ECLI:NL:RBOVE:2023:4440

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
30 oktober 2023
Publicatiedatum
7 november 2023
Zaaknummer
C/08/291551 / HA ZA 23-50
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing vordering tot medewerking aan levering van aandeel in gebouw met kwijting

In deze zaak heeft de Maatschap 'De Watersnip' een vordering ingesteld tegen [gedaagde] met betrekking tot de levering van zijn aandeel in een kantoorgebouw. De Maatschap, bestaande uit meerdere maten, vorderde dat [gedaagde] zou meewerken aan de levering van zijn aandeel en dat hij kwijting zou verlenen voor de tegenprestatie die de Maatschap aan hem verschuldigd was. De rechtbank Overijssel heeft op 30 oktober 2023 uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde] verplicht is om zijn medewerking te verlenen aan de levering van zijn aandeel in het gebouw, en dat de Maatschap aan al haar verplichtingen jegens [gedaagde] heeft voldaan. De rechtbank wees de vordering van de Maatschap toe, waarbij werd bepaald dat [gedaagde] op eerste verzoek van de notaris moet meewerken aan het opmaken van een notariële akte. Tevens werd [gedaagde] veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 6.000,00 aan de Maatschap, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank oordeelde dat de gevorderde kwijting enkel betrekking heeft op de tegenprestatie voor de levering van het aandeel van [gedaagde] en niet op eventuele toekomstige vorderingen. De kosten van de procedure werden eveneens aan [gedaagde] opgelegd, aangezien hij overwegend in het ongelijk was gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : C/08/291551 / HA ZA 23-50
PROCES-VERBAALvan de mondelinge uitspraak van 30 oktober 2023 in de zaak van:
1. de maatschap
Maatschap “De Watersnip”,
gevestigd in Deventer,
2.
[eiser 1],
wonend in [woonplaats 1] ,
3.
[eiser 2],
wonend in [woonplaats 2] ,
4.
[eiser 3],
wonend in [woonplaats 3] ,
5.
[eiser 4],
wonend in [woonplaats 4] ,
eisende partijen,
advocaat: mr. S.W. Vos uit Deventer,
tegen
[gedaagde],
wonend in [woonplaats 5] ,
gedaagde partij,
advocaat: mr. R.H.P. van de Venne uit Zutphen.
Partijen worden hierna De Maatschap en [gedaagde] genoemd.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2023.
Tegenwoordig:
- mr. M.A.M. Essed, rechter
- mr. S.D. van Wijk, griffier
Na uitroeping van de zaak verschenen:
- de heren [eiser 1] , [eiser 2] , [eiser 3] en [eiser 4] , maten van Maatschap ‘De Watersnip’ (eiser sub 1), bijgestaan door mr. S.W. Vos;
- de heer [gedaagde] , bijgestaan door mr. R.H.P. van de Venne.
De rechtbank stelt vast dat alle partijen zijn verschenen.
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de rechtbank ter zitting mondeling uitspraak gedaan.

1.De feiten

1.1.
Op 1 september 2006 is de Maatschap opgericht. Bij notariële akte van 10 februari 2015 zijn de bepalingen van de Maatschap opnieuw vastgelegd, omdat op dat moment twee maten uittraden en twee nieuwe maten zijn toegetreden. Sindsdien bestond de maatschap uit [gedaagde] en eisers sub 2 tot en met 5.
1.2.
Tot de Maatschap behoort een kantoorgebouw met erf en tuin en de daarbij horende parkeerplaatsen, gelegen aan de [adres], ook wel ‘De Watersnip’ genoemd.
1.3.
[gedaagde] heeft de Maatschap opgezegd tegen eind 2016. De Maatschap is voortgezet door de andere maten.
1.4.
Tussen partijen zijn in een eerder verband geschillen ontstaan over de afwikkeling van hun rechtsverhoudingen. Partijen hebben afgesproken om in afwijking van de maatschapsakte, waarin een bindend adviesregeling is opgenomen, hun geschillen op grond van artikel 96 Rv voor te leggen aan de kantonrechter te Zutphen. Partijen hebben daarbij niet het voorbehoud van hoger beroep gemaakt.
1.5.
De kantonrechter heeft uitspraak gedaan op 11 november 2020. Beide partijen hebben aan hun veroordelingen voldaan.

2.Het geschil

2.1.
De Maatschap vordert – na vermeerdering van eis – dat de rechtbank:
primair:
voor recht verklaart dat de Maatschap aan al haar verplichtingen als gevolg van het uittreden van [gedaagde] uit de maatschap jegens hem heeft voldaan en [gedaagde] daarom gehouden is daarvoor kwijting te verlenen;
[gedaagde] veroordeelt om binnen zeven dagen na het vonnis schriftelijk aan de met de verdeling belaste notaris te laten weten dat hij de Maatschap en de huidige maten de onder I bedoelde kwijting verleent en de notaris gebruik mag maken van de in dat kader door hem opgestelde dan wel in de maatschapsakte opgenomen volmacht met het oog op toedeling van de Watersnip aan de huidige maten van de Maatschap;
bepaalt dat het vonnis in de plaats treedt van de hiervoor onder 2. gevorderde mededeling indien deze de betrokken notaris niet of niet binnen die termijn bereikt;
[gedaagde] veroordeelt tegen kwijting aan de Maatschap een bedrag van € 6.000,00 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van toedeling van het kantoorpand aan de huidige maten van de Maatschap;
[gedaagde] veroordeelt in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente;
subsidiair:
voor het geval de vorderingen onder 1., 2., of 3. niet toewijsbaar zijn, dat de rechtbank [gedaagde] veroordeelt op eerste verzoek van de met de verdeling van de Watersnip belaste notaris redelijkerwijs verlangde medewerking verleent bij het opmaken van een notariële akte waarbij de Watersnip wordt toegedeeld aan de Maatschap, althans haar vennoten gezamenlijk en voorts bepaalt dat het vonnis 14 dagen na betekening aan [gedaagde] , zo nodig in de plaats treedt voor die medewerking.
2.2.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, dan wel tot niet-ontvankelijkheid van de Maatschap, met veroordeling van de Maatschap in de proceskosten.

3.De gronden van de beslissing

3.1.
De rechtbank stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat [gedaagde] zijn aandeel in het gebouw De Watersnip moet leveren aan de Maatschap. In de stellingen van de Maatschap ligt besloten dat [gedaagde] verplicht is om de redelijkerwijs door de notaris verlangde medewerking aan het doen passeren van de akte te verlenen. De Maatschap heeft onderbouwd dat de notaris alleen tot het passeren van die akte meent te kunnen overgaan onder de voorwaarde dat [gedaagde] zich akkoord verklaart met de kwijtingsbepaling die is opgenomen in de concept leveringsakte van 20 december 2022, tweede pagina, onder het tussenkopje ‘kwitantie’.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat de Maatschap genoegzaam heeft onderbouwd dat [gedaagde] verplicht is om zijn medewerking te verlenen aan het leveren van zijn aandeel in het gebouw De Watersnip aan de voortzettende maten. [gedaagde] heeft ook niet gemotiveerd betwist dat hij tot levering is gehouden en dat hij daaraan redelijkerwijs zijn medewerking moet verlenen.
3.3.
[gedaagde] verweert zich tegen de vordering op de grond dat de Maatschap geen belang heeft bij haar vordering. Volgens [gedaagde] volstaat de afgegeven volmacht. Het verweer van [gedaagde] ziet er – naast het ontbreken van belang – verder op dat de verlangde kwijting eraan in de weg staat dat hij in de toekomst vorderingen jegens de Maatschap voor de rechter kan brengen. Volgens [gedaagde] mist de Maatschap belang:
a. omdat de vordering I alleen ziet op voldoening aan het vonnis van de kantonrechter en dat is al zo. Daarom zou er ook geen belang zijn bij vorderingen II en III. Voor zover het gevorderde ziet op méér dan voldoening aan het kantonrechtersvonnis is de Maatschap niet ontvankelijk (omdat daarvoor bindend advies is afgesproken). Om die reden kan ook vordering IV van [gedaagde] niet worden toegewezen;
b. omdat de kwijting die wordt gevorderd ten onrechte wordt verlangd door de notaris, omdat het juridisch niet nodig is om te leveren. De Maatschap had duidelijk moeten maken waarom de notaris hierom toch vraagt. Ten slotte moeten de vorderingen volgens [gedaagde] worden afgewezen:
c. omdat [gedaagde] stelt nog vorderingen te hebben op de Maatschap. Kwijting zou daaraan in de weg kunnen staan.
3.4.
Ten aanzien van de verweren die zien op het gemis aan belang geldt dat de Maatschap voldoende heeft onderbouwd, en overigens ook onvoldoende gemotiveerd is betwist door [gedaagde] , dat de akte eenvoudigweg niet kan worden gepasseerd als er discussie bestaat over de vraag of er wel een rechtsgrond is voor de levering. De Maatschap heeft voldoende onderbouwd dat de notaris die kwijting verlangt en dat de akte niet kan worden gepasseerd zolang die kwijting niet kan worden gegeven. [gedaagde] heeft weliswaar aangevoerd dat die kwijting strikt juridisch niet nodig is, maar alleen al omdat de notaris vanuit zijn taakopvatting die kwijting wel verlangt, moet reeds worden aangenomen dat de Maatschap belang heeft bij haar vordering.
3.5.
Voor zover het verweer van [gedaagde] erop ziet dat de Maatschap niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de maatschapsakte voorziet in een bindend adviesprocedure, geldt dat die argumenten afstuiten op de beslissing in het incident, waarin reeds is geoordeeld dat de Maatschap ontvankelijk is in haar vorderingen.
3.6.
Ten aanzien van het verweer van [gedaagde] dat erop ziet dat hij nog vorderingen heeft op de Maatschap en dat hij daarom geen kwijting wil verlenen, geldt het volgende.
3.7.
De Maatschap vordert primair een verklaring voor recht dat de Maatschap aan alle verplichtingen als gevolg van het uittreden van [gedaagde] heeft voldaan en dat [gedaagde] daarom verplicht is om kwijting te verlenen. Naar het oordeel van de rechtbank voert een veroordeling daartoe te ver. In de onderhavige procedure kan de rechtbank vaststellen dat er een rechtsgrond is voor [gedaagde] om mee te werken aan de levering van zijn aandeel in de Watersnip en dat de daartegenover staande verplichtingen van de Maatschap zijn voldaan. Dat de kwijting betrekking zou hebben op alle verplichtingen van [gedaagde] , is een veel verstrekkende stelling en vraagt een omvangrijkere beoordeling dan aan de rechtbank is voorgelegd. Met de primaire vordering vraagt de Maatschap een oordeel over alle rechten en plichten in de rechtsverhouding tussen partijen. Voor het geven van een dergelijke verklaring voor recht biedt de dagvaarding onvoldoende grondslag. Voor de subsidiair gevorderde verklaring voor recht ligt dat anders. De verklaring ten aanzien van de kwijting, zoals die is opgenomen in de conceptakte van levering, strookt met het gegeven dat de geschillen die tot aan het vonnis van 11 november 2020 bij partijen bestonden, zijn beslecht in voormeld vonnis en dat partijen daar uitvoering aan hebben gegeven. [gedaagde] kan daarom wel worden verplicht om mee te werken aan de kwijting, zoals opgenomen in de conceptakte. Die kwijting zegt alleen iets over de verplichtingen van de Maatschap die tegenover de levering van het aandeel door [gedaagde] staan en heeft geen betrekking op eventuele toekomstige vorderingen. De subsidiaire vordering zal dan ook worden toegewezen. Op grond van artikel 3:300 van het Burgerlijk Wetboek kan deze uitspraak in de plaats treden van de akte.
3.8.
Tegen de gevorderde schadevergoeding is geen afzonderlijk verweer gevoerd. De rechtbank zal deze vordering eveneens toewijzen.
3.9.
[gedaagde] zal, als de partij die overwegend in het ongelijk is gesteld, worden veroordeeld in de kosten van de procedure. De kosten aan de kant van de Maatschap worden tot en met vandaag begroot op:
  • € 127,66 voor explootkosten
  • € 2.837,00 voor griffierecht
  • € 1.196,00(2 punten × tarief € 598,00 per punt)
Totaal: € 4.160,66, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.10.
De nakosten zullen worden toegewezen op de wijze als hierna in de beslissing vermeld.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om op het eerste verzoek van de notaris die met de verdeling van de Watersnip is belast de redelijkerwijs verlangde medewerking te verlenen aan het opmaken van een notariële akte, waarbij de Watersnip wordt toegedeeld aan de Maatschap althans haar maten gezamenlijk;
4.2.
bepaalt dat dit vonnis veertien dagen na betekening ervan zo nodig in de plaats treedt van de medewerking van [gedaagde] aan de onder 4.1 genoemde akte;
4.3.
veroordeelt [gedaagde] om tegen bewijs van kwijting aan de Maatschap een bedrag van € 6.000,00 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, gerekend vanaf de dag van de toedeling van het kantoorpand aan de huidige maten van de Maatschap;
4.4.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure, tot en met vandaag aan de kant van de Maatschap begroot op € € 4.160,66, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, gerekend vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
4.5.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 173,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 90,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening;
4.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Deze mondelinge uitspraak is gedaan door mr. M.A.M. Essed, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2023.
Waarvan proces-verbaal,
de rechter