ECLI:NL:RBOVE:2023:4492

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
9 november 2023
Publicatiedatum
9 november 2023
Zaaknummer
84/108461-22 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedrieglijke bankbreuk en onttrekking aan de boedel van een failliete rechtspersoon

Op 9 november 2023 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij de bedrieglijke bankbreuk van de rechtspersoon [bedrijf 1] B.V., die op 15 september 2020 failliet werd verklaard. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden en een taakstraf van 150 uur. De verdachte heeft samen met anderen, waaronder de feitelijk bestuurder van [bedrijf 1] B.V., [medeverdachte 1], zich schuldig gemaakt aan het onttrekken van geld aan de boedel en het aangaan van financiële verplichtingen die niet in het belang van de rechtspersoon waren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wist dat zijn handelingen de schuldeisers benadeelden, wat leidde tot de bewezenverklaring van de tenlastelegging. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de rol van de verdachte in het geheel en zijn eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten. De verdachte was niet aanwezig tijdens de zitting, maar zijn raadsman heeft vrijspraak bepleit, wat door de rechtbank niet werd gehonoreerd. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het medeplegen van het onttrekken van goed aan de boedel en het buitensporig verbruiken van middelen van de rechtspersoon, en heeft de strafmaat bepaald op basis van de ernst van de feiten en de rol van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer : 84/108461-22 (P)
Datum vonnis : 9 november 2023
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1976 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 12 en 26 oktober 2023.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.M. Ruige en van wat door verdachtes raadsman mr. J.C. Reisinger, advocaat in Utrecht, naar voren is gebracht.
De verdachte zelf was niet aanwezig.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er na wijziging van de tenlastelegging van 12 oktober 2023, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte (
primair) in de periode van 5 juni 2020 tot en met 15 september 2020 samen met natuurlijke en/of rechtspersonen, onder wie [medeverdachte 1] , zijnde de feitelijk bestuurder van het failliet verklaarde [bedrijf 1] B.V., bedrieglijke bankbreuk heeft gepleegd door onder andere een geldbedrag aan de boedel te onttrekken dan wel (
subsidiair) dat hij in het faillissement van een ander, te weten voornoemde rechtspersoon, samen met natuurlijke en/of rechtspersonen, althans alleen, goederen aan de boedel heeft onttrokken.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
(
primair)
hij, op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 05 juni 2020 tot en met 15 september 2020, te Apeldoorn en/of Leeuwarden, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met één of meer natuurlijke personen en/of rechtspersonen, (onder wie) [medeverdachte 1] , zijnde de feitelijk bestuurder van een rechtspersoon, te weten [bedrijf 1] B.V., welke op 15 september 2020 door de Rechtbank Gelderland in staat van faillissement is verklaard,
(sub 1) voor bovengenoemd faillissement,
- een geldbedrag van (ongeveer) € 14.907,20, althans een geldbedrag, heeft overgeboekt van
het G-rekeningnummer van [bedrijf 1] B.V. naar het G-rekeningnummer [rekeningnummer 1] ten name van [bedrijf 2] B.V. ( [nummer] ), en/of
- zes, althans één of meer, schoonmaakcontracten met McDonalds die onderdeel waren van de inboedel van [bedrijf 1] B.V. omgezet naar een door haar feitelijk bestuurder [medeverdachte 1] nieuw opgerichte B.V. genaamd [bedrijf 3] B.V. ( [nummer 2] en [nummer 3] ),
waardoor hij, verdachte [verdachte] , en/of zijn mededader(s), (telkens) enig goed aan de boedel heeft onttrokken, en/of
(sub 2) voor bovengenoemd faillissement,
- een financial leaseovereenkomst is aangegaan met [bedrijf 4] B.V., voor de aanschaf van een personenauto van het merk BMW, type X1, met kenteken [kenteken 1] , waarbij is overeengekomen dat [bedrijf 1] B.V. een bedrag
van € 39.920,64 zou betalen in 48 termijnen ( [nummer 4] ), en/of
- een financial leaseovereenkomst is aangegaan met [bedrijf 4] B.V., voor de aanschaf van een personenauto van het merk Porsche, type Cayenne, met kenteken [kenteken 2] , waarbij is overeengekomen dat [bedrijf 1] B.V. een bedrag van € 40.111,60 zou betalen in 30 termijnen ( [nummer 5] ),
waardoor hij, verdachte [verdachte] , en/of zijn mededader(s), buitensporig middelen van voornoemde rechtspersoon heeft verbruikt, uitgegeven en/of vervreemd,
terwijl hij, verdachte [verdachte] , en/of zijn mededader(s), (telkens) wist(en) dat hierdoor één of meer schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden werden benadeeld;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
(
subsidiair)
hij, op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 05 juni 2020 tot en met 15
september 2020, te Apeldoorn en/of Leeuwarden, althans in Nederland,
in het faillissement van een ander, te weten [bedrijf 1] B.V., welke op 15 september 2020 door de Rechtbank Gelderland in staat van faillissement is verklaard,
tezamen en in vereniging met één of meer natuurlijke personen en/of rechtspersonen, althans alleen,
voor bovengenoemd faillissement,
- een geldbedrag van (ongeveer) € 14.907,20, althans een geldbedrag, heeft overgeboekt van het G-rekeningnummer van [bedrijf 1] B.V. naar het G-rekeningnummer [rekeningnummer 1] ten name van [bedrijf 2] B.V. ( [nummer] ), en/of
- zes, althans één of meer, schoonmaakcontracten met McDonalds die onderdeel waren van de inboedel van [bedrijf 1] B.V. omgezet naar een door haar feitelijk bestuurder [medeverdachte 1] nieuw opgerichte B.V. genaamd [bedrijf 3] B.V. ( [nummer 2] en [nummer 3] ), en/of
- een financial leaseovereenkomst is aangegaan met [bedrijf 4] B.V., voor de aanschaf van een personenauto van het merk BMW, type X1, met kenteken [kenteken 1] , waarbij is overeengekomen dat [bedrijf 1] B.V. een bedrag
van € 39.920,64 zou betalen in 48 termijnen ( [nummer 4] ), en/of
- een financial leaseovereenkomst is aangegaan met [bedrijf 4]
B.V., voor de aanschaf van een personenauto van het merk Porsche, type Cayenne, met
kenteken [kenteken 2] , waarbij is overeengekomen dat [bedrijf 1] B.V. een bedrag van € 40.111,60 zou betalen in 30 termijnen ( [nummer 5] ),
waardoor hij, verdachte [verdachte] , en/of zijn mededader(s), (telkens) enig goed aan de boedel heeft onttrokken, terwijl hij, verdachte [verdachte] , en/of zijn mededader(s), (telkens) wist(en) dat hierdoor één of meer schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden werden benadeeld.
3. De bewijsmotivering [1]
3.1
Inleiding
Op 27 juni 2019 is [bedrijf 1] B.V. (hierna: [bedrijf 1] B.V.) opgericht, met [bedrijf 5] B.V. (hierna: [bedrijf 5] ) als enig aandeelhouder en bestuurder. [2] Medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) is op zijn beurt enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 5] . [3]
Over de activiteiten van [bedrijf 1] B.V. heeft [medeverdachte 1] verklaard dat het personeel bij zes vestigingen van McDonald’s schoonmaakwerkzaamheden uitvoerde. Hij heeft verder verklaard dat hij zelf contact opnam met vestigingen van McDonald’s en de onderhandelingen deed. De contracten met de McDonald’s sloot hij ook zelf af. [4] Op grond van deze verklaring, de verklaring van [naam 1] (hierna: [naam 1] ) [5] dat [medeverdachte 1] het brein was en alle regelde en de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) [6] dat [medeverdachte 1] de baas was, stelt de rechtbank was dat [medeverdachte 1] is aan te merken als feitelijk bestuurder van [bedrijf 1] B.V.
Aanleiding onderzoek
Op 15 september 2020 werd [bedrijf 1] B.V., op verzoek van [pensioenfonds]
voor de Schoonmaak- en Glazenwassersbedrijf (hierna: het
pensioenfonds), door de rechtbank Gelderland failliet verklaard. Mr. [curator] (hierna: [curator]) werd aangesteld tot curator. [7]
Curator [curator] heeft op 22 oktober 2020 een melding gemaakt bij het Centraal Meldpunt
Faillissementsfraude. Hij had namelijk het vermoeden dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , vanaf april 2020 de boekhouder van [bedrijf 1] B.V., zich schuldig hadden gemaakt aan faillissementsfraude.
Op 27 november 2020 heeft curator [curator] een aanvullende melding ingediend, omdat hij vermoedde dat ook verdachte, als administratief medewerker werkzaam bij [bedrijf 1] B.V., betrokken is geweest bij de fraude in het faillissement van [bedrijf 1] B.V.
Op 19 februari 2021 is besloten tot het instellen van een strafrechtelijk onderzoek tegen voornoemde verdachten.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit.
Hij heeft daartoe allereerst aangevoerd dat op basis van het dossier niet bewezen kan worden dat verdachte de pleger is geweest van de ten laste gelegde handelingen. Als administratief medewerker waren dat zijn taken ook helemaal niet, aldus de raadsman. De raadsman heeft gesteld dat evenmin bewezen kan worden dat verdachte de tenlastegelegde handelingen heeft medegepleegd, omdat hij hieraan geen substantiële bijdrage heeft geleverd. Volgens de raadsman is hooguit sprake van medeplichtigheid, maar die variant is niet ten laste gelegd.
De raadsman heeft ten tweede aangevoerd dat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het benadelen van de schuldeisers.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
Van betalingsachterstand tot aanvraag van het faillissement
[bedrijf 6] B.V. deed vanaf juni 2019 de boekhouding van [bedrijf 1] B.V. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hem was opgevallen dat bepaalde zaken niet op orde waren. Zo had hij al geruime tijd geen bericht meer ontvangen over de pensioenen. Hij koos er daarom voor om de boekhouding uit te besteden aan [naam 1] . [naam 1] heeft vervolgens gemaild met het Pensioenfonds, wat resulteerde in tien facturen van het Pensioenfonds met het verzoek om een (achterstallig) totaalbedrag van € 16.849,58 te betalen. Aangezien [bedrijf 1] B.V. niet tot betaling overging, stuurde het Pensioenfonds op 13 februari 2020 een aanmaning en op 21 februari 2020 een laatste betalingsherinnering. Tot betaling leidde dit nog steeds niet en daarom schakelde het Pensioenfonds incassobureau [bedrijf 7] B.V. (hierna: [bedrijf 7] ) in. Vanaf maart 2020 stuurde [bedrijf 7] meerdere brieven en e-mails naar [bedrijf 1] B.V., waaronder een brief op 18 mei 2020. In deze brief staat onder meer:
‘’Beste heer [verdachte] ,
Wij hebben met u gesproken afgelopen vrijdag 15 mei 2020. U wilde een betalingsregeling afspreken (…)’’ [8]
Tot een betalingsregeling kwam het echter niet. Vervolgens vroeg [medeverdachte 1] per e-mail van
25 maart 2020 om uitstel van betaling, maar [bedrijf 7] wees dit af. [bedrijf 7] stuurde op 5 juni 2020 een brief, gedateerd 4 juni 2020, naar [bedrijf 1] B.V. met daarin onder meer het volgende:
‘’Als u niet op tijd betaalt, dan gaan wij over tot het aanvragen van het
faillissement.’’ [9]
Vervolgens heeft mr. J.A. Trimbach (hierna: Trimbach) in de brief van 16 juli 2020 aan
[bedrijf 1] B.V. laten weten dat hij optreedt als raadsman van het Pensioenfonds en het faillissement heeft aangevraagd. Op 31 juli 2020 heeft [medeverdachte 2] naar Trimbach het voorstel gemaild om het openstaande bedrag in zes termijnen te betalen. [10]
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij de facturen van het Pensioenfonds aan verdachte heeft gegeven, zodat hij met het Pensioenfonds in gesprek kon gaan voor een oplossing. [11] [medeverdachte 1] heeft verder verklaard dat hij op de hoogte was van de brief van [bedrijf 7] van
4 juni 2020. Hij en [medeverdachte 2] hebben de situatie telefonisch besproken. En hij heeft haar de brief gestuurd. Zowel verdachte als [medeverdachte 2] hebben hem gerustgesteld dat zij dit zouden regelen met het Pensioenfonds. [12]
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat verdachte haar in contact heeft gebracht met [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] had problemen met het Pensioenfonds en [medeverdachte 2] zou dat moeten regelen. [medeverdachte 2] wist dat het geregeld moest worden, omdat anders het faillissement zou worden aangevraagd. Volgens [medeverdachte 2] was [medeverdachte 1] hiervan ook op de hoogte. [medeverdachte 2] heeft vervolgens een brief gestuurd naar het Pensioenfonds en gevraagd om een betalingsregeling. Het Pensioenfonds ging hier niet mee akkoord, aldus [medeverdachte 2] . [13]
Onttrekkingen aan de boedel (sub 1):
- omzetten schoonmaakcontracten (gedachtestreepje 2)
Veertien dagen nadat [bedrijf 7] had aangekondigd het faillissement te zullen aanvragen, werd [bedrijf 3] B.V. (hierna: [bedrijf 3] ) opgericht, met [medeverdachte 1] als middellijk bestuurder. Vervolgens werden de schoonmaakcontracten die [bedrijf 1] B.V. had met zes vestigingen van McDonald’s beëindigd en omgezet naar [bedrijf 3] en ging ook het personeel van [bedrijf 1] B.V. over naar [bedrijf 3] . Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier onvoldoende bewijs om vast te stellen dat verdachte hierbij betrokken is geweest. Het dossier bevat slechts een (kort) WhatsApp-gesprek, naar de rechtbank vaststelt, tussen verdachte en [medeverdachte 2] over het stortkapitaal van [bedrijf 3] en een verklaring van [medeverdachte 1] , inhoudende dat verdachte en [medeverdachte 2] , ter uitvoering van de omzetting, een afspraak hadden gemaakt bij de Kamer van Koophandel. Deze verklaring is echter niet geverifieerd. Gelet hierop spreekt de rechtbank verdachte vrij van de handeling, zoals die is opgenomen bij gedachtestreepje 2.
- overboeking naar [bedrijf 2] B.V. (gedachtestreepje 1)
Op 27 juli 2020 werd een bedrag van € 14.907,20 overgeboekt van de G-rekening van [bedrijf 1] B.V. met het nummer [rekeningnummer 2] naar de G-rekening van [bedrijf 2] B.V. (hierna: [bedrijf 2] ) met het nummer [rekeningnummer 1] . De omschrijving bij de overboeking is ‘factuur [nummer 6] ’. [14]
In de factuur, waar de omschrijving naar verwijst, werd verzocht om 80% van het
gefactureerde bedrag van € 18.634,00 over te maken. Dit bedrag ziet, blijkens de
beschrijving op de factuur, op ‘inleen personeel per maand’. [15]
De factuur is afkomstig van [bedrijf 2] . [bedrijf 8] B.V. (hierna: [bedrijf 8] ) is enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 2] . [16] [medeverdachte 2] is op haar beurt enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 8] . [17]
De telefoon van [medeverdachte 2] is doorzocht. In WhatsApp werden onder meer gesprekken met de
gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer] gevonden. In een van die gesprekken geeft
de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer] aan ‘Tmm is van mijn dochter [verdachte]
’. Verdachte heeft een dochter met de naam [verdachte] . [18]
Naar het oordeel van de rechtbank staat hiermee vast dat verdachte de gebruiker is van het telefoonnummer [telefoonnummer] .
Verdachte en [medeverdachte 2] voerden op 22 juli 2020 het volgende gesprek met elkaar:
A: Factuur [bedrijf 2] klopt niet
A: Is teveel. Moet 15.xxx euro zijn
K: Heb bewust gedaan
K: De andere deel blijft openstaan
(…)
A: Ik laat wel morgen regelen
K: Alleen deel g rek overmaken
K: Bij faillissement ben ik ook schuldeiser
En op 27 juli 2020:
A: Geld staat op g-rek [19]
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat [medeverdachte 2] hem vroeg om het bedrag naar haar G-rekening over te maken. [medeverdachte 1] vroeg haar hoe dat moest, waarna ze vertelde dat verdachte hem hierbij zou helpen. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat verdachte, in zijn aanwezigheid en met zijn toestemming, het geld met telefoon of laptop heeft overgemaakt van de G-rekening van [bedrijf 1] B.V. naar de G-rekening van [bedrijf 2] . Over de inhoud van de factuur heeft [medeverdachte 1] verklaard dat [bedrijf 1] B.V. geen personeel heeft ingeleend bij [bedrijf 2] . De factuur is dus eigenlijk vals, aldus [medeverdachte 1] , en heeft alleen betrekking op het overboeken van het geld en niet op het inlenen van
personeel. [20]
De rechtbank stelt op basis van het vorengaande vast dat verdachte en [medeverdachte 2] overleg met
elkaar hebben gehad over de inhoud van de factuur van [bedrijf 2] . [medeverdachte 1] heeft vervolgens in
opdracht van [medeverdachte 2] en met hulp van verdachte (80% van) het gefactureerde bedrag, te weten
€ 14.907,20, overgeboekt van de G-rekening van [bedrijf 1] B.V. naar de G-rekening van [bedrijf 2] , van welke vennootschap [medeverdachte 2] middellijk bestuurder is. Verdachte berichtte [medeverdachte 2] op het moment dat het geld op de G-rekening van [bedrijf 2] stond. Gelet op deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte de ten laste gelegde overboeking in een nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 2] heeft gedaan.
De rechtbank stelt verder vast dat het overgeboekte bedrag van € 14.907,20 aan het vermogen van [bedrijf 1] B.V. is onttrokken en daarmee buiten het bereik en het zicht van de curator is gesteld. Gelet hierop concludeert de rechtbank dat enig goed aan de boedel is onttrokken.
Buitensporig middelen verbruiken (sub 2):
- financial leaseovereenkomst BMW (gedachtestreepje 3)
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat op 18 augustus 2020 een financial leaseovereenkomst is gesloten tussen (leasegever) [bedrijf 4] B.V. (hierna: [bedrijf 4] ) en (leasenemer) [bedrijf 1] B.V. voorde aanschaf van een BMW. Het e-mailadres [e-mailadres 1] , dat in deze overeenkomst bij contactgegevens van de leasenemer wordt genoemd, appte [verdachte] op een eerdere datum naar [medeverdachte 2] . [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij dit e-mailadres niet kent. Ook heeft hij verklaard dat hij niets wist van de BMW. Hij werd pas bekend met de aanschaf van de BMW toen [curator] hem daarover vragen stelde. Hij heeft toen verdachte gebeld en hem gevraagd waar de BMW was en of hij nog een auto had geleased, waarop verdachte bevestigend zou hebben geantwoord. [medeverdachte 1] heeft toen verdachte verzocht om de BMW nog die middag naar de curator te brengen. Dat heeft verdachte gedaan, aldus [medeverdachte 1] . [curator] heeft verklaard dat [medeverdachte 1] ervoor heeft gezorgd dat de BMW op zijn kantooradres werd afgeleverd.
Op grond van deze feiten en omstandigheden stelt de rechtbank vast dat verdachte degene is geweest die de financial leaseovereenkomst is aangegaan voor de aanschaf van een BMW. Niet bewezen kan worden dat hij deze handeling in een nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte 1] , de feitelijk bestuurder van [bedrijf 1] B.V., heeft gepleegd. In de strafzaak tegen [medeverdachte 1] heeft de rechtbank hem van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijgesproken.
Artikel 344 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) is een zogenaamd kwaliteitsdelict dat enkel kan worden gepleegd door de normadressaat (de bestuurder of commissaris van de (failliet verklaarde) rechtspersoon) of door een derde in nauwe en bewuste samenwerking met die normadressaat. Nu de rechtbank [medeverdachte 1] van dit feit heeft vrijgesproken, wat tot gevolg heeft dat niet kan worden bewezen dat verdachte nauw en bewust met [medeverdachte 1] heeft samengewerkt, en verdachte de vereiste kwaliteit niet zelf bezit, spreekt de rechtbank verdachte eveneens vrij van deze handeling, zoals opgenomen in gedachtestreepje 3.
Verdachte wordt subsidiair verweten dat hij (onder andere) de BMW aan de boedel heeft onttrokken waardoor schuldeisers zijn benadeeld. Uit voormelde verklaring van [medeverdachte 1] , die bevestiging vindt in de verklaring van [curator], volgt dat de BMW is teruggebracht naar en is afgegeven aan de curator en daarmee feitelijk in de boedel is gevloeid en niet daaraan is onttrokken. Gelet hierop zal de rechtbank verdachte ook vrijspreken van deze handeling, zoals opgenomen in gedachtestreepje 3 onder het subsidiair ten laste gelegde.
- financial leaseovereenkomst Porsche (gedachtestreepje 4)
[curator] heeft verklaard dat de Belastingdienst hem berichtte dat [medeverdachte 1] drie auto’s
op zijn naam had staan, waaronder voormelde BMW en een Porsche. Op het woonadres van
[medeverdachte 1] werd inderdaad een Porsche aangetroffen. [21]
Ten behoeve van het strafrechtelijk onderzoek heeft curator [curator] aan de FIOD onder meer een financial leaseovereenkomst van 2 september 2020 overhandigd. Deze overeenkomst is, door bemiddeling van [bedrijf 9] B.V., gesloten tussen (leasegever) [bedrijf 4] en (leasenemer) [bedrijf 1] B.V. en heeft betrekking op de aanschaf van een Porsche Cayenne met kenteken [kenteken 2] voor een bedrag van € 40.111,60, te betalen in 30
termijnen. [22]
[naam 2] , de directeur van [bedrijf 9] B.V., heeft verklaard dat het contact met
[bedrijf 1] B.V. tot stand is gekomen via een tussenpersoon genaamd [naam 3] . [bedrijf 9] B.V. heeft van deze [naam 3] verschillende gegevens ontvangen met betrekking tot [bedrijf 1]
B.V. [23] Zo appte hij op 10 september 2020 het e-mailadres van [bedrijf 1] B.V.:
[e-mailadres 2] . [24]
Op 4 augustus 2020 appte [verdachte] dit e-mailadres naar [medeverdachte 2] .
Op 17 september 2020 voerden [medeverdachte 2] en [verdachte] via WhatsApp het volgende gesprek met elkaar:
[medeverdachte 2] : [verdachte] , ik heb meneer [medeverdachte 1] gesproken hij vraagt of je de auto achter kantoor wilt zetten, jij schijnt te sleutel te hebben
[medeverdachte 1] : Welke auto?
[medeverdachte 2] : Porsche [25]
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij het e-mailadres [e-mailadres 2] niet kent. [26] Hij heeft verder verklaard dat verdachte normaal gesproken de post opent. Toen hij toevallig zelf de post opende, las hij over de aankoop van een Porsche. [medeverdachte 1] vroeg aan verdachte of hij een auto had gekocht of geleased. Verdachte ontkende dat eerst. Toen [medeverdachte 1] het kentekenbewijs liet zien en dreigde met het bellen van de politie, zei verdachte sorry en antwoordde hij dat hij de auto voor het bedrijf had gekocht. [27] [medeverdachte 1] heeft ook verklaard dat hij en zijn onderneming de Porsche helemaal niet nodig hadden. Als hem de berichten tussen [medeverdachte 2] en verdachte op 17 september 2020 worden getoond, verklaart hij dat het zo kan zijn dat verdachte toen, op die dag, de auto van hem heeft geleend. Hij heeft de auto wel vaker aan verdachte geleend. [28]
De rechtbank stelt op basis van deze bewijsmiddelen vast dat verdachte voorafgaand aan het faillissement van [bedrijf 1] B.V. een financial leaseovereenkomst is aangegaan voor de aanschaf van een Porsche. Deze aanschaf kan naar het oordeel van de rechtbank worden bestempeld als buitensporig. Gezien de financiële situatie van [bedrijf 1] B.V. ten tijde van de aanschaf, waarmee verdachte bekend was, was het voor haar niet alleen niet nodig maar bovenal onverantwoord om een dergelijke betalingsverplichting aan te gaan.
[medeverdachte 1] raakte hiervan op enig moment, namelijk bij het openen van de post, op de hoogte. Naar het oordeel van de rechtbank was het toen aan hem, als feitelijk bestuurder van [bedrijf 1] B.V., om die aanschaf terug te draaien of om anderszins in te grijpen, zoals hij deed bij de BMW. Door dat na te laten, en (verdachte) gebruik te (laten) maken van de Porsche, heeft hij naar het oordeel van de rechtbank de financial leaseovereenkomst bekrachtigd. Het vorengaande brengt met zich dat verdachte zich, in een nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte 1] , schuldig heeft gemaakt aan de handeling, zoals die is opgenomen bij gedachtestreepje 4.
Benadeling schuldeisers
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ervan op de hoogte waren dat [bedrijf 1] B.V. een betalingsachterstand had bij het Pensioenfonds, die steeds verder opliep. Zowel verdachte als [medeverdachte 2] hebben geprobeerd om een betalingsregeling te treffen met het Pensioenfonds, maar zonder resultaat. Op 5 juni 2020 heeft incassobureau [bedrijf 7] , namens het Pensioenfonds, dan ook bericht dat het faillissement van [bedrijf 1] B.V. zal worden aangevraagd. In de periode hierna werd in korte tijd een nieuwe vennootschap opgericht en door verdachte – in nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [bedrijf 1] B.V. en/of [bedrijf 2] – geld onttrokken aan de boedel van [bedrijf 1] B.V. en buitensporig middelen (aangaan financial leaseovereenkomsten) van voornoemde rechtspersoon verbruikt, uitgegeven en/of vervreemd. Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] vanaf 5 juni 2020 wisten dat een faillissement voorzienbaar was. Omdat zij zich nadien schuldig hebben gemaakt aan het onttrekken van geld en buitensporig middelen verbruiken, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat zij opzet hadden op het benadelen van schuldeisers. Deze benadeling heeft zich ook daadwerkelijk voorgedaan, nu het onttrokken geldbedrag en de verbruikte middelen gedurende de ten laste gelegde periode niet aan (verhaal door) de schuldeisers, onder wie het Pensioenfonds, [bedrijf 4] en de Belastingdienst, ten goede zijn
gekomen.
Conclusie
De rechtbank acht aldus het onder 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend
bewezen, met uitzondering van gedachtestreepjes 2 en 3.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode 5 juni 2020 tot en met 15 september 2020 in Nederland,
tezamen en in vereniging met één of meer natuurlijke personen en/of rechtspersonen, onder
wie [medeverdachte 1] , zijnde de feitelijk bestuurder van een rechtspersoon, te weten [bedrijf 1]
B.V., welke op 15 september 2020 door de Rechtbank Gelderland in staat van faillissement is verklaard,
(sub 1) voor bovengenoemd faillissement,
- een geldbedrag van € 14.907,20 heeft overgeboekt van het G-rekeningnummer van [bedrijf 1] B.V. naar het G-rekeningnummer [rekeningnummer 1] ten name van [bedrijf 2] B.V., waardoor hij, verdachte [verdachte] , en zijn mededaders, enig goed aan de boedel hebben onttrokken, en
(sub 2) voor bovengenoemd faillissement,
- een financial leaseovereenkomst is aangegaan met [bedrijf 4] B.V., voor de aanschaf van een personenauto van het merk Porsche, type Cayenne, met kenteken [kenteken 2] , waarbij is overeengekomen dat [bedrijf 1] B.V. een bedrag van € 40.111,60 zou betalen in 30 termijnen,
waardoor hij, verdachte [verdachte] , en/of zijn mededader, buitensporig middelen van voornoemde rechtspersoon heeft verbruikt, uitgegeven en/of vervreemd,
terwijl hij, verdachte [verdachte] , en/of zijn mededader(s), (telkens) wist(en) dat hierdoor één of meer schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden werden benadeeld.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in artikel 343 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
primair
het misdrijf:
medeplegen van het als bestuurder van een rechtspersoon, wetende dat hierdoor een of meer schuldeisers van de rechtspersoon in hun verhaalsmogelijkheden worden benadeelde, voor de intreding van het faillissement, terwijl dit is gevolgd, enig goed aan de boedel onttrekken;
en
medeplegen van het als bestuurder van een rechtspersoon, wetende dat hierdoor een of meer schuldeisers van de rechtspersoon in hun verhaalsmogelijkheden worden benadeeld, voor de intreding van het faillissement, terwijl dit is gevolgd, buitensporig middelen van de rechtspersoon verbruiken, uitgeven of vervreemden, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat, vanwege verdachtes beperkte rol en de omstandigheid dat hij geen (financieel) voordeel heeft gehad, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet te rechtvaardigen is. Daarnaast heeft hij erop gewezen dat artikel 63 Sr van toepassing is. Gelet op dit alles heeft hij uitdrukkelijk verzocht om verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde
feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen.
De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte was als administratief medewerker werkzaam bij [bedrijf 1] B.V. Samen met anderen, onder wie de feitelijk bestuurder van [bedrijf 1] B.V., dan wel alleen heeft hij zich schuldig gemaakt aan bedrieglijke bankbreuk. Hij heeft namelijk, voordat het faillissement van [bedrijf 1] B.V. werd uitgesproken, geld aan de boedel van [bedrijf 1] B.V. onttrokken en op naam van [bedrijf 1] B.V. een financial leaseovereenkomst gesloten met betrekking tot de aanschaf van een Porsche. Op het moment dat [bedrijf 1] B.V. in staat van faillissement werd verklaard, was er daardoor minder geld in de boedel aanwezig om onder de schuldeisers te verdelen.
Bij de keuze voor de op te leggen straf heeft de rechtbank in grote mate rekening gehouden met de beslissingen in de strafzaken tegen medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Aan [medeverdachte 1] , die een centrale rol had en daarom als de hoofdverdachte kan worden beschouwd, is overeenkomstig de strafeis een voorwaardelijke gevangenisstraf van 9 maanden in combinatie met een onvoorwaardelijke taakstraf van 240 uren opgelegd. [medeverdachte 2] en verdachtes aandeel in de bedriegelijke bankbreuk is beperkter geweest dan die van [medeverdachte 1] . Aan [medeverdachte 2] is daarom een soortgelijke straf opgelegd, maar van beduidend minder lange duur (2 maanden respectievelijk 60 uren). Dit brengt met zich dat de rechtbank in het geval van verdachte, anders dan geëist, ook geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal opleggen, maar een taakstraf.
Bij de bepaling van de duur van deze taakstraf heeft de rechtbank allereerst gekeken naar de
rol die verdachte ten opzichte van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] had. Hij had een grotere rol dan [medeverdachte 2] , want
hij heeft zich, net als [medeverdachte 2] , schuldig gemaakt aan het onttrekken van € 14.907,20 aan de boedel, maar hij heeft daarnaast ook nog buitensporig middelen verbruikt. Zoals hierboven beschreven had [medeverdachte 1] een centrale rol. Hij heeft dan ook de meeste ten laste gelegde handelingen gepleegd (en verreweg het meeste geld onttrokken aan de boedel). De taakstraf zal qua duur dus tussen die van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] dienen te liggen.
Daarnaast heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte zich tijdens het verhoor bij de FIOD telkens beriep op zijn zwijgrecht. Tijdens de zitting is hij, zonder duidelijke reden, niet verschenen. Uiteraard is dit zijn goed recht, maar de rechtbank leidt hieruit wel af dat hij niet de volledige verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen. De rechtbank weegt dit in zijn nadeel mee.
Tot slot heeft de rechtbank gelet op de justitiële documentatie van verdachte, waaruit blijkt dat hij meerdere keren, ook voor soortgelijke (financiële) feiten, is veroordeeld. Op 15 april 2021 is aan verdachte bij strafbeschikking een geldboete van € 660,00 opgelegd wegens overtreding van artikel 21 van het RVV 1990. Het gerechtshof heeft hem op 7 juli 2022 een gevangenisstraf van 7 maanden opgelegd wegens (het medeplegen van) oplichting. En op 30 januari 2023 is verdachte door het gerechtshof veroordeeld tot 3 maanden gevangenisstraf wegens (het medeplegen van) een poging tot oplichting. Gelet hierop is artikel 63 Sr van toepassing.
Alles afwegende acht de rechtbank een taakstraf van 150 uren, te vervangen door 75 dagen hechtenis, als deze niet naar behoren wordt verricht, passend en geboden. Om recht te doen aan de ernst en omvang van het bewezen verklaarde, maar ook om verdachte ervan te doordringen dat hij voortaan geen strafbare feiten meer moet plegen, zal de rechtbank hem daarnaast een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden opleggen. De rechtbank koppelt hieraan een proeftijd van drie jaren.

7.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 57 Sr.

8.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;

strafbaarheid feit

- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
primair
het misdrijf:
medeplegen van het als bestuurder van een rechtspersoon, wetende dat
hierdoor een of meer schuldeisers van de rechtspersoon in hun
verhaalsmogelijkheden worden benadeelde, voor de intreding van het faillissement, terwijl dit is gevolgd, enig goed aan de boedel onttrekken;
en
medeplegen van het als bestuurder van een rechtspersoon, wetende dat hierdoor een of meer schuldeisers van de rechtspersoon in hun verhaalsmogelijkheden worden benadeeld, voor de intreding van het faillissement, terwijl dit is gevolgd, buitensporig middelen van de rechtspersoon verbruiken, uitgeven of vervreemden, meermalen gepleegd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het primair bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
150 (honderdvijftig) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
75 (vijfenzeventig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.S. de Waard, voorzitter, mr. M.B. Werkhoven en mr. F.M.A. ‘t Hart, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.R. Mulder, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 9 november 2023.
Buiten staat
Mr. M.S. de Waard en mr. F.M.A. ’t Hart zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de FIOD / Belastingdienst met onderzoeksnummer 6069503 (Manukau). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Een geschrift, te weten een uittreksel van de Kamer van Koophandel van [bedrijf 1] B.V., pagina’s 300021 en 300022 ( [nummer 21] ).
3.Proces-verbaal beschrijving vennootschappen, pagina 100057, derde alinea ( [nummer 20] ).
4.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , van 19 oktober 2021, pagina 600005, alinea 3 (V-001-01).
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 1] , van 18 februari 2022, pagina 700035, alinea 7 (G-004-01).
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] , van 19 oktober 2021, pagina 600037, alinea 3 (V-002-01).
7.Een geschrift, te weten een vonnis van de rechtbank Gelderland, van 15 september 2020, pagina’s 300019 tot en met 300020 ( [nummer 7] ).
8.Een geschrift, te weten een brief van [bedrijf 7] aan [bedrijf 1] B.V. van 18 mei 2020, pagina 300382 ( [nummer 8] ).
9.Een geschrift, te weten een e-mailbericht van [bedrijf 7] , van 5 juni 2020, pagina 300379 ( [nummer 9] ) met als bijlage een geschrift, te weten een brief van [bedrijf 7] , van 4 juni 2020, pagina 300293 ( [nummer 10] ).
10.Een geschrift, te weten een e-mailbericht van [medeverdachte 2] , van 31 juli 2020, pagina 300295 ( [nummer 11] ).
11.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , van 20 oktober 2021, pagina 600010, laatste alinea (V-001-02).
12.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , van 21 oktober 2021, pagina’s 600018 en 600019 (V-001-03).
13.De verklaring van verdachte [medeverdachte 2] , zoals opgenomen in het proces-verbaal van de terechtzitting van 12 oktober 2023.
14.Een geschrift, te weten een afschrift zakelijke rekening, pagina 300344 ( [nummer] ).
15.Een geschrift, te weten een factuur van [bedrijf 2] B.V., van 1 juli 2020, pagina 300399 ( [nummer 12] ).
16.Een geschrift, te weten een uittreksel van de Kamer van Koophandel van [bedrijf 2] B.V., van 9 december 2021, pagina’s 300414 en 300415 ( [nummer 13] ).
17.Een geschrift, te weten een uittreksel van de Kamer van Koophandel van [bedrijf 8] B.V., van 9 december 2021, pagina’s 300412 en 300413 ( [nummer 14] ).
18.Proces-verbaal beschrijving [verdachte] , van 4 april 2022, pagina 100181, alinea 2 ( [nummer 15] ).
19.Een geschrift, te weten getagde WhatsApp-berichten tussen ‘Boekhouder Utrecht’ en [medeverdachte 2] , pagina’s 300474 tot en met 300476 ( [nummer 16] ).
20.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , van 14 februari 2022, pagina 600024, alinea’s 1, 8, 10 en 12 (V-001-04).
21.Proces-verbaal van aangifte en verhoor getuige [curator], van 26 juli 2021, pagina 700017 (G-001-01).
22.Een geschrift, te weten een financial leaseovereenkomst Porsche Cayenne [kenteken 2] , van 2 september 2020, pagina’s 300083 en 300084 ( [nummer 17] ).
23.Proces-verbaal van ambtshandeling inzake onderzoek Manukau, van 26 oktober 2021, pagina’s 100088 en 100089 ( [nummer 18] ).
24.Een geschrift, te weten een WhatsApp-gesprek tussen [naam 4] en [bedrijf 9] B.V., pagina 300449 van 10 september 2020 ( [nummer 19] ).
25.Een geschrift, te weten getagde WhatsApp-berichten tussen ‘Boekhouder Utrecht’ en [medeverdachte 2] , pagina’s 300476 en 300482 ( [nummer 16] ).
26.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , van 14 februari 2022, pagina 600032 (V-001-05).
27.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , van 21 oktober 2021, pagina 600018, alinea 2 (V-001-03).
28.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , van 14 februari 2022, pagina’s 600030 en 600031 (V-001-05).