ECLI:NL:RBOVE:2023:4452

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
7 november 2023
Publicatiedatum
7 november 2023
Zaaknummer
08/770001-21 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in een hennepkweekzaak

Op 7 november 2023 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een ontnemingszaak waarbij de veroordeelde werd verplicht tot betaling van een bedrag van € 193.691,69 aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, waarbij het wederrechtelijk verkregen voordeel werd geschat op € 959.154,90. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde betrokken was bij het telen en verwerken van hennep en dat hij gedurende een langere periode voordeel heeft genoten van deze activiteiten.

De procedure omvatte meerdere openbare terechtzittingen, waarbij de veroordeelde werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.G.J. Plat. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie beoordeeld en de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op basis van de beschikbare bewijsstukken, waaronder verklaringen van medeverdachten en rapporten van het Openbaar Ministerie. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak, maar heeft geen aanleiding gezien om het ontnemingsbedrag te matigen.

De rechtbank concludeert dat de veroordeelde, mede gezien de samenwerking met anderen, een aanzienlijk bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten en legt hem de verplichting op tot betaling aan de Staat. De uitspraak is openbaar uitgesproken door de meervoudige kamer voor strafzaken van de rechtbank Overijssel.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/770001-21 (ontneming)
Datum vonnis: 7 november 2023
Vonnis op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende op de vordering op grond van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van de officier van justitie ten aanzien van de veroordeelde:
[veroordeelde],
geboren op [geboortedatum] 1963 in [geboorteplaats],
wonende aan de [woonplaats].

1.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie vordert dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een bedrag van € 959.154,90.

2.De procedure

De vordering is behandeld op de openbare terechtzittingen van 14 februari 2022,
19 september 2022 en 26 september 2023. De veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. M.G.J. Plat, advocaat in Rotterdam, is op die terechtzittingen verschenen en op de vordering gehoord.
De rechtbank heeft op 19 september 2022 bepaald dat voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling een schriftelijke uitwisseling van standpunten door de raadsvrouw en de officier van justitie zal plaatsvinden.
De officier van justitie heeft per email-bericht van 19 oktober 2022 een toelichting gegeven op de vordering.
Op 6 december 2022 heeft de raadsvrouw hier op gereageerd in haar conclusie van antwoord. De officier van justitie heeft op 31 januari 2023 gereageerd in zijn reactie op de conclusie van antwoord. Vervolgens heeft de raadsvrouw op 13 maart 2023 daarop in tweede termijn gereageerd in de conclusie van dupliek.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 26 september 2023 de vordering gewijzigd, conform hetgeen hij heeft aangevoerd per email-bericht van 19 oktober 2022. Het door de politie vastgestelde bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel van € 959.154,90 dient op grond van de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] conform een ponds-ponds-berekening vastgesteld te worden op 1/3e deel, zijnde een bedrag van € 319.718,30.
De raadsvrouw heeft primair aangevoerd dat veroordeelde geen betrokkenheid heeft gehad bij het telen en verwerken van de hennep in [plaats] en dat hij dan ook geen voordeel heeft genoten. Subsidiair stelt de raadsvrouw dat de vordering dient te worden gematigd omdat veroordeelde is vrijgesproken van het telkens telen en verwerken, zodat er slechts gerekend dient te worden met eenmaal 1.278 planten. Meer subsidiair dient de vordering te worden gematigd, omdat niet steeds twee kweekruimtes in gebruik waren. Meer meer subsidiair dient de verdeelsleutel te worden aangepast, aangezien uit tapgesprekken blijkt dat veroordeelde slechts 10% van de winst zou krijgen. Mocht de rechtbank uitgaan van de verklaring van [medeverdachte] dat iedereen een derde deel van de winst zou krijgen, dan is een derde deel voor veroordeelde ook € 60.000,00, net als voor [medeverdachte].
Tot slot heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, aldus uiterlijk op 30 juni 2022. Nu de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 26 september 2023 betekent dat een overschrijding van de redelijke termijn met ruim 15 maanden. Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat bij een overschrijding van de redelijke termijn met zes tot twaalf maanden een vermindering van in beginsel tien procent van het ontnemingsbedrag wordt voorgeschreven. De raadsvrouw verzoekt dan ook, bij een toewijzing, het ontnemingsbedrag te matigen met 10%.

3.De beoordeling van de vordering

3.1
Veroordeling
De veroordeelde is bij vonnis van deze rechtbank van 3 oktober 2022 veroordeeld, voor zover van belang, voor het strafbare feit:
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
3.2
De beoordeling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken, waaronder het met deze vordering samenhangend strafdossier en het in onderhavige zaak opgemaakte rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, dat zich bevindt in het proces-verbaal aanvraag doorzoeking ter inbeslagneming van 4 maart 2020.
De rechtbank neemt als grondslag voor de ontnemingszaak hetgeen bewezen is verklaard in het hiervoor genoemde vonnis van de rechtbank. De rechtbank acht het aannemelijk dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten, door het telen en verwerken van hennep gedurende een langere periode. Die langere periode maakt dat veroordeelde ook vaker dan één keer heeft geoogst, aangezien het telen een voortdurend proces is.
Periode
Volgens netbeheerder Enexis is er op 17 april 2018 een zogeheten power down/power up geweest op het perceel [adres], terwijl er in die periode geen geregistreerde stroomstoring is geweest. [1] De politie stelt, ten gunste van de verdachten, vast dat de eerste kweekcyclus in kweekruimte 1 is gestart op 1 mei 2018.
[naam], fraude- inspecteur van Enexis, heeft verklaard dat de tweede kweekruimte is ingeschakeld op 8 oktober 2019 omstreeks 9:00 uur. Op dat moment was de positieve netmeting van 20 ampère (op 9 september 2019) naar 100 ampère gegroeid, hetgeen inhield dat er op dat moment in twee kweekruimtes werd gewerkt. [2]
Op 10 februari 2020 bleek uit een spoedtap dat medeverdachte [medeverdachte] ‘de stekkers eruit had getrokken en alles had aangeveegd’. [3] Het Openbaar Ministerie gaat dan ook uit van 24 januari 2020 als einddatum van de periode waarin de kwekerij actief is geweest. De rechtbank stelt vast dat kweekruimte 1 in werking is geweest van 1 mei 2018 tot 24 januari 2020 en dat kweekruimte 2 in werking is geweest van 8 oktober 2019 tot 24 januari 2020.
Aantal oogsten/aantal planten
Volgens het rapport ‘Afpakken’ van het Functioneel Parket (hierna: FPA) bestaat een kweekcyclus uit tien weken. De periode van kweekruimte 1 beslaat 90 weken. Op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting acht de rechtbank aannemelijk dat betrokkene in kweekruimte 1 zeven maal met succes heeft geoogst en in kweekruimte 2 één maal met succes heeft geoogst.
De beide ruimtes hebben bij elkaar opgeteld een oppervlakte van 86 vierkante meter. Volgens het rapport ‘Afpakken’ staan er gemiddeld 15 planten op een vierkante meter. In de loods werden bigbags aangetroffen met hierin 1.278 gebruikte plantenpotten met gebruikte potgrond, hetgeen het aannemelijk maakt dat in de beide kweekruimtes 1.278 planten hebben gestaan. Omdat kweekruimte 1 groter was dan kweekruimte 2 gaat de rechtbank uit van 700 planten in kweekruimte 1 en 578 planten in kweekruimte 2.
De rechtbank neemt bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel als
uitgangspunt de berekening van het Openbaar Ministerie, waarbij overeenkomstig de door het FPA gehanteerde normen, in kweekruimte 1 (7 x 700 planten) en in kweekruimte 2 (1 x 578 planten) is uitgegaan van een opbrengst van 28,2 gram hennep per plant met een gemiddelde opbrengst van € 4.070,00 per kilogram.
De rechtbank ziet op grond van het dossier of het verhandelde ter terechtzitting geen aanleiding om aan te nemen dat veroordeelde per kilogram minder verdiend zou hebben dan het standaardbedrag van € 4.070,00 per kilogram en zal dan ook vasthouden aan het standaardbedrag.
Kosten
De totale kosten, gebaseerd op 7 oogsten in kweekruimte 1 en 1 oogst in kweekruimte 2 (in totaal 5.478 planten), zijn als volgt opgebouwd:
Investeringen
€ 16.000,00
Afschrijvingskosten
€ 3.500,00
Stekken á € 3,81
€ 20.871,18
Variabele kosten (€ 1,12 per plant)
€ 6.135,36
Personeelskosten (€ 0,21 per plant)
€ 1.150,38
Totale kosten
€ 47.656,92
Conclusie
Dit levert de volgende berekening op:
Kweekruimte 1
Bruto opbrengst: 700 planten x 7 oogsten x 28,2 gram x
€ 4.070,00
€ 562.392,60
Kweekruimte 2
Bruto opbrengst: 578 planten x 1 oogst x 28,2 gram x
€ 4.070,00
€ 66.339,38
Totale opbrengst
€ 628.731,98
Totale kosten
€ 47.656,92 -
Wederrechtelijk verkregen voordeel:
€ 581.075,06
Gelet op het beeld dat naar voren is gekomen waarbij veroordeelde met twee anderen heeft samengewerkt, en op grond van de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] bij de rechter-commissaris dat alles dat er werd verdiend met z’n drieën werd gedeeld [4] , zal de rechtbank het berekende voordeel van € 581.075,06 delen door drie, wat neerkomt op
€ 193.691,69per persoon. De rechtbank merkt daarbij op dat [medeverdachte] eerder bij de politie heeft verklaard dat de opbrengsten door drie gedeeld zouden worden, maar dat hij slechts € 60.00,00 heeft verdiend. De rechtbank houdt, in het voordeel van veroordeelde, vast aan de laatste verklaring van [medeverdachte] bij de rechter-commissaris.
Redelijke termijn
Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval als aanvangsmoment van de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn aan te merken het moment waarop door de rechter-commissaris de machtiging is afgegeven om conservatoir beslag onder veroordeelde te leggen, te weten 30 juni 2020. In de hoofdzaak is vonnis gewezen op 3 oktober 2022, daarna zijn in de ontnemingszaak schriftelijke rondes gevolgd en de uitspraak in de ontnemingszaak zal volgen op 7 november 2023. Het tijdsverloop in de ontnemingszaak hangt samen met het tijdsverloop in de hoofdzaak. De rechtbank is van oordeel dat, nu in de hoofdzaak al ten gunste van verdachte rekening is gehouden met het tijdsverloop, alsmede gelet op het verloop van de ontnemingsprocedure, er geen reden is tot matiging van het genoten voordeel.
De rechtbank stelt op grond van wettige bewijsmiddelen de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op
€ 193.691,69.
3.3
De vaststelling van de betalingsverplichting
De rechtbank is van oordeel dat aan de veroordeelde de verplichting moet worden opgelegd tot betaling aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 193.691,69.

4.De wettelijke voorschriften

De oplegging van de maatregel is gegrond op artikel 36e Sr.

5.De beslissing

De rechtbank:
  • stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
  • legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van
  • bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 1080 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Meijer, voorzitter, mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper en mr. A.J. de Loor, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. de Bruin, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 7 november 2023.

Voetnoten

1.Proces-verbaal aanvraag doorzoeking ter inbeslagneming van 4 maart 2020, pagina 432.
2.Proces-verbaal van bevindingen van 15 oktober 2019, pagina 105.
3.Proces-verbaal van bevindingen van 11 februari 2020, pagina 243 en 244.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [medeverdachte],van 20 juni 2022.