ECLI:NL:RBOVE:2023:4449

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
7 november 2023
Publicatiedatum
7 november 2023
Zaaknummer
08/770000-21 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak

Op 7 november 2023 heeft de Rechtbank Overijssel in Zwolle uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De officier van justitie vorderde dat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel zou vaststellen op een bedrag van € 959.154,90. De rechtbank heeft de vordering behandeld in openbare zittingen op 14 februari 2022, 19 september 2022 en 26 september 2023, waarbij de veroordeelde werd bijgestaan door zijn raadsman J.M. Keizer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten, maar er was discussie over de hoogte van dit bedrag. De rechtbank heeft de berekening van het Openbaar Ministerie gevolgd, waarbij het wederrechtelijk verkregen voordeel werd vastgesteld op € 581.075,06. Na beoordeling van de argumenten van de verdediging, die stelde dat het aantal oogsten en de opbrengst lager waren, heeft de rechtbank uiteindelijk het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vastgesteld op € 193.691,69. De rechtbank heeft de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling van dit bedrag aan de Staat. Tevens is de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 1080 dagen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/770000-21 (ontneming)
Datum vonnis: 7 november 2023
Vonnis op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende op de vordering op grond van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van de officier van justitie ten aanzien van de veroordeelde:
[veroordeelde],
geboren op [geboortedatum] 1981 in [geboorteplaats],
wonende aan de [woonplaats].

1.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie vordert dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een bedrag van € 959.154,90.

2.De procedure

De vordering is behandeld op de openbare terechtzittingen van 14 februari 2022,
19 september 2022 en 26 september 2023. De veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsman J.M. Keizer, advocaat in Amsterdam, is op die terechtzittingen verschenen en op de vordering gehoord.
De rechtbank heeft op 19 september 2022 bepaald dat voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling een schriftelijke uitwisseling van standpunten door de raadsman en de officier van justitie zal plaatsvinden.
De officier van justitie heeft per email-bericht van 19 oktober 2022 een toelichting gegeven op de vordering.
Op 13 december 2022 heeft de raadsman hier op gereageerd in zijn conclusie van antwoord. De officier van justitie heeft op 31 januari 2023 gereageerd in zijn reactie op de conclusie van antwoord. Vervolgens heeft de raadsman op 14 maart 2023 daarop in tweede termijn gereageerd in de conclusie van dupliek.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 26 september 2023 de vordering gewijzigd, conform hetgeen hij heeft aangevoerd per email-bericht van 19 oktober 2022. Het door de politie vastgestelde bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel van € 959.154,90 dient op grond van de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] conform een ponds-ponds-berekening vastgesteld te worden op 1/3e deel, zijnde een bedrag van € 319.718,30.
De raadsman heeft aangevoerd dat het fysiek onmogelijk is om meer dan zeven (geslaagde) oogsten te hebben gehad. Er is tussentijds geklust aan de kwekerij, de derde oogst is mislukt door waterschade, er is een oogst geript en de laatste kweek is op 10 februari 2020 weggehaald. In totaal is er tweemaal geoogst op de benedenverdieping met 600 planten en er is eenmaal geoogst op beide verdiepingen, zodat het totaal aantal geoogste planten 2400 bedraagt. De verkoopprijs bedroeg € 3.000,00 in plaats van de door de officier van justitie aangevoerde verkoopprijs van € 4.070,00. De werkelijke berekening bedraagt dan ook:
2400 planten x 28,2 gram = 67,68 kilogram x € 3.000,00 = € 203.040,00 - € 30.736,00 (de totale kosten) = € 172.304,00. Ponds-ponds/3 komt de raadsman primair op een bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel van € 57.434,67. Subsidiair is de raadsman van mening dat het bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld dient te worden op
€ 60.000,00, conform het bedrag dat is opgelegd aan medeverdachte [medeverdachte]. Meer subsidiair, wanneer wordt uitgegaan van een verkoopprijs van € 4.070,00 per kilogram, heeft de raadsman het bedrag aan wederrechtelijk voordeel gesteld op € 81.560,30.

3.De beoordeling van de vordering

.
3.1 Veroordeling
De veroordeelde is bij vonnis van deze rechtbank van 3 oktober 2022 veroordeeld, voor zover van belang, voor het strafbare feit:
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
3.2
De beoordeling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken, waaronder het met deze vordering samenhangend strafdossier en het in onderhavige zaak opgemaakte Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, dat zich bevindt in het proces-verbaal aanvraag doorzoeking ter inbeslagneming van 4 maart 2020.
De rechtbank neemt als grondslag voor de ontnemingszaak hetgeen bewezen is verklaard in het hiervoor genoemde vonnis van de rechtbank. De rechtbank acht het aannemelijk dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten, wat overigens ook niet door hem wordt ontkend. Wel bestaat er tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging discussie over de hoogte van dit bedrag.
Periode
Volgens netbeheerder Enexis is er op 17 april 2018 een zogeheten power down/power up geweest op het perceel [adres], terwijl er in die periode geen geregistreerde stroomstoring is geweest. [1] De politie stelt, ten gunste van de verdachten, vast dat de eerste kweekcyclus in kweekruimte 1 is gestart op 1 mei 2018.
[naam], fraude-inspecteur van Enexis heeft verklaard dat de tweede kweekruimte is ingeschakeld op 8 oktober 2019 omstreeks 9:00 uur. Op dat moment was de positieve netmeting van 20 ampère (op 9 september 2019) naar 100 ampère gegroeid, hetgeen inhield dat er op dat moment in twee kweekruimtes werd gewerkt. [2]
Op 10 februari 2020 bleek uit een spoedtap dat medeverdachte [medeverdachte] ‘de stekkers eruit had getrokken en alles had aangeveegd’. [3] Het Openbaar Ministerie gaat dan ook uit van 24 januari 2020 als einddatum van de periode waarin de kwekerij actief is geweest. De rechtbank stelt vast dat kweekruimte 1 in werking is geweest van 1 mei 2018 tot 24 januari 2020 en dat kweekruimte 2 in werking is geweest van 8 oktober 2019 tot 24 januari 2020.
Aantal oogsten/aantal planten
Volgens het rapport ‘Afpakken’ van het Functioneel Parket (hierna: FPA) bestaat een kweekcyclus uit tien weken. De periode van kweekruimte 1 beslaat 90 weken. Op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting acht de rechtbank aannemelijk dat betrokkene in kweekruimte 1 zeven maal met succes heeft geoogst en in kweekruimte 2 één maal met succes heeft geoogst. De rechtbank ziet geen aanwijzingen in het dossier ter onderbouwing van de stelling van de raadsman dat er slechts drie keer op de benedenverdieping is geoogst.
De beide ruimtes hebben bij elkaar opgeteld een oppervlakte van 86 vierkante meter. Volgens het rapport ‘Afpakken’ staan er gemiddeld 15 planten op een vierkante meter. In de loods werden bigbags aangetroffen met hierin 1.278 gebruikte plantenpotten met gebruikte potgrond, hetgeen het aannemelijk maakt dat in de beide kweekruimtes 1.278 planten hebben gestaan. Omdat kweekruimte 1 groter was dan kweekruimte 2 gaat de rechtbank uit van 700 planten in kweekruimte 1 en 578 planten in kweekruimte 2.
De rechtbank neemt bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel als
uitgangspunt de berekening van het Openbaar Ministerie, waarbij overeenkomstig de door het FPA gehanteerde normen in kweekruimte 1 (7 x 700 planten) en in kweekruimte 2 (1 x 578 planten) is uitgegaan van een opbrengst van 28,2 gram hennep per plant met een gemiddelde opbrengst van € 4.070,00 per kilogram.
De rechtbank ziet op grond van het dossier of het verhandelde ter terechtzitting geen aanleiding om aan te nemen dat veroordeelde per kilogram minder verdiend zou hebben dan het standaardbedrag van € 4.070,00 per kilogram en zal dan ook vasthouden aan het standaardbedrag.
Kosten
De totale kosten, gebaseerd op 7 oogsten in kweekruimte 1 en 1 oogst in kweekruimte 2 (in totaal 5.478 planten), zijn als volgt opgebouwd:
Investeringen
€ 16.000,00
Afschrijvingskosten
€ 3.500,00
Stekken á € 3,81
€ 20.871,18
Variabele kosten (€ 1,12 per plant)
€ 6.135,36
Personeelskosten (€ 0,21 per plant)
€ 1.150,38
Totale kosten
€ 47.656,92
Conclusie
Dit levert de volgende berekening op:
Kweekruimte 1
Bruto opbrengst: 700 planten x 7 oogsten x 28,2 gram x
€ 4.070,00
€ 562.392,60
Kweekruimte 2
Bruto opbrengst: 578 planten x 1 oogst x 28,2 gram x
€ 4.070,00
€ 66.339,38
Totale opbrengst
€ 628.731,98
Totale kosten
€ 47.656,92 -
Wederrechtelijk verkregen voordeel:
€ 581.075,06
Gelet op het beeld dat naar voren is gekomen waarbij veroordeelde met twee anderen heeft samengewerkt, en op grond van de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] bij de rechter-commissaris dat alles dat er werd verdiend met z’n drieën werd gedeeld [4] , zal de rechtbank het berekende voordeel van € 581.075,06 delen door drie, wat neerkomt op
€ 193.691,69per persoon. De rechtbank merkt daarbij op dat [medeverdachte] eerder bij de politie heeft verklaard dat de opbrengsten door drie gedeeld zouden worden, maar dat hij slechts € 60.00,00 heeft verdiend. De rechtbank houdt, in het voordeel van veroordeelde, vast aan de laatste verklaring van [medeverdachte] bij de rechter-commissaris.
De rechtbank stelt op grond van wettige bewijsmiddelen de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op
€ 193.691,69.
3.3
De vaststelling van de betalingsverplichting
De rechtbank is van oordeel dat aan de veroordeelde de verplichting moet worden opgelegd tot betaling aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 193.691,69.

4.De wettelijke voorschriften

De oplegging van de maatregel is gegrond op artikel 36e Sr.

5.De beslissing

De rechtbank:
  • stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
  • legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van
  • bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 1080 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Meijer, voorzitter, mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper en mr. A.J. de Loor, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. de Bruin, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 7 november 2023.

Voetnoten

1.Proces-verbaal aanvraag doorzoeking ter inbeslagneming van 4 maart 2020, pagina 432.
2.Proces-verbaal van bevindingen van 15 oktober 2019, pagina 105.
3.Proces-verbaal van bevindingen van 11 februari 2020, pagina 243 en 244.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [medeverdachte],van 20 juni 2022.