ECLI:NL:RBOVE:2023:4478

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
7 november 2023
Publicatiedatum
8 november 2023
Zaaknummer
10600824 \ CV EXPL 23-1509
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onbetaalde factuur in het kader van een overeenkomst van opdracht voor uitvaartverzorging

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 7 november 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een eiser, handelend onder de naam [bedrijf], en een gedaagde, die een onbetaalde factuur van € 3.658,80 betwistte. De eiser, vertegenwoordigd door GGN Mastering Credit N.V., vorderde betaling van het resterende bedrag van € 2.158,80, plus wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten van € 446,27. De gedaagde erkende de hoofdsom niet, maar stelde dat er een betalingsregeling was getroffen na ontvangst van de dagvaarding, waardoor de procedure niet had moeten doorgaan.

De kantonrechter oordeelde dat de eiser voldoende had aangetoond dat aan de wettelijke (pre)contractuele informatieplichten was voldaan en dat de gedaagde de hoogte van de factuur niet had betwist. De kantonrechter wees het gevorderde bedrag aan hoofdsom toe, maar wees de gevorderde rente af, omdat het rentebeding in de algemene voorwaarden als oneerlijk werd beschouwd. De buitengerechtelijke incassokosten werden toegewezen, omdat de gedaagde niet tijdig had voldaan aan de aanmaning.

De gedaagde werd veroordeeld tot betaling van in totaal € 2.605,07, bestaande uit de hoofdsom en de buitengerechtelijke incassokosten, alsook de proceskosten van € 970,49. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: 10600824 \ CV EXPL 23-1509
Vonnis van 7 november 2023
in de zaak van
[eiser],
handelend onder de naam [bedrijf],
te [woonplaats 1],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
gemachtigde: GGN Mastering Credit N.V.,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats 2],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 1 augustus 2023;
- het bericht van 23 augustus 2023 met productie(s) van [eiser];
- het bericht van 5 oktober 2023 van [gedaagde], waarin hij verzoekt de zitting uit te stellen vanwege een gebrek aan financiële ruimte;
- het bericht namens [eiser] van 6 oktober 2023, waarin bezwaar wordt gemaakt tegen uitstel van de zitting;
- het bericht van de rechtbank van 6 oktober 2023, waarin partijen wordt medegedeeld dat het verzoek tot uitstel van de zitting wordt afgewezen;
- de mondelinge behandeling van 10 oktober 2023, waarbij namens [eiser]
mevrouw M. Spruit, werkzaam bij GGN, via een onlineverbinding, is verschenen. [gedaagde] is niet verschenen. Van hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling zijn door de griffier aantekeningen gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

Waar gaat de zaak over?

2.1.
[eiser] is met [gedaagde] een overeenkomst van opdracht aangegaan voor het verzorgen van de uitvaart van de vader van [gedaagde]. [eiser] heeft [gedaagde] hiervoor een factuur van in totaal € 3.658,80 gestuurd, welke factuur [gedaagde] nog niet volledig heeft betaald.
Wat wil [eiser]?
2.2.
[eiser] vordert nakoming door betaling van de factuur van € 3.658,80. Op dit bedrag strekken deelbetalingen van [gedaagde] in mindering voor in totaal een bedrag van € 1.500,00, zodat [eiser] op dit moment nog een bedrag van € 2.158,80 aan hoofdsom vordert. Daarnaast vordert [eiser] de wettelijke rente (berekend tot 19 juni 2023 op € 77,45) en de buitengerechtelijke incassokosten (€ 446,27). Omdat eerder getroffen betalingsregelingen niet goed zijn nagekomen door [gedaagde], zijn deze vervallen. Nu volledige betaling uitbleef, is [eiser] deze procedure gestart en vraagt hij ook om [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten.
Wat vindt [gedaagde]?
2.3.
[gedaagde] betwist de hoofdsom niet, maar stelt dat hij na ontvangst van de dagvaarding opnieuw een betalingsregeling heeft afgesproken met de gemachtigde van [eiser], waardoor de procedure zou worden ingetrokken om extra kosten te voorkomen. Nu de procedure toch niet is ingetrokken door [eiser], is [gedaagde] het er niet mee eens dat hij de extra kosten van deze procedure moet betalen.

3.De beoordeling

(Pre)contractuele informatieplichten

3.1.
De vordering is gebaseerd op een overeenkomst tussen een handelaar en een consument. De overeenkomst is binnen de verkoopruimte, namelijk bij [eiser] op kantoor, gesloten. Bij het sluiten van dergelijke overeenkomsten moet de handelaar voldoen aan de wettelijke (pre)contractuele informatieplichten van artikel 6:230l aanhef en onder a, b, c, d en f van het Burgerlijk Wetboek (BW). Dit ter bescherming van de consument. De handelaar moet gemotiveerd stellen en onderbouwen dat aan deze plichten is voldaan. De kantonrechter moet er ambtshalve op toezien dat die voorschriften worden nageleefd. Zie, onder meer, het arrest van de Hoge Raad van 12 november 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1677).
3.2.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] voldoende heeft toegelicht en onderbouwd dat aan voornoemde informatieplichten is voldaan.
Hoofdsom
3.3.
Vast staat dat tussen partijen sprake is van een overeenkomst van opdracht, waarbij [eiser] de uitvaart van de vader van [gedaagde] heeft verzorgd. [gedaagde] heeft de hoogte van de factuur ook niet betwist. De kantonrechter zal dan ook het resterende bedrag aan hoofdsom van € 2.158,80 toewijzen.
Gevorderde rente
3.4.
De kantonrechter is, gelet op het Dexia-arrest van het Hof van Justitie van
27 januari 2021, gehouden om onderzoek te doen naar (mogelijk) oneerlijke bedingen in de toepasselijke algemene voorwaarden. Volgens de Europese Richtlijn betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (Richtlijn 93/13/EEG) is een beding oneerlijk wanneer dit het evenwicht tussen de wederzijdse rechten en verplichtingen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort.
3.5.
De kantonrechter voegt hier nog aan toe dat het gaat om een beoordeling van de bedongen afspraken, die de rechten en plichten van partijen over en weer vastleggen en waar de consument door het sluiten van de overeenkomst contractueel aan kan worden gehouden. Of de eisende partij de consument ook daadwerkelijk aan die afspraken houdt, of in de praktijk alleen naleving van wettelijke bepalingen verlangt, is in dit verband niet relevant. De omstandigheid dat een eisende partij alleen een beroep doet op wettelijke bepalingen ontslaat de kantonrechter namelijk niet van de verplichting om ambtshalve te toetsen of eisende partij zichzelf contractueel de mogelijkheid heeft voorbehouden om desgewenst, in of buiten rechte, aanspraak te maken op een contractueel bedongen vergoeding – en vervolgens ambtshalve te toetsen of het betreffende contractuele beding oneerlijk is en vernietigd moet worden. In dat laatste geval heeft eisende partij ook geen recht op de gevorderde wettelijke vergoeding. Dat volgt uit arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 27 januari 2021 (ECLI:EU:C:2021:68) en 8 december 2022 (ECLI:EU:C:2022:971).
3.6.
[eiser] vordert een bedrag aan rente van € 174,64 (berekend tot 19 juni 2023) en de verdere wettelijke rente.
3.7.
In artikel 6.6 van de algemene voorwaarden van [eiser] is hierover het volgende opgenomen:
“Onverminderd de haar verder toekomende rechten, is de uitvaartverzorger alsdan bevoegd een rente te berekenen over het openstaande bedrag van 1,5% per maand of een gedeelte van een maand, te berekenen van de betreffende vervaldag”.
3.8.
Het rentebeding is opgenomen in de door [eiser] gebruikte algemene voorwaarden. Aangenomen mag worden dat daarover tussen partijen niet apart is onderhandeld in de zin van artikel 3 lid 1 van Richtlijn 93/13. Voorts is het geen kernbeding in de zin van artikel 4 lid 2 van Richtlijn 93/13. Gelet op de bijlage bij Richtlijn 93/13, artikel 1, aanhef en onder e, wordt het opleggen van een onevenredig hoge schadevergoeding wegens het niet nakomen van verbintenissen door een consument aangemerkt als een oneerlijk beding. De kantonrechter is op grond van het feit dat het hier gaat om een vaste en aanmerkelijk hogere rente dan de in Nederland geldende wettelijke rente en marktrente terwijl geen sprake is van een consumptief krediet, van oordeel dat het rentebeding oneerlijk is in de zin van de richtlijn en moet worden vernietigd. Zoals hierboven overwogen onder rechtsoverweging 3.5. is terugvallen op de wettelijke rente ook niet mogelijk. Dit betekent dat [eiser] dus geen recht heeft op de gevorderde rente. Dit deel van de vordering zal dan ook worden afgewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
3.9.
Tevens vordert [eiser] een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten van
€ 446,27 (inclusief BTW). [eiser] heeft [gedaagde] bij brief van 9 augustus 2022 een termijn van 14 dagen gegeven om zonder bijkomende kosten het openstaande bedrag van de factuur te voldoen. Vast staat dat [gedaagde] de factuur niet binnen de gestelde termijn heeft voldaan. Ook voldoet de aanmaning aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. [gedaagde] heeft de ontvangst van deze brief van [eiser] ook niet betwist. [eiser] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat er buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief en daarom moet [gedaagde] ook deze kosten van € 446,27 betalen.
Wat betekent dit voor [gedaagde]?
3.10.
[gedaagde] moet de verminderde hoofdsom van € 2.158,80 en de buitengerechtelijke incassokosten van € 446,27 (inclusief BTW) betalen.
De proceskosten
3.11.
Omdat volledige betaling uitbleef, is de kantonrechter van oordeel dat [eiser] in redelijkheid heeft kunnen besluiten om [gedaagde] te dagvaarden. [gedaagde] is het er niet mee eens dat hij de kosten van deze procedure moet betalen, omdat hij na ontvangst van de dagvaarding een betalingsregeling heeft getroffen en de dagvaarding zou worden ingetrokken. De kantonrechter overweegt als volgt. [eiser] heeft betwist dat partijen hebben afgesproken dat door het treffen van de laatste betalingsregeling de dagvaarding zou worden ingetrokken. Daarnaast heeft [eiser] onweersproken gesteld dat deze betalingsregeling ook niet is nagekomen door [gedaagde] en daardoor is komen te vervallen. [gedaagde] heeft niet meer gereageerd, terwijl het, gelet op de betwisting van [eiser], wel op de weg van [gedaagde] lag om zijn stelling dat de dagvaarding zou worden ingetrokken, nader te onderbouwen. Nu [gedaagde] dat niet heeft gedaan, is niet voldoende komen vast te staan dat [eiser] de dagvaarding zou intrekken om de extra kosten te voorkomen.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten (inclusief nakosten) worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 130,49
- griffierecht € 244,00
- salaris gemachtigde € 464,00 (2 punt x tarief € 232,00)
- nakosten
€ 132,00
Totaal € 970,49

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 2.605,07 (bestaande uit € 2.158,80 aan verminderde hoofdsom plus € 446,27 aan buitengerechtelijke incassokosten);
4.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot de datum van dit vonnis begroot op € 970,49, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde] ook de kosten van betekening betalen,
4.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. A.M. van Diggele en in het openbaar uitgesproken op 7 november 2023. (ak)