ECLI:NL:RBOVE:2023:4384

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
31 oktober 2023
Publicatiedatum
3 november 2023
Zaaknummer
10192687 \ CV EXPL 22-4041
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadeplichtigheid werkgever wegens niet-naleving cao Beroepsgoederenvervoer en werkingssfeer voor chauffeurs van Pools bedrijf

In deze zaak heeft de Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV) de gedaagde partij, een transportbedrijf, aangeklaagd wegens het niet correct naleven van de cao Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen. FNV stelt dat de gedaagde niet heeft aangetoond dat zij de cao correct heeft nageleefd, ondanks herhaalde verzoeken van de Stichting VNB, die het toezicht op de naleving van de cao uitoefent. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde partij niet in staat is geweest om de naleving van de cao aan te tonen en dat de chauffeurs van een Pools bedrijf, dat gelieerd is aan de gedaagde, feitelijk onder de werkingssfeer van de cao vallen. De kantonrechter heeft de gedaagde veroordeeld tot naleving van de cao en tot betaling van een schadevergoeding van € 25.000,- aan FNV, alsook in de proceskosten. De rechter heeft geoordeeld dat de gedaagde partij niet alleen de cao niet heeft nageleefd, maar ook dat zij schadeplichtig is jegens FNV op basis van de Wet CAO. De uitspraak benadrukt het belang van de naleving van cao-bepalingen en de verantwoordelijkheden van werkgevers in de transportsector.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 10192687 \ CV EXPL 22-4041
Vonnis van 31 oktober 2023
in de zaak van
FEDERATIE NEDERLANDSE VAKBEWEGING,
te Utrecht,
eisende partij,
hierna te noemen: FNV,
gemachtigde: mr. M. Bahrmand,
tegen
[gedaagde] B.V.,
te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. A.C.A. Heijman.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 6 juni 2023 en de daarin genoemde processtukken;
- de akte na tussenvonnis, tevens houdende producties van [gedaagde] ;
- de antwoordakte na tussenvonnis van FNV.
1.2.
Hierna is vonnis bepaald.

2.De zaak in het kort

2.1.
In deze zaak stelt FNV zich op het standpunt dat [gedaagde] niet heeft aangetoond dat zij de cao Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen correct heeft nageleefd, zoals artikel 78 van die cao voorschrijft. FNV meent dan ook dat [gedaagde] moet worden veroordeeld tot een correcte naleving en dat zij jegens haar schadeplichtig is. Daarbij voert zij aan dat medewerkers van een bedrijf in Polen dat gelieerd is aan [gedaagde] ook onder de werkingssfeer van de cao vallen.
2.2.
De kantonrechter zal hierna tot het oordeel komen dat [gedaagde] niet heeft aangetoond dat zij de cao in kwestie heeft nageleefd en voorts dat de chauffeurs van het Poolse bedrijf inderdaad ook onder de werkingssfeer van de cao vallen. De vorderingen van FNV zullen dus (grotendeels) worden toegewezen.

3.De feiten

3.1.
FNV is een vereniging van werknemers die volgens haar statuten tot doel heeft de belangen van haar leden en andere werkenden te behartigen. Zij sluit in dat kader cao’s af en ziet toe op de naleving van cao’s.
3.2.
[gedaagde] drijft een onderneming die onder meer transportwerkzaamheden verricht. Zij valt onder de werkingssfeer van de algemeen verbindend verklaarde cao Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen (hierna te noemen: de cao).
3.3.
De bestuurder van [gedaagde] is [bedrijf 1] B.V. De bestuurders van die holding zijn de heren [naam 1] en [naam 2] . Deze heren zijn tevens directeur van een onderneming genaamd [bedrijf 2] te Polen (hierna te noemen: [bedrijf 2] ).
3.4.
Artikel 78 van de cao luidt, voor zover van belang, als volgt:
1.a. De werkgever is gehouden op schriftelijk verzoek van een werknemersorganisatie, binnen 4 weken schriftelijk aan te tonen dat de CAO correct is nageleefd. Het betreft de artikelen 6 sub 2b, 8 + 10, 16, 19, 20, 21, 25, 26a, 29 leden 3 en 4, 40, 67a, 68, 69, 69A t/m 69D en 75 van de CAO over een periode van 1 jaar voorafgaand aan het verzoek.
1.b. In afwijking van de in lid a genoemde periode van 1 jaar, geldt voor de controle op de naleving van de artikelen 26a en 40, een periode van 3 maanden. Tevens geldt voor de controle op de artikelen 26a en 40, een maximering van het volume van de op te vragen gegevens van 15% van de te controleren werknemers tot een maximum van 20 werknemers.
1.c. Indien de werkgever niet aantoont dat deze CAO getrouwelijk is nageleefd, is de werkgever ten opzichte van de werknemersorganisatie schadeplichtig overeenkomstig het bepaalde in artikel 15 van de Wet CAO. De betreffende werknemersorganisatie draagt de door hem ontvangen schadevergoeding af aan de Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen.
(…)
3.5.
FNV heeft het toezicht op de naleving van de cao opgedragen aan de stichting VNB (hierna te noemen: VNB).
3.6.
VNB heeft [gedaagde] op grond van artikel 78 van de cao herhaaldelijk verzocht en uiteindelijk ook gesommeerd bepaalde stukken te overleggen. In een aangetekende brief van 20 april 2022 is hierover onder meer het volgende te lezen:
Onze controle zal in eerste instantie gericht zijn op de artikelen 19, 21, 25, 26a, 40 en 67a van de cao. Namens FNV verzoekt Stichting VNB uw onderneming om binnen 4 weken na dagtekening van deze brief schriftelijk aan te tonen dat de cao op genoemde bepaling(en) correct is nageleefd door overlegging van kopieën van de volgende stukken:
 Van alle werknemers de loonspecificaties over de maanden oktober 2021 tot en met maart 2022;
 Van alle werknemers de arbeidsovereenkomsten die tot op heden in dienst zijn of in bovengenoemde periode in dienst waren.
 Van 15% van de werknemers de urenverantwoordingstaten of een uitdraai uit de digitale urenregistratie over de maanden december 2021, januari en februari 2022. (…)
(…)
[gedaagde] heeft de betreffende stukken pas na dagvaarding aan VNB toegestuurd.

4.Het geschil

4.1.
Na wijziging van eis vordert FNV samengevat om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht te verklaren dat [gedaagde] in de periode 29 september 2021 tot en met 31 december 2022 en in de periode 13 januari 2023 tot en met 31 december 2023 gehouden is/was om de cao na te leven;
II. primair voor recht te verklaren dat de chauffeurs die in loondienst zijn van [bedrijf 2] maar door [gedaagde] te werk gesteld worden feitelijk in dienst zijn bij [gedaagde] en daardoor onder de werkingssfeer van de cao vallen;
althans subsidiair [gedaagde] te veroordelen tot naleving van de cao, in het bijzonder artikel 9a, met name door ten behoeve van chauffeurs die in dienst zijn bij buitenlandse ondernemingen, waaronder [bedrijf 2] , te bedingen dat aan die chauffeurs de basisarbeidsvoorwaarden van de cao worden toegekend, alsook de betreffende chauffeurs schriftelijk te informeren over de op hen van toepassing zijnde basisarbeidsvoorwaarden, zulks op straffe van een dwangsom;
III. [gedaagde] te veroordelen tot naleving van de cao over de hiervoor genoemde periodes ten aanzien van de artikelen 19, 25, 26a, 29, 40, 67a en 68, alsmede tot het overleggen van deugdelijke berekeningen van het tegoed aan loon, overuren, vakantiesaldo en vakantiebijslag dat door correcte toepassing van de cao ontstaat en tot het overleggen van salarisspecificaties en betalingsbewijzen waaruit de naleving van de cao volgt, ten aanzien van primair alle werknemers die in deze periodes bij [gedaagde] een dienstbetrekking hebben (gehad), inclusief de chauffeurs die in loondienst zijn bij [bedrijf 2] maar door [gedaagde] te werk gesteld worden, en subsidiair ten aanzien van alle werknemers die bij [gedaagde] in deze periodes in dienstbetrekking staan of hebben gestaan, op straffe van een dwangsom;
IV. [gedaagde] te veroordelen om aan FNV te betalen een schadevergoeding van € 25.000,- te vermeerderen met de wettelijke rente;
V. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure.
4.2.
FNV legt aan deze vorderingen kort samengevat het navolgende ten grondslag. VNB heeft signalen ontvangen dat [gedaagde] de cao niet correct naleeft en heeft daarom op grond van artikel 78 van de cao – dat oneerlijke concurrentie tracht tegen te gaan – een controle uitgevoerd op de naleving van de cao. [gedaagde] diende in het kader van de betreffende controle relevante gegevens aan VNB te verstrekken, maar heeft dit aanvankelijk nagelaten zodat FNV niets anders restte dan het starten van de onderhavige procedure. Inmiddels heeft [gedaagde] wel stukken aangeleverd, maar zij heeft daarmee niet aangetoond dat de cao wordt nageleefd. [gedaagde] is dan ook jegens FNV schadeplichtig op grond van het bepaalde in artikel 15 en 16 Wet CAO, dan wel artikel 3 Wet AVV en artikel 78 lid 1.c van de cao. Dit geldt temeer nu [gedaagde] van een te beperkt aantal werknemer gegevens heeft aangeleverd. FNV is namelijk van mening dat de medewerkers die in dienst zijn bij [bedrijf 2] feitelijk voor [gedaagde] werken en dus ook onder de werkingssfeer van de cao vallen.
4.3.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van FNV, dan wel tot afwijzing van haar vorderingen, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van FNV in de kosten van deze procedure, de nakosten daaronder begrepen.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
[gedaagde] is in het tussenvonnis van 6 juni 2023 (hierna te noemen: het tussenvonnis) in de gelegenheid gesteld te reageren op de akte eiswijziging van FNV. [gedaagde] heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt, waarna FNV bij antwoordakte heeft gereageerd. De kantonrechter stelt vast dat FNV bij die akte een aantal nieuwe producties heeft gevoegd, waarop [gedaagde] nog niet heeft kunnen reageren. Aangezien de kantonrechter, zoals hierna zal blijken, die producties niet aan haar beslissing ten grondslag legt, ziet zij geen aanleiding [gedaagde] daartoe alsnog in de gelegenheid te stellen.
Naleving cao
5.2.
In deze zaak ligt enerzijds de vraag voor of [gedaagde] de cao correct heeft nageleefd. Op grond van artikel 78 van de cao rust de bewijslast van die naleving op [gedaagde] .
5.3.
FNV heeft zich naar aanleiding van de in r.o. 3.6 bedoelde stukken van [gedaagde] op het standpunt gesteld dat [gedaagde] niet heeft aangetoond dat zij over de periode oktober 2021 tot en met maart 2022 (hierna te noemen: de controleperiode) de artikelen 19, 25, 26a, 29, 40, 67a en 68 van de cao heeft nageleefd.
5.4.
[gedaagde] heeft ter onderbouwing van haar standpunt dat zij de bepalingen in kwestie wel degelijk correct heeft nageleefd, vervolgens onder meer een verklaring van Finsite Finance B.V. (hierna te noemen: Finsite) overgelegd en aangepaste loonstroken over de maanden oktober 2021 tot en met maart 2022 (hierna te noemen: de nieuwe loonstroken). FNV meent dat uit die aanvullend overgelegde stukken niet volgt dat zij de cao correct heeft nageleefd.
5.5.
De kantonrechter is met FNV van oordeel dat [gedaagde] nog altijd niet heeft aangetoond dat sprake is van een correcte naleving van de cao. In dit kader wordt vooropgesteld dat de verklaring van Finsite volstrekt onvoldoende is om aan te nemen dat [gedaagde] over de periode oktober 2021 tot en met maart 2022 de artikelen 19, 25, 26a, 29, 40, 67a en 68 van de cao inmiddels correct heeft nageleefd. In die verklaring staat namelijk slechts vermeld dat de salarisadministratie van [gedaagde] is aangepast aan hetgeen in de cao is bepaald conform de opdracht en instructie van de heer [naam 1] , bestuurder van [gedaagde] . Wat die opdracht/instructie precies is geweest is niet duidelijk en aangenomen moet ook worden dat Finsite niet zelf heeft gecontroleerd of inderdaad sprake is van naleving van de cao. Finsite verklaart ook niet dat er nabetalingen zijn verricht aan de chauffeurs van [gedaagde] , dit terwijl (de meeste van) die chauffeurs volgens de stellingen van [gedaagde] al lang niet meer bij [gedaagde] in dienst zijn.
De kantonrechter zal hierna ingaan op de verschillende door FNV genoemde cao-artikelen.
5.6.
Artikel 19 van de cao schrijft kort gezegd voor dat een werknemer bij zijn indiensttreding wordt ingeschaald in de bij zijn functie behorende loonschaal op de trede die overeenkomt met het aantal onafgebroken ervaringsjaren in dezelfde of soortgelijke functie. FNV heeft zich naar aanleiding van de loonstroken die [gedaagde] bij haar eerste akte overlegging producties heeft overgelegd (hierna te noemen: de oude loonstroken) op het standpunt gesteld dat [gedaagde] bijna alle chauffeurs een uurloon van € 13,58 heeft betaald. Volgens FNV lijkt het erop dat [gedaagde] vrijwel alle werknemers bij indiensttreding standaard in loonschaal D2 plaatst en er dus geen inschaling op basis van ervaringsjaren plaatsvindt, terwijl de chauffeurs richting FNV kenbaar hebben gemaakt dat zij over jarenlange ervaring als chauffeur beschikken. [gedaagde] heeft ter zitting betwist dat zij de chauffeurs verkeerd heeft ingeschaald en aangevoerd dat sprake is van chauffeurs met geen tot weinig ervaring. Zij heeft echter niet toegelicht en onderbouwd in welke trede zij de verschillende chauffeurs precies heeft geplaatst en waarom. Voor zover [gedaagde] met de nieuwe loonstroken heeft willen aantonen dat zij op dit punt toch een correctie heeft toegepast, geldt dat zij dit ook nader had moeten toelichten en bewijzen van aan de chauffeurs verrichte nabetalingen had moeten overleggen. Nu zij dit heeft nagelaten, is de kantonrechter van oordeel dat niet is aangetoond dat [gedaagde] in de controleperiode artikel 19 van de cao heeft nageleefd.
5.7.
In artikel 25 van de cao zijn de loonschalen opgenomen. FNV heeft zich in haar akte wijziging van eis op het standpunt gesteld dat de cao per 1 januari 2022 een loonsverhoging kende van 3,25% en dat [gedaagde] deze niet heeft toegepast. [gedaagde] heeft ter zitting toegezegd deze loonsverhoging alsnog door te voeren. Voor zover zij met het overleggen van de nieuwe loonstroken heeft willen aantonen dat dit is gebeurd, geldt dat het op die loonstroken vermelde uurloon per 1 januari 2022 niet voor alle chauffeurs is te herleiden naar de loonschalen uit artikel 25 van de cao. [gedaagde] heeft ook geen bewijzen overgelegd van aan de chauffeurs verrichte nabetalingen. De conclusie is dan ook dat [gedaagde] niet heeft aangetoond dat zij artikel 25 van de cao heeft nageleefd.
5.8.
In artikel 26a lid 2.a van de cao is bepaald dat alle diensturen worden uitbetaald onder aftrek van de pauzetijden conform de staffel die in bijlage III van de cao is opgenomen en onder aftrek van de aaneengesloten rust. Op grond van lid 2.h van artikel 26 dient de werkgever die een elektronisch tijdregistratiesysteem gebruikt, zoals [gedaagde] , de werknemer na afloop van iedere rit een ongeschoonde (dat wil zeggen niet bewerkte) uitdraai van onder meer de diensttijd, rusttijd, de pauzes en de correcties te verstrekken. Ook dient de werkgever de werknemer na een eenmalig verzoek daartoe per betalingsperiode een geschoonde uitdraai van de betreffende gegevens te verstrekken.
5.9.
FNV heeft zich naar aanleiding van de door [gedaagde] overgelegde urenrapportages en oude loonstroken op het standpunt gesteld dat [gedaagde] structureel diensturen schrapt en dus niet alle diensturen uitbetaalt. Volgens FNV brengt [gedaagde] bij elke dienst extreem lange rusttijden/pauzes in mindering, veel meer dan op grond van de pauzestaffel van de cao is toegestaan, en wordt diensttijd ten onrechte als pauzetijd aangemerkt. Zij verwijst in dit kader naar de door [gedaagde] overgelegde urenrapportage die betrekking heeft op de heer [naam 3] . FNV voert daarnaast aan dat [gedaagde] ook nog eens een extra korting toepast op de diensturenberekening door de netto diensttijd (zijnde de diensttijd minus de pauzes) niet te gebruiken voor de daadwerkelijke loonberekening. Volgens FNV zijn de bij elkaar opgetelde netto diensturen die in de overgelegde urenrapportages vermeld staan namelijk hoger dan het aantal gewerkte uren dat volgens de loonstroken is uitbetaald. FNV verwijst wat dit betreft naar een berekening die zij ten aanzien van de heer [naam 4] heeft uitgevoerd (onderdeel van haar productie 16) en waaruit blijkt dat hij slechts 78 uur uitbetaald heeft gekregen, terwijl dit volgens de urenrapportage 155,22 uur en volgens de cao meer dan 200 uur zou moeten zijn. Ook verwijst FNV naar een als productie 17 overgelegde berekening met betrekking tot de heer [naam 3] waaruit onder meer blijkt dat hij € 2.400,00 bruto aan loon te weinig heeft ontvangen.
FNV stelt zich daarnaast op het standpunt dat [gedaagde] geen ongeschoonde en geschoonde uitdraaien aan de chauffeurs verstrekt, zodat zij niet kunnen controleren of hun loon correct is berekend.
5.10.
[gedaagde] heeft ter zitting betoogd dat zij de uren van de heren [naam 3] en [naam 4] correct heeft verloond. Volgens [gedaagde] is de urenregistratie van de heer [naam 4] niet juist weergegeven en heeft deze chauffeur geen 78 uur maar 168 uur betaald gekregen. Wat dit laatste betreft heeft zij verwezen naar door haar als productie 8 overgelegde betalingsbewijzen. Ten aanzien van de heer [naam 3] heeft [gedaagde] zich op het standpunt gesteld dat hij zijn tachograaf meerdere keren verkeerd had gebruikt door deze na het werk niet uit te zetten en dat het door FNV genoemde brutosalaris niet juist is. Voor wat betreft de producties 16 en 17 van FNV heeft [gedaagde] ter zitting kenbaar gemaakt dat deze nog door haar loonadministrateur getoetst dienen te worden.
5.11.
De kantonrechter constateert dat [gedaagde] ook wat betreft artikel 26a van de cao niet heeft aangetoond dat zij deze bepaling heeft nageleefd. [gedaagde] heeft haar stellingen ter zitting slechts onderbouwd met productie 8, maar uit die productie kan niet worden afgeleid dat de heer [naam 4] conform de cao betaald heeft gekregen. [gedaagde] heeft in haar akte na het tussenvonnis ook niets gesteld over de diensturen en pauzes en is daarin evenmin teruggekomen op producties 16 en 17 van FNV. Zonder nadere toelichting en onderbouwing, die ontbreken, kan aan de hand van de nieuwe loonstroken ook niet vastgesteld worden dat [gedaagde] inmiddels de diensturen onder aftrek van de pauzetijden conform de pauzestaffel van de cao heeft uitbetaald. Hier komt nog bij dat [gedaagde] niet heeft weersproken dat zij haar chauffeurs geen ongeschoonde en geschoonde uitdraaien als bedoeld in lid 2.h van artikel 26 van de cao heeft verstrekt, zodat de kantonrechter ervan uitgaat dat [gedaagde] ook wat dit betreft de cao niet heeft nageleefd.
5.12.
Artikel 29 van de cao heeft betrekking op de vergoeding van overuren. Volgens FNV betaalt [gedaagde] bij geen enkele werknemer overuren uit, omdat zij veel minder diensturen uitbetaalt dan dat er daadwerkelijk gewerkt zijn. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat gemaakte overuren wel degelijk zijn uitbetaald, maar heeft deze stelling verder niet onderbouwd. Mede gelet op wat hiervoor is besproken op het punt van de diensturen en pauzes, is de kantonrechter dan ook van oordeel dat [gedaagde] niet heeft aangetoond dat zij de overuren conform de cao heeft uitbetaald.
5.13.
Op grond van artikel 40 van de cao dienen chauffeurs een verblijfskostenvergoeding te ontvangen voor eten, drinken en sanitaire voorzieningen tijdens hun rit. Die vergoeding is hoger naarmate de chauffeur langer van de standplaats is.
Volgens FNV is bij onderzoek gebleken dat alle chauffeurs die bij [gedaagde] in dienst zijn van buitenlandse afkomst zijn, dat zij geen woon- of verblijfplaats in Nederland hebben en dat zij eenmaal per week naar de standplaats komen om te douchen en hun kleding te wassen en de overige tijd in hun cabine verblijven. Omdat de chauffeurs vrijwel uitsluitend meerdaagse ritten rijden dienen zij een forse verblijfskostenvergoeding te ontvangen. Uit de door [gedaagde] overgelegde arbeidsovereenkomsten volgt echter dat [gedaagde] maar € 35,00 per overnachting als verblijfskostenvergoeding aan de chauffeurs betaalt en dit is een fors lager bedrag dan het bedrag dat volgens de cao betaald moet worden voor tussentijdse dagen bij meerdaagse ritten, aldus FNV.
[gedaagde] stelt zich op het standpunt dat de chauffeurs na het werk wel degelijk naar een eigen woning, althans kamer, gingen en dat zij in geval van een overnachting op correcte wijze daarvoor zijn betaald. Zij heeft deze stelling echter niet met bewijsstukken onderbouwd. Uit de nieuwe loonstroken kan evenmin worden afgeleid dat [gedaagde] de verblijfskostenvergoeding op de juiste wijze heeft uitbetaald. De conclusie is dan ook dat [gedaagde] niet heeft aangetoond dat zij artikel 40 van de cao correct heeft nageleefd.
5.14.
Op grond van artikel 67a lid 10.b van de cao moeten de mutaties ten aanzien van het (resterend) aantal vakantiedagen/-uren op de loonstroken worden vermeld en op grond van artikel 6 lid 4 van de cao moet ook het aantal ATV-dagen daarop vermeld worden. FNV heeft erop gewezen dat deze gegevens op de oude loonstroken ontbreken, zodat niet is aangetoond dat de werknemers van [gedaagde] op grond van artikel 67a respectievelijk 68 van de cao voldoende vakantiedagen en ATV-dagen hebben ontvangen. Volgens [gedaagde] werden die dagen betaald, maar zij heeft dit verder niet toegelicht en onderbouwd. Op de nieuwe loonstroken staan ook nog steeds geen gegevens vermeld over de opgebouwde vakantiedagen en ATV-dagen. [gedaagde] heeft dus niet aangetoond dat haar werknemers conform artikel 67a en 68 van de cao voldoende vakantiedagen en ATV-dagen hebben ontvangen.
5.15.
[gedaagde] heeft weliswaar nog aangeboden bewijs te leveren van al haar stellingen, maar de kantonrechter gaat aan dat aanbod voorbij. Van [gedaagde] had in dit stadium van de procedure namelijk verwacht mogen worden dat zij haar stellingen in ruime mate met bewijsstukken had onderbouwd. [gedaagde] heeft bovendien onvoldoende gesteld om tot bewijs te worden toegelaten.
5.16.
Nu [gedaagde] niet heeft aangetoond dat zij over de controleperiode de artikelen 19, 25, 26a, 29, 40, 67a en 68 van de cao heeft nageleefd, gaat de kantonrechter ervan uit dat dit niet het geval is en dat [gedaagde] over latere periodes evenmin de cao correct heeft nageleefd. Dit leidt ertoe dat de gevorderde verklaring voor recht dat [gedaagde] gehouden was en is tot naleving van de cao, toewijsbaar is. Dit geldt ook voor de gevorderde veroordeling tot naleving van de cao, voor zover deze de werknemers betreft die op papier een dienstbetrekking bij [gedaagde] hebben (gehad), met dien verstande dat het verstrekken van berekeningen van het tegoed aan vakantiebijslag niet toewijsbaar is omdat FNV die vordering niet heeft toegelicht. De ter zake van de veroordeling in kwestie gevorderde dwangsom zal worden gemaximeerd op de in het dictum vermelde wijze.
5.17.
FNV heeft nog betoogd dat [gedaagde] de artikelen 4 en 7 van de cao evenmin heeft nageleefd en dat zij in strijd met de cao heeft gehandeld door het loon per kas te betalen. Aangezien dit betoog zich echter niet in een vordering heeft vertaald, gaat de kantonrechter daaraan voorbij. Dit geldt ook voor de stellingen van FNV dat er twee soorten WIA premies zijn ingehouden en dat de chauffeurs te weinig pensioen hebben opgebouwd.
[bedrijf 2]
5.18.
De tweede vraag die in deze zaak voorligt is of de chauffeurs die bij [bedrijf 2] in dienst zijn ook onder de werkingssfeer van de cao vallen.
5.19.
FNV meent dat dit het geval is en stelt zich in dit kader op het standpunt dat alle chauffeurs die in dienst zijn van [bedrijf 2] feitelijk onder het gezag van [gedaagde] in Nederland werkzaamheden verrichten. Volgens FNV is [bedrijf 2] een ‘lege’ brievenbusfirma waar feitelijk geen economische activiteiten worden uitgevoerd. FNV vermoedt dat [gedaagde] zelf of via een bemiddelingsbureau chauffeurs uit de Filipijnen werft, dat voor deze chauffeurs in Polen de benodigde documenten zoals een Poolse werk- en verblijfsvergunning worden geregeld en dat die chauffeurs na het afronden van de administratieve formaliteiten Polen verlaten om in Nederland te werken.
5.20.
[gedaagde] betwist dat [bedrijf 2] slechts een brievenbusfirma is. Zij stelt zich op het standpunt dat [gedaagde] na april 2022 op uitzonderingen na is gestopt met het zelf uitvoeren van transportwerkzaamheden en is doorgegaan met charters en expeditiewerkzaamheden in de transportsector. Volgens [gedaagde] schakelt zij daarvoor allerlei bedrijven in, waaronder [bedrijf 2] . Dat bedrijf opereert volledig zelfstandig. Ook beschikt zij over eigen en gehuurde vrachtwagens en heeft zij een eigen vergunning en eigen personeel dat vanuit meerdere locaties in de EU wordt aangestuurd, aldus [gedaagde] .
5.21.
De kantonrechter gaat ervan uit dat de chauffeurs die in dienst zijn van [bedrijf 2] inderdaad feitelijk onder het gezag van [gedaagde] in Nederland werkzaamheden verrichten en overweegt daartoe het volgende.
5.22.
[gedaagde] heeft ter zitting erkend dat zij niet, zoals haar adres doet vermoeden, gevestigd is in [vestigingsplaats 1] en dat het adres in [vestigingsplaats 1] een virtueel postadres betreft. Volgens [gedaagde] heeft zij op drie andere locaties fysieke vestigingen in Polen, maar zij heeft nagelaten deze stelling met bewijsstukken te onderbouwen. Op de door [gedaagde] bij akte na het tussenvonnis overgelegde stukken is ook steeds uitsluitend het adres in [vestigingsplaats 1] terug te vinden. De kantonrechter gaat er daarom van uit dat [gedaagde] geen andere vestigingen in Polen heeft.
5.23.
[gedaagde] heeft naar het oordeel van de kantonrechter bovendien geen plausibele verklaring gegeven voor het feit dat bij de Poolse instantie die de communautaire vervoersvergunningen verstrekt, op naam van [bedrijf 2] slechts één voertuig geregistreerd staat, terwijl [gedaagde] ter zitting heeft verklaard dat bij [bedrijf 2] 21 chauffeurs werkzaam zijn. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat de reden voor de verstrekking van slechts één vergunning is dat [bedrijf 2] vrachtwagens huurt, maar FNV wijst er terecht op dat een transportbedrijf ook voor iedere gehuurde vrachtwagen over een vervoersvergunning dient te beschikken.
Hier komt nog bij dat tussen partijen vast staat dat [gedaagde] over 52 NIWO-vergunningen beschikt, terwijl zij volgens haar eigen stellingen maar 19 chauffeurs in dienst gehad zou hebben. [gedaagde] heeft ook hiervoor naar het oordeel van de kantonrechter geen plausibele verklaring gegeven.
5.24.
Het door FNV aangehaalde voorbeeld van de heer [naam 5] wijst er eveneens op dat de chauffeurs van [bedrijf 2] feitelijk in dienst zijn bij [gedaagde] . FNV heeft vrachtbrieven van [naam 5] overgelegd waarop steeds een stempel van [gedaagde] en dus niet van [bedrijf 2] vermeld staat. [gedaagde] heeft zich wat deze vrachtbrieven betreft op het standpunt gesteld dat zij als expediteur vervoersopdrachten organiseert voor [bedrijf 2] en dat zij daarom als opdrachtnemer de vrachtbrieven heeft gestempeld, maar dit staat niet als zodanig op die brieven vermeld. Integendeel, [gedaagde] staat steeds als vervoerder of opvolgend vervoerder op de vrachtbrieven genoemd. Ook op de als productie 11 door [gedaagde] overgelegde vrachtbrieven staat [bedrijf 2] nergens als vervoerder vermeld. [gedaagde] heeft er ter zitting nog op gewezen dat op (enkele van) die vrachtbrieven een Pools kenteken vermeld staat, maar de kantonrechter acht dit onvoldoende om ervan uit te gaan dat [bedrijf 2] de vervoerder is, nu op de brieven in kwestie [gedaagde] als vervoerder genoemd wordt.
FNV heeft ook een uitdraai van de op de chauffeurspas van [naam 5] geregistreerde vervoersactiviteiten overgelegd waaruit blijkt dat hij hoofdzakelijk in en vanuit Nederland heeft gewerkt, alsmede een verklaring van dienstbetrekking van KIWA waarin vermeld staat dat tussen [naam 5] en [gedaagde] een loon- en gezagsverhouding heeft bestaan. [gedaagde] suggereert dat die verklaring gefabriceerd is, maar de kantonrechter ziet onvoldoende aanleiding om aan de echtheid daarvan te twijfelen.
5.25.
[gedaagde] heeft ter betwisting van de stelling van FNV dat de werknemers van [gedaagde] -Polen feitelijk in dienst zijn bij [gedaagde] bij akte na het tussenvonnis nog een aantal producties overgelegd, maar de meeste van deze producties (namelijk productie 14, 16 en 17, 19 en 21) tonen slechts aan dat [bedrijf 2] aan de formaliteiten voldoet die een registratie van een bedrijf in Polen met zich meebrengt. Ten aanzien van productie 18 acht de kantonrechter het opvallend dat de vrachtwagens in kwestie pas in de loop van deze procedure zijn gehuurd. Wat betreft de producties 15 en 20 geldt dat de kantonrechter deze zeker ook gelet op de door FNV als productie 30 overgelegde betalingsbewijzen onvoldoende acht om ervan uit te gaan dat de werknemers van [bedrijf 2] ook feitelijk voor [bedrijf 2] werkzaam zijn.
5.26.
De kantonrechter is al met al van oordeel dat [gedaagde] onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat de chauffeurs van [bedrijf 2] feitelijk in dienst zijn bij [gedaagde] . De kantonrechter gaat daarom uit van de juistheid van die stelling van FNV. Dit betekent dat niet wordt toegekomen aan het door FNV bij akte na tussenvonnis voorwaardelijk opgeworpen incident.
5.27.
Nu de chauffeurs van [bedrijf 2] feitelijk in dienst zijn bij [gedaagde] , vallen ook zij onder de werkingssfeer van de cao. Dit leidt ertoe dat de door FNV gevorderde verklaring voor recht dat dit het geval is, kan worden toegewezen.
5.28.
[gedaagde] heeft niet aangetoond dat zij de artikelen 19, 25, 26a, 29, 40, 67a en 68
van de cao correct heeft nageleefd ten aanzien van deze groep chauffeurs. De kantonrechter gaat er dan ook van uit dat dit niet het geval is en zal [gedaagde] tot die correcte naleving veroordelen.
Schadevergoeding
5.29.
Omdat [gedaagde] niet heeft aangetoond dat zij de cao correct heeft nageleefd, is zij op grond van artikel 78 lid 1.c jegens FNV schadeplichtig. FNV heeft haar schadevordering beperkt tot een bedrag van € 25.000,00, terwijl zij stelt € 3.995,00 aan materiële schade te hebben geleden en € 36.250,00 aan immateriële schade. Aangezien deze laatste schadepost het gevorderde bedrag van € 25.000,00 te boven gaat, gaat de kantonrechter hierna eerst op die schadepost in.
5.30.
FNV stelt zich op het standpunt dat die schade onder meer uit reputatieschade en verlies aan werfkracht bestaat en verwijst voor de berekening daarvan naar een stroomschema van VNB. Uit dat schema kan worden afgeleid dat FNV bij het berekenen van de schade in aanmerking neemt dat [gedaagde] financieel voordeel heeft gehad van de cao-overtredingen, dat sprake is geweest van een grove overtreding van de cao en dat [gedaagde] niet heeft meegewerkt aan de cao-controle. Op grond van het stroomschema rekent FNV een bedrag van € 250,00 aan schadevergoeding per werknemer, vermenigvuldigt zij dit met 2 en telt zij bij de uitkomst van die berekening nog 25% extra op. Uitgaande van 58 werknemers komt zij daarbij uit op het hiervoor genoemde bedrag van € 36.2500,00 aan immateriële schade.
5.31.
De kantonrechter acht het gevorderde bedrag van € 25.000,00 aan schadevergoeding toewijsbaar. Dat het aanzien en de positie van FNV door cao-schendingen als de onderhavige wordt verzwakt, behoeft geen toelichting. FNV heeft ook voldoende inzichtelijk gemaakt hoe het bedrag van € 25.000,00 is opgebouwd en [gedaagde] heeft geen zinnig verweer gevoerd tegen de gevorderde schade. Het betoog van [gedaagde] dat geen sprake is geweest van een (grove) schending van de cao is gelet op al het voorgaande niet houdbaar, terwijl FNV genoegzaam heeft onderbouwd dat [gedaagde] wel degelijk financieel voordeel heeft gehad van de schending van de cao. Wat betreft het verweer van [gedaagde] dat geen sprake is geweest van 58 werknemers geldt dat ook indien wordt uitgegaan van het door [gedaagde] gestelde aantal werknemers van 40 (zijnde 19 bij [gedaagde] en 21 bij [bedrijf 2] ) volgens het door FNV gehanteerde stroomschema nog altijd een schadevergoeding van € 25.000,00 verschuldigd is ((40 x € 250,00 x 2) x 1,25). De omstandigheid dat [gedaagde] , zoals zij ook nog heeft aangevoerd, tot aan de dagvaarding er niet van overtuigd was dat zij informatie aan VNB diende te verstrekken, ligt tot slot in haar risicosfeer en kan niet aan FNV worden tegengeworpen.
proceskosten
5.32.
[gedaagde] is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van FNV als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding € 131,18
- griffierecht € 1.384,00
- salaris gemachtigde €
1.587,00 +(3,00 punten × € 529,00)
Totaal € 3.102,18

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde] in de periode 29 september 2021 tot en met 31 december 2022 en in de periode 13 januari 2023 tot en met 31 december 2023 gehouden was/is om de algemeen verbindend verklaarde bepalingen van de cao na te leven;
6.2.
verklaart voor recht dat de chauffeurs die in loondienst zijn van [bedrijf 2] maar door [gedaagde] te werk worden gesteld feitelijk in dienst zijn bij [gedaagde] en daardoor onder de werkingssfeer vallen van de cao;
6.3.
veroordeelt [gedaagde] de cao over de hiervoor onder 6.1 genoemde periodes na te leven ten aanzien van de artikelen 19, 25, 26a, 29, 40, 67a en 68 zoals omschreven onder punt 5 van de akte eiswijziging van FNV, en tot het aan FNV verstrekken van deugdelijke berekeningen van het tegoed aan loon, overuren en het vakantiesaldo dat door correcte toepassing van de cao ontstaat, alsmede van salarisspecificaties en betalingsbewijzen waaruit de naleving van de cao volgt ten aanzien van alle werknemers die bij [gedaagde] in die periodes een dienstbetrekking hebben (gehad), inclusief de chauffeurs die in loondienst zijn van [bedrijf 2] maar door [gedaagde] te werk worden gesteld;
6.4.
veroordeelt [gedaagde] om aan FNV een dwangsom te betalen van € 1.000,00 voor iedere dag dat zij vanaf vier weken na betekening van dit vonnis niet aan de in r.o. 6.3 genoemde veroordelingen voldoet, tot een maximum van € 50.000,00 is bereikt;
6.5.
veroordeelt [gedaagde] om aan FNV een schadevergoeding van € 25.000,00 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf 1 november 2022 tot de dag van volledige betaling;
6.6.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van FNV tot dit vonnis vastgesteld op € 3.102,18;
6.7.
verklaart dit vonnis voor wat betreft voornoemde veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
6.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Koene en in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2023.