4.3Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de feiten 1, 3 en 5
De rechtbank komt evenals de officier van justitie en de verdediging tot bewezenverklaring van het onder 1, 3 subsidiair en 5 ten laste gelegde op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 24 januari 2023, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte;
Een geschrift als bedoeld in artikel 344 eerste lid onder 3o Sv, zijnde de beschikking van de burgemeester houdende het opleggen van een huisverbod (artikel 2 van de Wet tijdelijk huisverbod) van 14 oktober 2022 (pag. 55 en 56);
3. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 24 januari 2023, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte;
4. Het proces-verbaal van aanvullend verhoor aangever [slachtoffer 1] van 18 oktober 2022 (pag. 12 en 13);
5. Een geschrift als bedoeld in artikel 344 eerste lid onder 5o Sv, zijnde de geneeskundige verklaring van M. Dijkman van 16 januari 2013;
6. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 24 januari 2023, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte;
7. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] van 20 oktober 2022 (pag. 36).
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het onder 3 primair ten laste gelegde. De rechtbank is van oordeel dat op basis van de bewijsmiddelen in het dossier niet kan worden vastgesteld dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Een medische onderbouwing van het letsel ontbreekt.
De rechtbank acht op grond van de aangifte, de bevindingen van de verbalisant
[verbalisant 1] en de verklaring van verdachte ter terechtzitting bewezen dat verdachte op
19 februari 2022 een mes naar het hoofd van [slachtoffer 1] heeft gegooid.
De rechtbank overweegt daarbij het volgende.
Bij de beoordeling van de vraag of het handelen van verdachte het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dan wel een mishandeling van een levensgezel oplevert, gaat de rechtbank uit van de feitelijke gang van zaken zoals uit de bewijsmiddelen blijkt.
Op grond van die bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat het opzet van verdachte gericht was op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 1] . Door het gooien van het mes heeft verdachte immers de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 1] in het leven geroepen en naar het oordeel van de rechtbank heeft hij deze kans ook bewust aanvaard. Het gooien met een mes, ook daar waar het een relatief klein mes betreft, naar het hoofd van [slachtoffer 1] is naar de uiterlijke verschijningsvorm gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Daar komt bij dat verdachte de aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel ook bewust heeft aanvaard. Het is een feit van algemene bekendheid dat door het gooien met een mes letsel kan ontstaan en het handelen van verdachte heeft daarnaast geresulteerd in blijvend letsel in de vorm van een litteken.
Om deze redenen acht de rechtbank het opzet van verdachte, in voorwaardelijke zin, gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel wettig en overtuigend bewezen en komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde.
De rechtbank acht op grond van de aangifte van [slachtoffer 2] en de verklaring van getuige
[getuige] wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 14 oktober 2022 [slachtoffer 2] met de dood heeft bedreigd.
Hoewel verdachte het ten laste gelegde ontkent omdat hij de dreigementen niet aan zijn schoonmoeder, maar aan zijn partner [slachtoffer 1] zou hebben gericht omdat hij haar belde, ziet de rechtbank in de verklaring van getuige Wijnholds voldoende ondersteuning voor de aangifte van [slachtoffer 2] .
Wijnholds was op het moment dat verdachte belde naar de telefoon van [slachtoffer 1] , bij [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] aanwezig. Hij zag en hoorde dat verdachte steeds belde en hen bedreigde met van alles. Deze dreigementen werden gedaan via spraakberichten op de telefoon van [slachtoffer 1] . Wijnholds hoorde verdachte daarbij zeggen dat hij wel wist dat [slachtoffer 2] bij haar -daarmee doelende op [slachtoffer 1] - was.