ECLI:NL:RBOVE:2023:447

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
7 februari 2023
Publicatiedatum
7 februari 2023
Zaaknummer
08.333355.21 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 20-jarige man voor poging doodslag en vernieling na een steekincident op een feestje

Op 7 februari 2023 heeft de Rechtbank Overijssel een 20-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden voor poging tot doodslag en het vernielen van een ruit. De zaak betreft een steekincident dat plaatsvond op 22 augustus 2021 tijdens een feestje in Enschede. De verdachte, die niet was uitgenodigd, werd agressief na het gebruik van alcohol en stak het slachtoffer met een mes in het hoofd en de nek. Het slachtoffer liep ernstige verwondingen op en moest medisch behandeld worden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde en dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer. De rechtbank verwierp het verweer van noodweer, aangezien de verdachte de agressor was en niet op de dood van het slachtoffer uit was. De rechtbank legde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer, die nog steeds last heeft van psychische klachten en blijvende littekens. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer en de woningcorporatie Domijn voor de vernielde ruit.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08.333355.21 (P)
Datum vonnis: 7 februari 2023
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 2002 in [geboorteplaats 1] (Irak),
wonende aan de [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 24 januari 2023.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. I.L. Blonk-van Groningen en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw
mr. J.O.A.N. de Vries, advocaat in Utrecht, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:op 22 augustus 2022 heeft geprobeerd om [slachtoffer] te doden door hem met een mes in of tegen het hoofd, het gezicht dan wel de nek te steken
(primair), dan wel dat verdachte [slachtoffer] zwaar heeft mishandeld door hem met een mes in of tegen het hoofd, het gezicht dan wel de nek te steken
(subsidiair), dan wel dat verdachte heeft geprobeerd om [slachtoffer] zwaar te mishandelen door hem met een mes in of tegen het hoofd, het gezicht dan wel de nek te steken
(meer subsidiair), dan wel dat verdachte [slachtoffer] heeft mishandeld door hem met een mes in of tegen het hoofd, het gezicht dan wel de nek te steken
(meest subsidiair);
feit 2:op 22 augustus 2022 een ruit van Domijn heeft vernield.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op of omstreeks 22 augustus 2021 te Enschede ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, voornoemde [slachtoffer] meermalen met een (groot) mes, althans enig scherp en/of puntig voorwerp, met kracht tegen en/of in het hoofd en/of het gezicht en/of de nek, althans enige andere lichaamsdelen, heeft gestoken en/of geprikt en/of gesneden, althans meermalen in de richting van voornoemde lichaamsdelen heeft gestoken en/of geprikt en/of snijdende bewegingen heeft gemaakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 augustus 2021 te Enschede aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere steek- en/of snijwonden op/in het hoofd en/of de nek van die [slachtoffer] voornoemd, heeft toegebracht door: meermalen met een (groot) mes, althans enig scherp en/of puntig voorwerp, met kracht tegen en/of in het hoofd en/of het gezicht en/of de nek, althans enige andere lichaamsdelen van die [slachtoffer] voornoemd te steken en/of te prikken en/of te snijden, althans meermalen in de richting van voornoemde lichaamsdelen te steken en/of te prikken en/of snijdende bewegingen te maken;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 augustus 2021 te Enschede ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen voornoemde [slachtoffer] meermalen met een (groot) mes, althans enig scherp
en/of puntig voorwerp, met kracht tegen en/of in het hoofd en/of het gezicht en/of de nek, althans enige andere lichaamsdelen, heeft gestoken en/of geprikt en/of gesneden, althans meermalen in de richting van voornoemde lichaamsdelen heeft gestoken en/of geprikt en/of snijdende bewegingen heeft gemaakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meest subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 augustus 2021 te Enschede [slachtoffer] heeft mishandeld door meermalen met een (groot) mes, althans enig scherp en/of puntig voorwerp, met kracht tegen en/of in het hoofd en/of het gezicht en/of de nek, althans enige andere lichaamsdelen van die [slachtoffer] voornoemd te steken en/of te prikken en/of te snijden, althans meermalen in de richting van voornoemde lichaamsdelen te steken en/of te prikken en/of snijdende bewegingen te maken;
2.
hij op of omstreeks 22 augustus 2021 te Enschede opzettelijk en wederrechtelijk een ruit (van de centrale toegangsdeur van het gebouw gelegen aan de [adres 2] ), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan Domijn, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Inleiding
Op 22 augustus 2022 omstreeks 01.15 uur kreeg de politie een melding dat er een steekincident was aan de [adres 2] in Enschede. In de centrale portiek aan de [adres 2] was een raam van de entree gebroken. In de woning treffen verbalisanten de bewoner [slachtoffer] (verder [slachtoffer] ) aan met een theedoek tegen het hoofd gedrukt en met bloed op zijn gezicht. [slachtoffer] had verwondingen aan zijn hoofd.
[slachtoffer] is na het steekincident naar het ziekenhuis gebracht waar de verwondingen aan zijn hoofd zijn gehecht.
Verdachte is op 7 december 2021 aangehouden op verdenking van betrokkenheid bij het steekincident.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
Feit 1
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder feit 1 primair en subsidiair ten laste gelegde. Volgens de officier van justitie is er geen bewijs dat verdachte boos dan wel voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van aangever. Evenmin heeft verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van aangever bewust aanvaard. Wat betreft het subsidiair ten laste gelegde heeft de officier van justitie gesteld dat het letsel van aangever geen zwaar lichamelijk letsel oplevert. Het meer subsidiair ten laste gelegde kan wel bewezen worden verklaard.
Feit 2
Het onder feit 2 ten laste gelegde kan volgens de officier van justitie bewezen worden verklaard.
4.3
Het standpunt van de verdediging
Feit 1
De verdediging heeft zich in de eerste plaats op het standpunt gesteld dat de verklaring van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] niet betrouwbaar zijn en daarom niet voor het bewijs kunnen worden gebezigd.
In de tweede plaats heeft de verdediging, samengevat weergegeven, gesteld dat verdachte weliswaar een fles heeft omgegooid, maar dat hij geen gevecht heeft willen uitlokken. Het zwaaien met het mes is gebeurd in een noodweer(exces)situatie en verdachte dient dan ook te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Feit 2
Het onder feit 2 ten laste gelegde kan volgens de verdediging bewezen worden verklaard.
4.4
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
De betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen die door de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] bij de rechter-commissaris en de politie zijn afgelegd niet betrouwbaar zijn en daarmee niet bruikbaar voor het bewijs.
De verklaringen van [getuige 1] worden door de raadsvrouw niet betrouwbaar geacht omdat hij bij de rechter-commissaris stelt dat hij zag dat [slachtoffer] verdachte bij de schouder vastpakte bij de bank, dat verdachte direct daarna een steekbeweging heeft gemaakt waarna de vechtpartij ontstond. Bij de politie heeft [getuige 1] verklaard dat hij zag dat er sprake was van een een-op-een gevecht tussen verdachte en [slachtoffer] waarbij anderen hen uit elkaar wilden halen en [slachtoffer] ineens werd gestoken. Bij de rechter-commissaris heeft [getuige 1] ontkend de vechtpartij te hebben gezien.
De verklaring van [getuige 2] afgelegd bij de rechter-commissaris wordt door de raadsvrouw niet betrouwbaar geacht omdat zij bij de rechter-commissaris stelt dat verdachte werd geslagen, dat zij achter verdachte bij de bank stond toen hij een mes pakte, dat verdachte niet op de grond is gevallen en hij na een paar seconden al weg was, terwijl op basis van de andere getuigen verklaringen en de bloedspatten op de grond is op te maken dat het gevecht in de hoek van de kamer bij de deur werd voortgezet en verdachte ten val is gekomen.
De beoordeling van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] op onderdelen en dan met name daar waar het de volgorde van de gebeurtenissen en het gebruik van het mes door verdachte betreft, consistent zijn. De verklaringen komen ook met elkaar overeen en vinden bovendien steun in andere bewijsmiddelen, waaronder de aangifte van [slachtoffer] .
Getuige [getuige 2] heeft bij de rechter-commissaris verklaard (en getekend) over de plek waar zij op het moment van de steekpartij in de woonkamer stond. Uit deze verklaring en (tekening) volgt dat [getuige 2] op het moment van de steekpartij in de woonkamer stond en verdachte op de rug/zij keek en het slachtoffer in het gezicht. Verdachte en [slachtoffer] stonden beiden in de woonkamer. Getuige [getuige 2] verklaart zowel bij de politie als de rechter-commissaris consistent over de aanleiding tot de confrontatie, het moment dat de eerste klappen vallen en het feit dat zij heeft gezien dat verdachte een mes trok richting [slachtoffer] .
Getuige [getuige 1] verklaart gedetailleerd en consistent met de verklaring van getuige [getuige 2] over de aanleiding tot de confrontatie - het vallen van een fles -, het opstootje tussen verdachte en [slachtoffer] dat uiteindelijk leidt tot het waarnemen door getuige [getuige 1] van het zwaaien met het mes en het steken met het mes van [slachtoffer] door verdachte. Bij de verklaring van getuige [getuige 1] bij de rechter-commissaris is een tekening gevoegd waaruit blijkt dat verdachte en [slachtoffer] in de woonkamer stonden en dat getuige de gebeurtenissen heeft waargenomen vanuit de keuken en hierbij [slachtoffer] op de rug keek en verdachte in het gezicht.
De rechtbank heeft hiermee ook vastgesteld dat hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd in strijd is met de genoemde afgelegde verklaringen. Dit impliceert dat het gevoerde verweer niet is onderbouwd met de feitelijke gang van zaken (verhoren) en ook reeds daarom niet kan slagen.
De rechtbank acht de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] geloofwaardig en betrouwbaar en zal deze dan ook voor het bewijs bezigen.
Het ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat uit de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen volgt dat [slachtoffer] door verdachte met een mes is gestoken in het hoofd en is gesneden in de nek.
Uit de aangifte van [slachtoffer] en de getuigenverklaring die [getuige 1] en [getuige 2] bij de rechter-commissaris hebben afgelegd volgt immers dat [slachtoffer] verdachte heeft verzocht om zijn woning te verlaten. Verdachte had die avond namelijk alcohol en drugs gebruikt en was vervelend. Verdachte werd daarop agressief en gooide een fles kapot. [slachtoffer] heeft daarop verdachte bij zijn schouder beetgepakt en hem nogmaals gezegd dat hij de woning moest verlaten. Verdachte is daarop begonnen met slaan, trekken en duwen en heeft daarbij een mes getrokken en gestoken. Aangever had een wond aan zijn hoofd en een snijwond in de nek. Verdachte heeft daarna de woning verlaten.
Getuige [getuige 2] zag dat verdachte een fles drank gooide, een mes uit zijn broekzak haalde, [slachtoffer] daarmee stak en wegrende. Getuige [getuige 1] zag dat verdachte een mes uit zijn zak haalde en stekende bewegingen richting aangever maakte. Ook zag [getuige 1] dat verdachte zwaaiende bewegingen maakte met zijn rechterhand en -arm in de richting van het hoofd van [slachtoffer] en dat het voorwerp het hoofd van [slachtoffer] raakte.
Verdachte heeft ontkend een mes bij zich te hebben gehad. Over het gehanteerde voorwerp heeft hij verklaard dat hij een voorwerp heeft gepakt dat binnen handbereik op de grond lag en dat hij niet wist wat voor voorwerp hij heeft gebruikt. De rechtbank acht deze verklaring, temeer nu getuigen hebben verklaard dat verdachte een mes in zijn handen had, ongeloofwaardig. Bij de politie heeft verdachte bovendien verklaard dat hij met dat ‘ding’ begon te ‘zwaaien’. Verbalisanten zien dat verdachte op dat moment stekende bewegingen maakt.
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte [slachtoffer] met een mes in het hoofd heeft gestoken en in de nek heeft gesneden.
Verdachte wordt primair verweten dat hij door [slachtoffer] met een mes te steken en te snijden, heeft geprobeerd hem te doden.
Opzet op de dood
Met betrekking tot het opzet – al dan niet in voorwaardelijke vorm – van verdachte op de dood van [slachtoffer] overweegt de rechtbank het volgende.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan een dergelijke kans is verder niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (dat wil zeggen: op de koop toe heeft genomen). Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat, behoudens contra-indicaties, het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De vraag die hier voorligt is of het handelen van verdachte, te weten het steken van [slachtoffer] met een mes in het hoofd en het snijden in de nek, op zichzelf genomen de aanmerkelijke kans op het intreden van de dood met zich heeft gebracht en zo ja, of verdachte die kans willens en wetens heeft aanvaard.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de aard van de gedraging, te weten het met een mes steken in het hoofd en snijden in de nek van een persoon tijdens een plotselinge en ongecontroleerde aanval waarbij verdachte alcohol en drugs had gebruikt, dient te worden gekwalificeerd als een poging tot doodslag. Het betreft hier namelijk een vlees/keukenmes met een totale lengte van 20 cm, waarbij het lemmet is 7,5 cm lang was (in punt toelopend). Twee getuigen ( [getuige 2] en [getuige 1] ) hebben verklaard dat verdachte op enig moment een mes uit zijn zak haalde. Zij hebben verdachte stekende bewegingen zien maken. Getuige [getuige 1] zag specifiek dat verdachte richting het hoofd stak. Verdachte heeft daarnaast ter terechtzitting verklaard dat hij dat hij op het moment van steken stond. Aangever had hem even daarvoor van de bank getrokken. Uit het letsel bij aangever blijkt dat verdachte aangever op twee plekken heeft geraakt (hoofd en de nek), waarbij de wond aan het hoofd gehecht moest worden en het aldus geen oppervlakkig letsel betreft. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd en de nek zeer kwetsbare onderdelen van het lichaam zijn. In de hals zijn immers zeer belangrijke aders gelokaliseerd (halsslagader), die eenvoudig geraakt hadden kunnen worden als de snede iets lager en iets dieper zou zijn uitgevallen, wat tijdens een plotselinge aanval zoals deze gemakkelijk had kunnen gebeuren. In dat geval zou sprake zijn geweest van een aanmerkelijke kans op zeer ernstig bloedverlies, met de dood als gevolg. Aangever is ook geraakt in het gezicht, waar zich vitale structuren bevinden (ogen, neus, oren, mond en de slagaderen en zenuwen daaromheen). Dat behoeft naar het oordeel van de rechtbank geen nadere uiteenzetting. De kans op het overlijden van [slachtoffer] heeft verdachte door het uit zijn zak halen van een mes en daarmee ongecontroleerd maar richting het hoofd te steken en dat ook te raken, willens en wetens aanvaard.
Gelet hierop acht de rechtbank bewezen dat verdachte in voorwaardelijke zin opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] . Van overtuigende contra-indicaties die aan dit oordeel in de weg zouden staan, is niet gebleken. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte heeft geprobeerd om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven. De rechtbank acht daarmee het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank zal in hoofdstuk 6 ‘De strafbaarheid van de verdachte’ nader ingaan op het gevoerde noodweer(exces)verweer.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank komt evenals de officier van justitie en de verdediging tot bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 24 januari 2023, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte;
Het proces-verbaal van aangifte van [aangever] van 24 januari 2022.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen en de hiervoor opgesomde bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1 primair.
hij op 22 augustus 2021 te Enschede ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, voornoemde [slachtoffer] meermalen met een mes in het hoofd heeft gestoken en in de nek heeft gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 22 augustus 2021 te Enschede opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van de centrale toegangsdeur van het gebouw gelegen aan de [adres 2] , die geheel aan Domijn toebehoorde, heeft vernield.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1 primair en 2 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 47, 287 en 350 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
poging tot doodslag;
feit 2
het misdrijf:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.

6.De strafbaarheid van verdachte

Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van feit 1 een beroep gedaan op noodweer/noodweerexces. Volgens de verdediging heeft verdachte weliswaar een fles omgegooid maar heeft hij geen gevecht willen uitlokken. Het zwaaien met het mes was geboden door de noodzakelijke verdediging van zijn lijf tegen de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door een groep personen die op verdachte hadden geslagen met een fles terwijl hij zich in een hoek van de kamer bevond en niet weg kon. Het was noodzakelijk voor verdachte om zichzelf te verdedigen en hij heeft ter afdreiging met het mes gezwaaid maar niet langer dan nodig was. Gezien het aantal personen dat op hem geweld uitoefende en er een fles op hem was kapotgeslagen, stond zijn verdediging in redelijke verhouding tot de ernst van de aanranding.
Subsidiair komt verdachte een beroep op noodweerexces toe nu zijn reactie een gevolg was van een gemoedsbeweging ontstaan door de wederrechtelijke aanranding.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake was van een noodweer(exces)situatie nu niet aannemelijk is geworden dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich moest verdedigen.
Verdachte is onuitgenodigd op een feestje verschenen en is daar onder invloed van zowel alcohol als verdovende middelen en lachgas verbleven en heeft niet op eerste verzoek van [slachtoffer] diens woning verlaten. Verdachte heeft de kans gehad om de woning te verlaten maar door dat niet te doen en een mes te hanteren komt hem geen beroep op noodweer toe; evenmin een beroep op noodweerexces.
Het oordeel van de rechtbank
Aan een verdachte die heeft gehandeld ter noodzakelijke verdediging van eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding kan onder omstandigheden een beroep op de in artikel 41 Sr omschreven strafuitsluitingsgrond noodweer dan wel noodweerexces toekomen.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de bewijsmiddelen die zijn gebezigd voor de bewezenverklaring er geen sprake is geweest van een noodweer- of noodweerexcessituatie.
Op grond van die bewijsmiddelen is komen vast te staan dat verdachte de agressor is geweest. Het scenario dat de verdediging heeft geschetst wordt niet door feiten en omstandigheden ondersteund en zijn ook overigens niet aannemelijk geworden.
Het beroep op noodweer dan wel noodweerexces wordt verworpen.
Er zijn verder geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor beide bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft - zich daarbij baserend op een bewezenverklaring van het onder feit 1 meer subsidiair ten laste gelegde en feit 2 - gevorderd verdachte te veroordelen tot een taakstraf van 220 uur, subsidiair 110 dagen vervangende hechtenis.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gesteld dat feit 2 -vernieling van een ruit bij het verlaten van de woning- het gevolg was van feit 1. Gelet op de gevolgen die feit 1 voor verdachte hebben gehad, heeft de verdediging verzocht om verdachte geen straf op te leggen voor feit 2.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich op 22 augustus 2021 schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag en een vernieling van een ruit.
In de nacht van 21 op 22 augustus is verdachte met een paar andere personen bij toeval en onuitgenodigd naar een feestje van aangever gegaan. Niet alleen was verdachte niet uitgenodigd voor het feestje van aangever; zij kenden elkaar ook niet. Hoewel verdachte maar kort op het feestje is geweest was hij daar als gevolg van alcohol en middelengebruik luidruchtig en vervelend. Omdat de politie eerder die avond al bij de woning was geweest wegens geluidsoverlast, wilde aangever dat verdachte zijn woning zou verlaten. Ondanks herhaaldelijk verzoek van aangever, gaf verdachte geen gehoor aan het verzoek om de woning te verlaten, werd hij agressief, gooide hij een fles kapot en heeft hij verdachte met een mes in het hoofd gestoken. In het tumult dat daarna ontstond, is verdachte de woning uitgerend waarbij hij onderweg naar buiten een ruit van de centrale toegangsdeur heeft vernield.
Aangever heeft zich voor zijn steekverwondingen medisch moeten laten behandelen.
Een poging tot doodslag kent verschillende vormen en uit de verklaring van verdachte ter zitting begrijpt de rechtbank dat verdachte nimmer op de dood van het slachtoffer uit is geweest. Dit neemt niet weg dat het handelen van verdachte, door vanuit het niets op aangever in te steken, naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zo zeer was gericht op de dood van aangever dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte deze aanmerkelijke kans ook willens en wetens heeft aanvaard. Verdachte heeft door zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever. Dit soort delicten schokt de rechtsorde en wekt gevoelens van afschuw, angst en onveiligheid in de samenleving op. In het bijzonder heeft het gevolgen voor aangever. Aangever heeft nog steeds last van psychische klachten bestaande uit onder meer bovenmatige stress en angstklachten. Daarnaast heeft aangever blijvende littekens op zijn hoofd als gevolg van de messteken.
Dit alles rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Gezien de ernst van dit feit, besloten in de bewezen verklaarde poging tot doodslag, kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Ongeacht wat de aanleiding is voor de onenigheid tussen aangever en verdachte geldt dat dit nimmer een rechtvaardiging kan zijn voor geweld. Het middelengebruik van verdachte verlaagt de drempel naar geweld. Het dragen van een mes, dat onder sommige jongeren gewoon wordt gevonden, verhoogt het gevoel van onaantastbaarheid en de kans op een conflict met dodelijk afloop. Ook vanuit algemene preventie is daarom een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. De rechtbank gaat daarmee voorbij aan de eis van de officier van justitie en zal aan verdachte een hogere straf opleggen dan door de officier van justitie gevorderd.
Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf houdt de rechtbank rekening met straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Ook houdt de rechtbank rekening met hetgeen over de persoon van verdachte is geschreven door de reclassering in het rapport van 9 februari 2022. Daarin heeft de reclassering onder meer geschreven dat zij vooralsnog geen zorgelijke, criminogene signalen op diverse leefgebieden van verdachte zien. Verdachte leidt een vrij onopvallend leven en is goed geïntegreerd in de Nederlandse samenleving. Zijn middelengebruik was tijdens het bewezenverklaarde wel fors en is daarmee zorgelijk, maar lijkt ook een incident, aldus de reclassering. Ter zitting heeft verdachte in dat verband verklaard dat hij soms nog in het weekend middelen gebruikt.
De reclassering ziet geen aanleiding voor begeleiding en/of interventies voor verdachte.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met het uittreksel justitiële documentatie van
24 januari 2023 betreffende verdachte, waaruit blijkt dat hij, behoudens een opgelegde strafbeschikking, niet nader met politie en justitie in aanraking is geweest.
Alles afwegende acht de rechtbank voor beide bewezenverklaarde feiten het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
8.1.1
Feit 1
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij wordt bijgestaan door mr. M.J.E.C. Camps, advocaat in Enschede. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 1.891,57, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan.
De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- kledingschade € 75,--;
- deurpost (Domijn kosten) € 175,--;
- eigen risico zorgverzekering 2021 € 385,--;
- kosten medicijnen € 5,--;
- reiskosten € 50,--;
- kosten ziekenhuis (1/2 dag opname) € 15,--;
- kosten bezoek na thuiskomst € 50,--;
- huishoudelijke hulp € 960,--;
- verlies zelfwerkzaamheid € 161,--;
- kosten medische adviezen € 15,57.
Voor geleden immateriële schade vordert de benadeelde partij een bedrag van € 2.500,--.
8.1.2
Feit 2
[aangever] heeft zich als vertegenwoordiger van woningcorporatie Domijn als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 140,88, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde schade betreft een ruit, een noodvoorziening en voorrijkosten.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer] heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de posten kledingschade, eigen risico zorgverzekering 2021, kosten medicijnen, reiskosten en kosten medische adviezen toewijsbaar zijn.
De kosten van de deurpost zijn niet onderbouwd en hebben evenmin een causaal verband met het bewezen verklaarde feit. De kosten ziekenhuis, bezoek na thuiskomst, huishoudelijke hulp en verlies van zelfredzaamheid staan niet in verhouding tot het bewezenverklaarde feit. De benadeelde partij dient in al deze kosten niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Wat betreft de immateriële schade acht de officier van justitie een bedrag van € 1.250,-- toewijsbaar.
Ten aanzien van de vordering van Domijn heeft de officier van justitie gesteld dat, behoudens de in het bedrag opgenomen BTW, het bedrag kan worden toegewezen. Hoewel de vordering geen onderbouwing bevat, volgt de schade uit de bij de aangifte gevoegde bijlagen.
8.3
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer] heeft de verdediging gesteld dat verdachte erkent dat hij het slachtoffer letsel heeft toegebracht en derhalve in beginsel schade dient te vergoeden.
Van de gevorderde kosten acht de verdediging de kosten kledingschade, de eigen bijdrage en de kosten medicijnen toewijsbaar.
In de kosten van de deurpost, de reiskosten, de kosten huishoudelijke hulp, de kosten verlies van zelfwerkzaamheid en de kosten medisch adviezen dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard. De kosten ziekenhuis en de kosten bezoek moeten worden afgewezen.
Ten aanzien van de immateriële schade heeft de verdediging gesteld dat deze schade niet is onderbouwd en dat het bedrag disproportioneel is. De immateriële schade dient dan ook te worden gematigd tot een bedrag van € 750,--.
Ten aanzien van de vordering van Domijn heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat met uitzondering van de BTW, het gevorderde bedrag kan worden toegewezen.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door de bewezen verklaarde feiten rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partijen.
De materiële schade
De opgevoerde schadeposten kleding, eigen risico zorgverzekering 2021 en kosten medicijnen zijn niet betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal deze kosten daarom toewijzen. De rechtbank zal eveneens toewijzen de schadeposten ziekenhuis en medische adviezen.
De rechtbank zal daarom de vordering toewijzen tot een bedrag van € 1.245,57 te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 22 augustus 2021.
De schadeposten deurpost, reiskosten, kosten bezoek na thuiskomst, huishoudelijke hulp en verlies zelfwerkzaamheid zijn onvoldoende komen vast te staan, omdat de gestelde schade onvoldoende is onderbouwd, terwijl door of namens verdachte de omvang ervan gemotiveerd is betwist. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om deze schadeposten alsnog nader te onderbouwen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal de benadeelde partij die gelegenheid niet bieden.
De rechtbank zal de benadeelde partij daarom in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De immateriële schade
De rechtbank stelt de immateriële schade naar billijkheid vast op € 750,-- te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 22 augustus 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank acht dit bedrag billijk, gelet op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit is begaan en aansluitend bij wat in vergelijkbare gevallen in andere zaken is toegewezen, voor zover dit thans vaststaat. De benadeelde partij zal voor de overige gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering, omdat de gestelde psychische schade onvoldoende is onderbouwd en het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om deze schadepost alsnog nader te onderbouwen een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan de vordering voor dat deel in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen hebben verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partijen naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de feiten is toegebracht.
Als door de verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met respectievelijk 22 en 2 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op artikel 57 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 primair en 2 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1, het misdrijf:
poging tot doodslag;
feit 2, het misdrijf:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden;
schadevergoeding
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] (feit 1) van een bedrag van € 1.245,57 (zegge: duizend tweehonderdenvijfenveertig euro en zevenenvijftig cent) te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf
22 augustus 2021;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit 1 tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 1.245,57 (zegge: duizend tweehonderdenvijfenveertig euro en zevenenvijftig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 22 augustus 2021 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 22 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] voor een deel van € 3.146,-- niet-ontvankelijk is in de vordering en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij woningcoöperatie Domijn (feit 2) van een bedrag van € 140,88 (zegge: honderdveertig euro en achtentachtig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 22 augustus 2021;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit 2 tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 140,88 (zegge: honderdveertig euro en achtentachtig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 augustus 2021 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 2 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.G.J. Gehring, voorzitter, mr. B.T.C Jordaans en
mr. C.E. Vording, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W.J. van der Leest, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2023.
Mr. Vording is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2021391399 van 17 december 2021. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 22 augustus 2021 (pag. 55 en 56) onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 21 augustus 2021 vierde ik een feestje in mijn woning aan de [adres 2] in Enschede. Dit feestje is doorgegaan in de nacht van 22 augustus 2021. Er was één jongen die luidruchtig en vervelend bleef. Ik ken deze jongen niet. Deze jongen is met iemand meegenomen naar mijn feestje.
Deze jongen is niet lang op het feestje geweest. Ik denk maximaal een half uur. Ik heb toen tegen deze jongen gezegd "Gozer, het was leuk en gezellig maar het feestje voor jou is nu afgelopen. Je moet nu mijn huis uitgaan".
Deze jongen werd direct agressief en gooide een fles kapot. Ik pakte hem vervolgens beet ter hoogte van zijn schouder/borst. Ik heb de jongen wederom gezegd dat hij mijn huis moest verlaten.
Die jongen begon toen met slaan, trekken en duwen. Hierdoor ontstond er een vechtpartij met meerdere mensen. Voordat ik het doorhad had ik overal bloed. Blijkbaar had deze jongen mij gestoken met een mes.
De jongen is mijn huis uitgerend.
Ik heb een wond op mijn hoofd in de buurt van mijn slaap. Ik ben behandeld in het ziekenhuis en ze hebben twee hechtingen geplaatst. Verder heb ik een kras in mijn nek.
2.
Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid onder 5o Sv te weten een geneeskundige verklaring van de arts
(naam onleesbaar)van 8 december 2021 (pag. 62) onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Medische informatie betreffende
Naam [slachtoffer]
Voornamen [slachtoffer]
Geslacht man
Geboortedatum [geboortedatum 2] 1998
Geboorteplaats [geboorteplaats 2] in Syrië
Uitwendig waargenomen letsel: wond hoofd.
Overige van belang zijnde informatie: wond gehecht.
datum onderzoek 22-08-2021
3.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] door de rechter-commissaris van 22 juni 2022, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Toen is [slachtoffer] naar hem toegelopen. Toen ik bezig was met het drinken inschenken voor
mijzelf hoorde ik een klap. Ik dacht dat er iets kapot viel. Later hoorde ik dat de verdachte
een fles drank op de tafel had stuk gegooid.
[slachtoffer] pakte de verdachte bij de schouder, zo van je moet nu echt naar huis. De verdachte staat op, hoofd tegen hoofd en meteen pakte de verdachte [slachtoffer] beet en zag ik dat hij een steekbeweging maakte.
Hij pakte een mes uit zijn zak. hij maakte een stekende beweging richting [slachtoffer] .
Hij maakte een stekende beweging, voordat hij mishandeld werd.
4.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] van 22 augustus 2021 (pag. 93) onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik zag dat hij een zwaaiende beweging maakte met zijn rechterarm en rechterhand in de richting van het hoofd van [slachtoffer] . Ik zag dat het voorwerp dat die jongen vasthield het hoofd van [slachtoffer] raakte.
5.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] door de rechter-commissaris van 22 juni 2022, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik zag dat hij een mes tevoorschijn haalde. Toen ik weer keek had [slachtoffer] overal bloed.
Hij had hem in zijn hoofd gestoken. Ik stond letterlijk achter hem en zag dat hij [slachtoffer] stak.
U houdt mij pag. 36 van het proces-verbaal voor. Daarin verklaart [verdachte] samengevat dat hij
van de bank getrokken werd en door meerdere jongens geslagen werd en dat hij op de grond
terecht kwam. Dit is niet gebeurd. Hij gooide zelf de fles drank op de grond.
Niemand sloeg hem als eerste. Hij werd pas geslagen nadat hij [slachtoffer] had geslagen. Hij viel niet op de grond. Hij was na een paar seconden al weg.
6.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 24 januari 2023 onder meer inhoudende als verklaring van verdachte:
In de nacht van 21 op 22 augustus 2022 was ik op een feestje in een woning aan de [adres 2] in Enschede. Ik was niet uitgenodigd maar ben met iemand mee gegaan. Ik was al ver heen. Ik bedoel daarmee dat ik al alcohol had gedronken en drugs had gebruikt. Ook in de woning heb ik nog alcohol gedronken. Ik was al ver heen.
Ik zat op de bank en mij werd gezegd dat ik weg moest gaan.
Toen ik viel heb ik iets gepakt.
Desgevraagd zeg ik u, voorzitter, dat toen ik stond, ik om me heen begon te slaan en te zwaaien met dat ding.
7.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 7 december 2021 (pag. 37) onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
V: Kun je vertellen wat je met het mes hebt gedaan?
A: Ik begon op een gegeven moment met dat ding, op meerdere mensen, rond te zwaaien.
O: Verbalisanten zien dat verdachte stekende bewegingen maakt.
8.
Het proces-verbaal van onderzoek wapen van verbalisant [verbalisant] van
13 december 2021 (pag. 123) onder meer inhoudende:
Beschrijving inbeslaggenomen wapen
Afmeting:
Totale lengte 20 cm.
Lemmet lengte 7,5 cm.
Breedte lemmet 2 cm in punt toelopend.
Ik zag dat het voorwerp een vlees/ keukenmes betrof.
Ik zag dat het lemmet van één (1) snijkant was voorzien.