplichtingen;”. Daarnaast staat in de overeenkomst dat partijen een rente van 5% per jaar zijn overeengekomen, waardoor [gedaagde] ook de verschenen rente moet betalen. Over de periode vanaf 1 juni 2021 tot 21 april 2023 heeft [eiser] deze rente berekend op een bedrag van € 2.415,07. Verder stelt [eiser] dat zij [gedaagde] tevergeefs heeft aangemaand om aan haar betalingsverplichting te voldoen. [eiser] heeft daardoor buitengerechtelijke incassokosten moeten maken, waarvoor zij een vergoeding van € 1.025,- vordert.
3.3.
[gedaagde] voert in verweer aan dat uit de geldleningsovereenkomst niet volgt dat zij hoofdelijk verbonden is. [bedrijf 1] is de feitelijke kredietnemer, omdat zij het bedrag op haar rekening heeft ontvangen. [bedrijf 1] was ook degene die behoefte had aan een geldlening, vanwege haar plannen en prognoses, waarover zij [eiser] heeft geïnformeerd. [gedaagde] heeft slechts gehandeld als ‘vertegenwoordiger’. Het enkele feit dat zij ook ‘kredietnemer’ wordt genoemd, betekent nog niet dat zij hoofdelijk aansprakelijk is. Het is ook niet de bedoeling van partijen geweest dat [gedaagde] hoofdelijk verbonden zou zijn. De bepaling “
Indien een partij bestaat uit meerdere personen, dan is ieder van hen hoofdelijk verbonden voor het geheel van alle uit deze overeenkomst voortvloeiende verplichtingen;” mist toepassing, omdat [bedrijf 1] niet uit meerdere personen bestaat.
4. De beoordeling
4.1
De vraag ligt voor of [gedaagde] op grond van de geldleningsovereenkomst hoofdelijk aansprakelijk is voor het terugbetalen van € 25.000,- aan [eiser]. Partijen verschillen van mening of [gedaagde] bij het aangaan van de geldleningsovereenkomst als partij heeft gehandeld, en ook zichzelf heeft willen binden, of alleen als vertegenwoordigingsbevoegd bestuurder van [bedrijf 1], en zichzelf dus niet heeft willen binden.
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt het antwoord op deze vraag niet eenduidig uit de letterlijke tekst van de overeenkomst. In de overeenkomst staat namelijk eerst dat [bedrijf 1] is
vertegenwoordigddoor [bedrijf 2] en [gedaagde]. Maar vervolgens staat er dat [bedrijf 1], [bedrijf 2] en [gedaagde] tezamen en afzonderlijk als ‘kredietnemer’ moeten worden geduid. Het geld is echter alleen verstrekt aan [bedrijf 1]. De rechtbank is met [gedaagde] van oordeel dat de bepaling “
Indien een partij bestaat uit meerdere personen, dan is ieder van hen hoofdelijk verbonden voor het geheel van alle uit deze overeenkomst voortvloeiende verplichtingen;”, onduidelijk is. Er is namelijk geen sprake van een partij die uit meerdere personen bestaat, bij de ondergetekenden staat immers dat de partij [bedrijf 1] vertegenwoordigd is door [bedrijf 2] en [gedaagde]. Dat de aanduiding van [bedrijf 1], [bedrijf 2] en [gedaagde] als ‘kredietnemer’, betekent dat zij moet worden gezien als een partij die bestaat uit meerdere personen, is niet overtuigend.
4.3.
Het komt daarom aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze afspraken mochten toekennen en wat partijen over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen redelijkerwijze mochten afleiden. Nu [eiser] de eisende partij is, is het aan haar om voldoende feiten en omstandigheden te stellen waaruit volgt dat partijen bij het aangaan van de overeenkomst de bedoeling hebben gehad dat [gedaagde] hoofdelijk aansprakelijk is of dat [gedaagde] dit redelijkerwijs zo had kunnen begrijpen.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat [eiser] hierin niet is geslaagd. Tijdens de zitting is naar voren gekomen dat bij het aangaan van de overeenkomst tussen [eiser] en [gedaagde] niet expliciet is besproken dat het de bedoeling van [eiser] was dat [gedaagde] hoofdelijk verbonden zou zijn. Op de zitting heeft de heer [naam 1] namens [eiser] verklaard dat hij tegen [gedaagde] en [bedrijf 2] heeft gezegd dat hij de lening alleen wilde verstrekken aan [bedrijf 1] als [gedaagde] en [bedrijf 2] zouden meetekenen. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft [eiser] ter zitting e-mailberichten overgelegd. De rechtbank kan hieraan echter geen betekenis toekennen, omdat de berichten alleen aan de heer [naam 2] van [bedrijf 2] zijn gericht, en niet aan de heer [gedaagde], en [gedaagde] ter zitting heeft verklaard dat hij de e-mailberichten niet eerder heeft gezien. Nu het in deze procedure alleen gaat om wat afgesproken is tussen [eiser] en [gedaagde], zijn de berichten niet relevant. De rechtbank is verder van oordeel dat ook in het geval dat [eiser] tegen [gedaagde] zou hebben gezegd dat [gedaagde] moet ‘meetekenen’, enkel hieruit nog niet volgt dat [gedaagde] redelijkerwijs had kunnen begrijpen dat zij dus hoofdelijk aansprakelijk zou zijn. Ten slotte acht de rechtbank van belang dat [eiser] de overeenkomst heeft laten opstellen. Het lag daardoor in haar handen om voldoende duidelijk vast te leggen dat zij naast [bedrijf 1] – aan wie zij de lening feitelijk heeft verstrekt – ook andere partijen hoofdelijk wilde verbinden tot het terugbetalen van de lening. Nu zij dit niet duidelijk heeft vastgelegd en niet expliciet met [gedaagde] heeft besproken, moet de conclusie zijn dat [gedaagde] niet hoofdelijk aansprakelijk is voor het terugbetalen van het geleende bedrag.
4.5.
Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank de vordering en nevenvorderingen van [eiser] afwijzen.
Proceskosten
4.6.
[eiser] is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. De proceskosten aan de zijde van [gedaagde] tot aan dit vonnis worden als volgt vastgesteld:
- griffierecht
2.837,-
- salaris advocaat
1.532,-
(2 punten × € 766,-)
totaal
4.369,-
4.7.
De nakosten zullen worden toegewezen zoals onder de beslissing vermeld.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op € 4.369,-,
5.3
veroordeelt [eiser] in de nakosten, begroot op € 173,- aan salaris advocaat, te
verhogen met € 90,- en de kosten van betekening indien na aanschrijving betaling niet binnen veertien dagen na heden plaatsvindt en dit vonnis betekend moet worden,
5.4.
verklaart de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.G.M. Fluttert en in het openbaar uitgesproken op
8 november 2023.