4.4De bewijsoverwegingen van de rechtbank
De betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen die door de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] bij de rechter-commissaris en de politie zijn afgelegd niet betrouwbaar zijn en daarmee niet bruikbaar voor het bewijs.
De verklaringen van [getuige 1] worden door de raadsvrouw niet betrouwbaar geacht omdat hij bij de rechter-commissaris stelt dat hij zag dat [slachtoffer] verdachte bij de schouder vastpakte bij de bank, dat verdachte direct daarna een steekbeweging heeft gemaakt waarna de vechtpartij ontstond. Bij de politie heeft [getuige 1] verklaard dat hij zag dat er sprake was van een een-op-een gevecht tussen verdachte en [slachtoffer] waarbij anderen hen uit elkaar wilden halen en [slachtoffer] ineens werd gestoken. Bij de rechter-commissaris heeft [getuige 1] ontkend de vechtpartij te hebben gezien.
De verklaring van [getuige 2] afgelegd bij de rechter-commissaris wordt door de raadsvrouw niet betrouwbaar geacht omdat zij bij de rechter-commissaris stelt dat verdachte werd geslagen, dat zij achter verdachte bij de bank stond toen hij een mes pakte, dat verdachte niet op de grond is gevallen en hij na een paar seconden al weg was, terwijl op basis van de andere getuigen verklaringen en de bloedspatten op de grond is op te maken dat het gevecht in de hoek van de kamer bij de deur werd voortgezet en verdachte ten val is gekomen.
De beoordeling van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] op onderdelen en dan met name daar waar het de volgorde van de gebeurtenissen en het gebruik van het mes door verdachte betreft, consistent zijn. De verklaringen komen ook met elkaar overeen en vinden bovendien steun in andere bewijsmiddelen, waaronder de aangifte van [slachtoffer] .
Getuige [getuige 2] heeft bij de rechter-commissaris verklaard (en getekend) over de plek waar zij op het moment van de steekpartij in de woonkamer stond. Uit deze verklaring en (tekening) volgt dat [getuige 2] op het moment van de steekpartij in de woonkamer stond en verdachte op de rug/zij keek en het slachtoffer in het gezicht. Verdachte en [slachtoffer] stonden beiden in de woonkamer. Getuige [getuige 2] verklaart zowel bij de politie als de rechter-commissaris consistent over de aanleiding tot de confrontatie, het moment dat de eerste klappen vallen en het feit dat zij heeft gezien dat verdachte een mes trok richting [slachtoffer] .
Getuige [getuige 1] verklaart gedetailleerd en consistent met de verklaring van getuige [getuige 2] over de aanleiding tot de confrontatie - het vallen van een fles -, het opstootje tussen verdachte en [slachtoffer] dat uiteindelijk leidt tot het waarnemen door getuige [getuige 1] van het zwaaien met het mes en het steken met het mes van [slachtoffer] door verdachte. Bij de verklaring van getuige [getuige 1] bij de rechter-commissaris is een tekening gevoegd waaruit blijkt dat verdachte en [slachtoffer] in de woonkamer stonden en dat getuige de gebeurtenissen heeft waargenomen vanuit de keuken en hierbij [slachtoffer] op de rug keek en verdachte in het gezicht.
De rechtbank heeft hiermee ook vastgesteld dat hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd in strijd is met de genoemde afgelegde verklaringen. Dit impliceert dat het gevoerde verweer niet is onderbouwd met de feitelijke gang van zaken (verhoren) en ook reeds daarom niet kan slagen.
De rechtbank acht de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] geloofwaardig en betrouwbaar en zal deze dan ook voor het bewijs bezigen.
De rechtbank is van oordeel dat uit de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen volgt dat [slachtoffer] door verdachte met een mes is gestoken in het hoofd en is gesneden in de nek.
Uit de aangifte van [slachtoffer] en de getuigenverklaring die [getuige 1] en [getuige 2] bij de rechter-commissaris hebben afgelegd volgt immers dat [slachtoffer] verdachte heeft verzocht om zijn woning te verlaten. Verdachte had die avond namelijk alcohol en drugs gebruikt en was vervelend. Verdachte werd daarop agressief en gooide een fles kapot. [slachtoffer] heeft daarop verdachte bij zijn schouder beetgepakt en hem nogmaals gezegd dat hij de woning moest verlaten. Verdachte is daarop begonnen met slaan, trekken en duwen en heeft daarbij een mes getrokken en gestoken. Aangever had een wond aan zijn hoofd en een snijwond in de nek. Verdachte heeft daarna de woning verlaten.
Getuige [getuige 2] zag dat verdachte een fles drank gooide, een mes uit zijn broekzak haalde, [slachtoffer] daarmee stak en wegrende. Getuige [getuige 1] zag dat verdachte een mes uit zijn zak haalde en stekende bewegingen richting aangever maakte. Ook zag [getuige 1] dat verdachte zwaaiende bewegingen maakte met zijn rechterhand en -arm in de richting van het hoofd van [slachtoffer] en dat het voorwerp het hoofd van [slachtoffer] raakte.
Verdachte heeft ontkend een mes bij zich te hebben gehad. Over het gehanteerde voorwerp heeft hij verklaard dat hij een voorwerp heeft gepakt dat binnen handbereik op de grond lag en dat hij niet wist wat voor voorwerp hij heeft gebruikt. De rechtbank acht deze verklaring, temeer nu getuigen hebben verklaard dat verdachte een mes in zijn handen had, ongeloofwaardig. Bij de politie heeft verdachte bovendien verklaard dat hij met dat ‘ding’ begon te ‘zwaaien’. Verbalisanten zien dat verdachte op dat moment stekende bewegingen maakt.
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte [slachtoffer] met een mes in het hoofd heeft gestoken en in de nek heeft gesneden.
Verdachte wordt primair verweten dat hij door [slachtoffer] met een mes te steken en te snijden, heeft geprobeerd hem te doden.
Met betrekking tot het opzet – al dan niet in voorwaardelijke vorm – van verdachte op de dood van [slachtoffer] overweegt de rechtbank het volgende.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan een dergelijke kans is verder niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (dat wil zeggen: op de koop toe heeft genomen). Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat, behoudens contra-indicaties, het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De vraag die hier voorligt is of het handelen van verdachte, te weten het steken van [slachtoffer] met een mes in het hoofd en het snijden in de nek, op zichzelf genomen de aanmerkelijke kans op het intreden van de dood met zich heeft gebracht en zo ja, of verdachte die kans willens en wetens heeft aanvaard.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de aard van de gedraging, te weten het met een mes steken in het hoofd en snijden in de nek van een persoon tijdens een plotselinge en ongecontroleerde aanval waarbij verdachte alcohol en drugs had gebruikt, dient te worden gekwalificeerd als een poging tot doodslag. Het betreft hier namelijk een vlees/keukenmes met een totale lengte van 20 cm, waarbij het lemmet is 7,5 cm lang was (in punt toelopend). Twee getuigen ( [getuige 2] en [getuige 1] ) hebben verklaard dat verdachte op enig moment een mes uit zijn zak haalde. Zij hebben verdachte stekende bewegingen zien maken. Getuige [getuige 1] zag specifiek dat verdachte richting het hoofd stak. Verdachte heeft daarnaast ter terechtzitting verklaard dat hij dat hij op het moment van steken stond. Aangever had hem even daarvoor van de bank getrokken. Uit het letsel bij aangever blijkt dat verdachte aangever op twee plekken heeft geraakt (hoofd en de nek), waarbij de wond aan het hoofd gehecht moest worden en het aldus geen oppervlakkig letsel betreft. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd en de nek zeer kwetsbare onderdelen van het lichaam zijn. In de hals zijn immers zeer belangrijke aders gelokaliseerd (halsslagader), die eenvoudig geraakt hadden kunnen worden als de snede iets lager en iets dieper zou zijn uitgevallen, wat tijdens een plotselinge aanval zoals deze gemakkelijk had kunnen gebeuren. In dat geval zou sprake zijn geweest van een aanmerkelijke kans op zeer ernstig bloedverlies, met de dood als gevolg. Aangever is ook geraakt in het gezicht, waar zich vitale structuren bevinden (ogen, neus, oren, mond en de slagaderen en zenuwen daaromheen). Dat behoeft naar het oordeel van de rechtbank geen nadere uiteenzetting. De kans op het overlijden van [slachtoffer] heeft verdachte door het uit zijn zak halen van een mes en daarmee ongecontroleerd maar richting het hoofd te steken en dat ook te raken, willens en wetens aanvaard.
Gelet hierop acht de rechtbank bewezen dat verdachte in voorwaardelijke zin opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] . Van overtuigende contra-indicaties die aan dit oordeel in de weg zouden staan, is niet gebleken. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte heeft geprobeerd om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven. De rechtbank acht daarmee het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank zal in hoofdstuk 6 ‘De strafbaarheid van de verdachte’ nader ingaan op het gevoerde noodweer(exces)verweer.
De rechtbank komt evenals de officier van justitie en de verdediging tot bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 24 januari 2023, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte;
Het proces-verbaal van aangifte van [aangever] van 24 januari 2022.