ECLI:NL:RBOVE:2023:4479

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
7 november 2023
Publicatiedatum
8 november 2023
Zaaknummer
10530583 \ CV EXPL 23-1194
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van huurachterstand en kosten door Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek

In deze zaak vordert de Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek betaling van een huurachterstand en bijkomende kosten van de gedaagde partij, die voorheen handelde onder de naam [bedrijf 1]. De kantonrechter heeft op 7 november 2023 uitspraak gedaan in de procedure die begon met een tussenvonnis op 18 juli 2023. De mondelinge behandeling vond plaats op 9 oktober 2023, waarbij de gedaagde niet aanwezig was. De Stichting stelt dat de gedaagde toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn betalingsverplichtingen uit de huurovereenkomst, en vordert een totaalbedrag van € 8.482,03, vermeerderd met rente en incassokosten. De gedaagde erkent een huurachterstand, maar betwist de hoogte van de vordering en stelt dat hij nog een bedrag tegoed heeft van de Stichting door een Covid credit en de betaalde waarborgsom. De kantonrechter oordeelt dat de huurachterstand kan worden verrekend met de Covid credit en de waarborgsom, waardoor er geen huurachterstand meer is. De gevorderde boeterente van € 1.200,00 en de buitengerechtelijke incassokosten van € 180,00 worden toegewezen, maar de vordering voor de servicekosten wordt afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing. De gedaagde wordt veroordeeld in de proceskosten van € 824,85.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: 10530583 \ CV EXPL 23-1194
Vonnis van 7 november 2023
in de zaak van
DE STICHTING PENSIOENFONDS METAAL EN TECHNIEK,
te 's-Gravenhage,
eisende partij,
hierna te noemen: De Stichting,
gemachtigde: mr. J.A. van Emden van Janssen en Janssen Gerechtsdeurwaarders,
tegen
[gedaagde], voorheen handelend onder de naam [bedrijf 1],
te [woonplaats],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
procederend in persoon.

1.De procedure

Voor het verloop van de procedure tot nu toe verwijst de kantonrechter naar haar tussenvonnis van 18 juli 2023.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2023, waarbij mevrouw
[naam] is verschenen namens [bedrijf 2] B.V. (de beheerder van De Stichting), bijgestaan door mr. J.A. van Emden. [gedaagde] is niet verschenen. Van hetgeen tijdens de zitting is besproken, heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
De kantonrechter is voldoende geïnformeerd om een beslissing te nemen in deze zaak.
Die beslissing wordt vandaag meegedeeld en toegelicht in dit vonnis.
2. Het geschil, de standpunten van partijen en de samenvatting van de beslissing
De vordering
2.1.
De Stichting vordert dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. [gedaagde] veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan De Stichting te betalen een bedrag van € 8.482,03 ten titel van huur, afrekeningen servicekosten, rente en incassokosten, te vermeerderen met de rente van 24% per jaar over een bedrag van
€ 5.319,42, berekend vanaf 1 mei 2023 tot aan de dag van volledige betaling;
b. [gedaagde] veroordeelt in de proceskosten.
Het door haar gevorderde bedrag is als volgt opgebouwd:
  • achterstallige huur t/m januari 2021 € 10.513,94
  • afrekening servicekosten 2019, 2020 en 2021, totaal
€ 20.139,40
  • minus een corona korting - € 3.231,65
  • minus een tegemoetkoming in de elektrakosten van 50% - € 3.788,33
  • minus de door [gedaagde] betaalde waarborgsom -
€ 5.319,42
te vermeerderen met de contractuele boeterente € 1.200,00
te vermeerderen met buitengerechtelijke incassokosten
€ 1.962,61 +
€ 8.482,03
2.2.
Ter onderbouwing van haar vordering stelt De Stichting dat [gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn betalingsverplichtingen op grond van de huurovereenkomst. [gedaagde] heeft volgens haar huurtermijnen onbetaald gelaten en ook heeft hij de afrekeningen servicekosten over de periode 2019, 2020 en 2021 niet betaald, terwijl hij daartoe volgens de huurovereenkomst en van toepassing zijnde algemene bepalingen wel gehouden is. De Stichting voert aan dat zij uit coulance een huurkorting heeft verleend in verband met corona en ook een tegemoetkoming van 50% heeft verleend in de elektrakosten voor de afrekeningen servicekosten, maar dat [gedaagde] het voorstel van De Stichting niet heeft geaccepteerd.
Het verweer
2.3.
[gedaagde] erkent dat hij een huurachterstand heeft laten ontstaan. De Stichting heeft hem een Covid credit toegezegd. Als deze credit en de betaalde borg verrekend wordt met de huurachterstand, heeft [gedaagde] volgens hem nog een bedrag tegoed van De Stichting.
Dat [gedaagde] het voorstel van De Stichting niet heeft geaccepteerd, komt omdat de vordering volgens hem niet juist is. [gedaagde] is het namelijk oneens met de afrekeningen servicekosten, die niet zijn onderbouwd. [gedaagde] voert in dat verband aan dat hij de afrekeningen allemaal tegelijkertijd heeft ontvangen en pas maanden nadat de huurovereenkomst was beëindigd. Ook vindt [gedaagde] het vreemd dat (de gemachtigde van) De Stichting een korting van 50% wilde geven op die afrekeningen. Op het aanbod van [gedaagde] om € 500,00 te betalen, is
De Stichting niet ingegaan.
De beslissing samengevat
2.4.
De (hoogte van de) huurachterstand is door [gedaagde] niet betwist.
Op de huurachterstand kunnen de Covid credit en de waarborgsom in mindering worden gebracht, zodat er geen sprake (meer) is van een huurachterstand.
De boeterente wijst de kantonrechter toe, net als de over dat bedrag verschuldigd geworden buitengerechtelijke incassokosten. De gevorderde servicekosten wijst de kantonrechter af. De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde], aangepast naar de hoogte van het toegewezen bedrag. De motivering van deze beslissing volgt hieronder.

3.De feiten

3.1.
Tussen De Stichting en [gedaagde] heeft in de periode van 1 februari 2019 tot en met
31 januari 201 een huurovereenkomst bestaan ten aanzien van de bedrijfsruimte gelegen aan het [adres]. Op de huurovereenkomst zijn de Algemene Bepalingen Huurovereenkomst Winkelruimte en andere bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 BW van toepassing verklaard (hierna: Algemene Bepalingen).
3.2.
Voor zover van belang is in de huurovereenkomst bepaald:
‘(…)4.6De vergoeding die huurder verschuldigd is voor door of vanwege verhuurder te verzorgen levering van zaken en diensten (servicekosten) wordt bepaald in overeenstemming met 21.1 tot en met 21.11 algemene bepalingen. Op deze servicekosten wordt een systeem van voorschotbetalingen met latere verrekening toegepast, zoals daar is aangegeven.(…)
4.8Per betaalperiode van 1 kalendermaand(en) bedraagt bij aanvang van de huurovereenkomst- de huurprijs€ 2.600,-- het voorschot op de servicekosten€ 135,-Totaal € 2.735,-(…)’.
Voor zover van belang is in de Algemene Bepalingen bepaald:
‘(…) Kosten van de levering van zaken en diensten (servicekosten)
(…)
21.4
Verhuurder verstrekt huurder over elk jaar een servicekostenafrekening, onder vermelding van de periode waarop deze betrekking heeft en wijze van berekening daarvan alsmede, voor zover van toepassing, het aandeel van huurder in die kosten.
21.5
Na het einde van de huur wordt een servicekostenoverzicht verstrekt over de periode die is verstreken na de periode waarop de daaraan voorafgaande afrekening betrekking had, tot aan het einde van de huurovereenkomst. Verstrekking van dit laatste overzicht vindt plaats na verloop van maximaal 14 maanden gerekend vanaf het tijdstip waarop het vorige overzicht werd verstrekt. (…)”Betalingen26.2Telkens indien een uit hoofde van de huurovereenkomst door huurder verschuldigd bedrag niet prompt op de vervaldag is voldaan, verbeurt huurder aan verhuurder van rechtswege per kalendermaand vanaf de vervaldag van dat bedrag een direct opeisbare boete van 2% van het verschuldigde bedrag per kalendermaand, waarbij elke ingetreden maand als een volle maand geldt, met een minimum van € 300,00 per maand.(…)’.
3.3.
[gedaagde] heeft een waarborgsom betaald van € 7.800,00.
3.4.
Bij e-mail van 3 november 2022 heeft (de gemachtigde van) De Stichting [gedaagde] als volgt geïnformeerd:
‘(…)
De huidige betalingsachterstand bedraagt € 20139,40 conform bijgevoegde specificatie (*).Bij het ingaan van de nieuwe huurovereenkomst zijn geen meterstanden opgenomen, waardoor deze kosten door mijn opdrachtgever zijn betaald en later in de servicekosten zijn verantwoord.(…)
De kosten van elektra zijn via de servicekosten aan u doorbelast ondanks dat de insteek was dat u zelf voor aansluiting moest zorgdragen – waarbij de discussie over het verbruik is ontstaan.* Elektra afrek skst 2019 = € 4969,00excl. BTW* Elektra afrek skst 2020 = € 1102,33 excl. BTW* Elektra afrek skst 2021 = € 190,37 excl. BTW(…)’
Verder stond in de e-mail een aanbod van De Stichting om het geschil definitief af te wikkelen tegen betaling van € 6.000,00. In dat verband is een Covid huurkorting en een tegemoetkoming van 50% in de elektrakosten voor de afrekeningen 2019-2020 en 2021 aangeboden.
3.5.
Vervolgens heeft er tussen partijen e-mailcontact plaatsgevonden, waarbij [gedaagde] heeft laten weten niet akkoord te zijn met het voorstel en waarbij De Stichting heeft aangegeven zich genoodzaakt te voelen tot dagvaarding over te gaan.
[gedaagde] heeft vervolgens per e-mail van 21 november 2022 verzocht om een onderbouwing van de vordering van De Stichting, inclusief een overzicht waaruit blijkt hoe de energiekosten zijn berekend en zijn opgebouwd.
De gemachtigde van De Stichting heeft de afrekening 2019 met specificatie, de factuur met bijlage afrekening 2020 en de factuur met bijlage afrekening 2021 per e-mail van
5 januari 2023 aan [gedaagde] verzonden.
3.6.
Bij e-mail van 6 januari 2023 heeft [gedaagde] gereageerd op de ontvangen afrekeningen:
‘(…)
Omdat er tevens geen meterstanden zijn opgenomen en er meerdere panden gebruik schijnen te maken van 1 meter, gaan wij gemakshalve uit van een gemiddeld verbruik van€ 18,00 per m2. In ons geval zal dit dan gaan om € 18,00 x 70m2 = € 1.260,00 per jaar. Dit zou dan uitkomen op een maandelijks voorschot van € 120,00 per maand.In het verleden hebben wij ook met onze salon in panden gezeten (welke groter waren kwa oppervlakte ca 110m2) en daar bedroeg ons voorschot altijd ca € 175,00.(…)
Rest mij ook door te geven dat de salon in totaal 4 maanden gesloten is geweest vanwege de maatregelingen van de overheid door Covid.(…)’.
In de e-mail stond ten slotte nog het aanbod van [gedaagde] om € 500,00 te betalen en daarmee de zaak af te wikkelen.

4.De beoordeling

4.1.
In deze zaak staat centraal de vraag of [gedaagde] nog een bedrag verschuldigd is aan
De Stichting uit hoofde van de huurovereenkomst die tussen partijen heeft bestaan.
De kantonrechter zal hieronder de gevorderde (betaling van de) huurachterstand, boeterente, servicekosten, buitengerechtelijke incassokosten en rente puntsgewijs langslopen. Daarna volgt een conclusie.
Huurachterstand
4.2.
De Stichting vordert betaling van € 10.513,94 aan achterstallige huur, berekend tot en met januari 2021. [gedaagde] heeft deze huurachterstand erkend. Dit betekent dat de huurachterstand tussen partijen niet in geschil is. Uit de specificatie van de vordering van De Stichting volgt dat ook niet in geschil is dat De Stichting een Covid credit heeft verleend ter hoogte van € 3.231,65, welk bedrag van de huurachterstand afgetrokken kan worden. Datzelfde geldt voor de door [gedaagde] betaalde waarborgsom van € 7.800,00. Wanneer die posten op de huurachterstand in mindering worden gebracht, is van een huurachterstand geen sprake meer.
Boeterente
4.3.
De Stichting vordert een boeterente conform artikel 26.2 van de Algemene Bepalingen, ter hoogte van € 1.200,00. Aangezien [gedaagde] heeft erkend de huur te laat te hebben betaald, is hij de in rekening gebrachte boeterente verschuldigd. De kantonrechter zal de gevorderde boeterente toewijzen.
Servicekosten
4.4.
Partijen verschillen in deze zaak van mening over de verschuldigdheid van de afrekeningen servicekosten.
De Stichting stelt dat [gedaagde] die moet betalen, gelet op de inhoud van de huurovereenkomst en Algemene Bepalingen. [gedaagde] heeft echter gemotiveerd betwist de facturen te moeten voldoen: Er zouden meerdere panden gebruik maken van één meter, het voorschot was eerder altijd lager, het van De Stichting gehuurde pand was kleiner dan andere gehuurde panden en het pand is vier maanden gesloten geweest in verband met de covid-maatregelen.
4.5.
De kantonrechter oordeelt als volgt.
Vanwege het door [gedaagde] gevoerde verweer, heeft de kantonrechter bij tussenvonnis van
18 juli 2023 aan De Stichting verzocht om stukken met betrekking tot de opname(s) van de meterstanden bij aanvang van de huurovereenkomst, tijdens de huurperiode en bij het einde daarvan in het geding te brengen. Tevens heeft de kantonrechter verzocht om de aan de eindafrekeningen met betrekking tot de servicekosten ten grondslag liggende stukken in het geding te brengen. Géén van de opgevraagde stukken heeft de kantonrechter mogen ontvangen. Dit betekent dat een (nadere) onderbouwing van de servicekosten ontbreekt.
De door de gemachtigde van De Stichting overgelegde servicekostenspecificaties zijn daartoe onvoldoende. Het gaat nou juíst om de aan die specificaties ten grondslag liggende stukken.
De kantonrechter passeert het tijdens de mondelinge behandeling gedane aanbod van
De Stichting om de stukken alsnog te overhandigen en in het geding te brengen. Niet alleen is De Stichting te laat met het overleggen van stukken, ook zou het toestaan daarvan in strijd zijn met de beginselen van een goede procesorde.
De conclusie is dat de gevorderde servicekosten als onvoldoende onderbouwd en voldoende gemotiveerd betwist worden afgewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten en rente
4.6.
De Stichting vordert een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten.
[gedaagde] heeft daartegen geen afzonderlijk verweer gevoerd.
De kantonrechter wijst deze kosten toe over het door [gedaagde] te betalen bedrag van
€ 1.200,00. Dat betekent dat [gedaagde] een bedrag van € 180,00 aan incassokosten moet betalen, conform het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten.
4.7.
De Stichting vordert een rente van 24% per jaar over een bedrag van € 5.319,42, berekend vanaf 1 mei 2023. Dit bedrag ziet op de kale achterstand (huurachterstand + servicekosten – Covid credit – 50% korting servicekosten) tot en met januari 2021.
Zoals hiervoor geoordeeld, kan De Stichting geen aanspraak maken op betaling van de servicekosten. Daarover is [gedaagde] dan ook geen rente verschuldigd.
Waar het gaat om de rente over de achterstallige huur overweegt de kantonrechter als volgt. De Stichting maakt aanspraak op een rentevergoeding vanaf 1 mei 2023. Van achterstallige maandelijkse huurtermijnen was toen (na verrekening) geen sprake meer. Bovendien bestond er per 31 januari 2023 geen huurovereenkomst meer. De rente wordt daarom afgewezen.
Conclusie
4.8.
Het bovenstaande betekent dat in totaal een bedrag van € 1.200,00 boeterente +
€ 180,00 incassokosten = € 1.380,00 wordt toegewezen.
Proceskosten
4.9.
[gedaagde] wordt veroordeeld in de proceskosten. Omdat een aanzienlijk deel van het gevorderde bedrag wordt afgewezen, begroot de kantonrechter de proceskosten aan de zijde van De Stichting op basis van het toegewezen bedrag (€ 1.380,00) op:
- explootkosten € 129,85
- griffierecht € 365,00
- salaris gemachtigde € 264,00 (2 x een punt tarief € 132,00)
- nakosten
€ 66,00totaal: € 824,85

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan De Stichting te betalen een bedrag van € 1.200,00 aan boeterente;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan De Stichting te betalen een bedrag van € 180,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van De Stichting
vastgesteld op € 824,85, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe.
Als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde] ook de kosten van betekening betalen;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer af of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A. Smit en in het openbaar uitgesproken op 7 november 2023.