ECLI:NL:RBOVE:2023:4329

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 oktober 2023
Publicatiedatum
1 november 2023
Zaaknummer
303721 FT RK 23/572 en 303934 FT RK 23/583
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot ontslag uit de bewaring en verlenging van de bewaring in faillissementszaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 17 oktober 2023 uitspraak gedaan in een faillissementsprocedure waarbij de verzoeker, die in verzekerde bewaring was gesteld, verzocht om ontslag uit de bewaring of, subsidiair, om schorsing van de bewaring. De rechtbank heeft het verzoek van de curator om de termijn van de verzekerde bewaring met dertig dagen te verlengen toegewezen, omdat de verzoeker onvoldoende informatie heeft verstrekt aan de curator en de rechtbank. De verzoeker had eerder op 14 september 2023 in verzekerde bewaring gesteld moeten worden, en de curator had op 10 oktober 2023 verzocht om verlenging van deze termijn. De rechtbank oordeelde dat de verzoeker niet voldeed aan zijn informatieverplichting en dat de gronden voor de inbewaringstelling nog steeds aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker tijdens de zitting niet naar waarheid heeft verklaard en geen volledige openheid van zaken heeft gegeven, wat leidde tot de conclusie dat de verlenging van de bewaring gerechtvaardigd was. De rechtbank heeft het verzoek van de verzoeker tot opheffing of schorsing van de bewaring afgewezen, en de termijn van de verzekerde bewaring met dertig dagen verlengd.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Toezicht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummers: 303721 FT RK 23/572 en 303934 FT RK 23/583
Faillissementsnummer: F.08/23/58
datum beschikking: 17 oktober 2023 (schriftelijke uitwerking d.d. 19 oktober 2023)

Beschikking ex artikelen 87 en 88 Faillissementswet

Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, meervoudige kamer voor burgerlijke zaken.
Gelet op het vonnis van deze rechtbank van 24 maart 2023, waarbij in staat van faillissement is verklaard:

[verzoeker],

geboren op [geboortedatum] 1980 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
handelend onder de namen
[bedrijf 1]en
[bedrijf 2],
ingeschreven in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel onder nummer [nummer], kantoorhoudende te [vestigingsplaats],
met benoeming van mr. A.H. Margadant, lid van deze rechtbank, tot rechter-commissaris,
en met aanstelling van mr. W.M. Limberger, advocaat te Zwolle, tot curator.

Het procesverloop

Bij beschikking van 14 september 2023 heeft de rechtbank bevolen dat [verzoeker] in verzekerde bewaring zal worden gesteld. Dat bevel is op 19 september 2023 ten uitvoer gelegd.
Bij verzoekschrift van 10 oktober 2023 heeft de curator verzocht om de termijn gedurende hetwelk het bevel tot in verzekerde bewaringstelling van kracht is met dertig dagen te verlengen.
De rechter-commissaris heeft haar standpunt ten aanzien van het verzoek van de curator op 12 oktober 2023 schriftelijk kenbaar gemaakt.
Bij verzoekschrift van 16 oktober 2023 heeft [verzoeker] primair verzocht om hem uit de verzekerde bewaring te ontslaan en subsidiair om deze bewaring te schorsen.
Op 17 oktober 2023 zijn de verzoeken ter zitting met gesloten deuren behandeld en zijn [verzoeker], bijgestaan door mr. T. Demirdag, advocaat te Enschede, en mr. W.M. Limberger, vergezeld van zijn kantoorgenote mevrouw [naam 1], verschenen.
De voorzitter heeft na sluiting van de behandeling medegedeeld dat de meervoudige kamer dezelfde middag uitspraak doet, waarbij wordt volstaan met het louter vermelden van de beslissing, en dat de motivering van die beslissing zo spoedig mogelijk zal volgen.
Van hetgeen ter zitting is verhandeld zijn door de griffier aantekeningen gemaakt.
In de door deze rechtbank op 17 oktober 2023 gegeven beschikking is volstaan met het vermelden van de beslissing. In onderhavige beschikking is naast de uiteenzetting van de standpunten van partijen tevens de motivering van die beslissing opgenomen.
Het verzoek van de curator en het standpunt van de curator ten aanzien van het verzoek van [verzoeker]
De curator heeft verzocht om de verzekerde bewaring met dertig dagen te verlengen. Aan zijn verzoek legt de curator ten grondslag dat [verzoeker] nog altijd onvoldoende informatie aan de curator verstrekt. De curator heeft [verzoeker] op 4 oktober 2023 bezocht in de PI te Almelo. Bij die gelegenheid heeft [verzoeker] de curator verwezen naar zijn advocaat. Wie zijn advocaat was, wist hij niet. Op het moment dat de curator het verzoek om verlenging indiende had zich nog geen advocaat bij hem gemeld.
Het verzoek van [verzoeker] tot ontslag of schorsing van de in bewaringstelling dient volgens de curator te worden afgewezen. De goederen die op 18 maart 2023 door schuldeisers zijn opgehaald zijn, na de uitspraak van het faillissement, alsnog door de curator verkocht. Hierover heeft [verzoeker] de curator ook geïnformeerd. Uit de camerabeelden die de curator tot zijn beschikking heeft blijkt echter dat [verzoeker] op 20 en 21 maart 2023, enkele dagen voordat hij zelf zijn faillissement heeft aangevraagd, aanwezig was bij de loods waarin [bedrijf 1] was gevestigd, op het moment dat er spullen werden weggehaald... Ten aanzien van de gebeurtenissen op 20 en 21 maart 2023 hult [verzoeker] zich in stilzwijgen, terwijl [verzoeker] volgens de camerabeelden aanwezig was op de bedrijfslocatie. Het lijkt volgens de curator op een gecoördineerde actie en de curator gelooft dan ook niet dat [verzoeker] niet weet wat er met de goederen is gebeurd. Op de beelden is namelijk te zien dat [verzoeker] zelf met een aanhangwagen van [bedrijf 1] is weggereden en later zonder die aanhangwagen is teruggekeerd. De curator heeft achterhaald dat een auto die te zien is op de camerabeelden van een persoon genaamd [naam 2] is. [naam 2] heeft volgens [verzoeker] op 20 en 21 maart 2023 goederen van [bedrijf 1] meegenomen. Het is aan [verzoeker] om de curator informatie te verstrekken over waar de aanhangwagen is, wie [naam 2] is, wat zijn contactgegevens zijnen waar de goederen naar toe zijn gebracht, zodat de curator zijn onderzoek naar de goederen en de personen die hierbij betrokken zijn geweest, kan voortzetten.

Het standpunt van de rechter-commissaris

Een afschrift van het standpunt van de rechter-commissaris is aan deze beschikking gehecht en de inhoud geldt als hier herhaald en ingelast. In de kern komt het standpunt van de rechter-commissaris erop neer dat zij [verzoeker] tot twee keer toe heeft gehoord en [verzoeker] er telkens voor kiest om niet naar waarheid te verklaren en geen volledige openheid van zaken te geven. Zijn verklaringen wijken immers af van de camerabeelden. Aangezien [verzoeker] weigerachtig blijft om de gewenste en noodzakelijke informatie te verstrekken, is de rechter-commissaris van oordeel dat [verzoeker] door middel van zijn verzekerde bewaring tot het geven van inlichtingen moet worden gedwongen en de termijn van de bewaring met 30 dagen dient te worden verlengd. Op [verzoeker] rust een (actieve) inlichtingenplicht. Nu [verzoeker] nalaat om naar waarheid te verklaren schendt hij die verplichting. Dat maakt dat de rechter-commissaris van mening is dat het proportioneel en gerechtvaardigd is om de verzekerde bewaring te verlengen, nu de gronden daarvoor nog onverkort aanwezig zijn.
Het verzoek van [verzoeker] en het standpunt van [verzoeker] ten aanzien van het verzoek van de curator
Door [verzoeker] is primair verzocht om te worden ontslagen uit de verzekerde bewaring en subsidiair om de verzekerde bewaring te schorsen. Daartoe is door [verzoeker] het volgende aangevoerd.
[verzoeker] en zijn gezin hebben in de aanloop naar het faillissement erg geleden onder de druk van dreigementen van schuldeisers en leveranciers. [verzoeker] had de grip op de situatie verloren op het moment dat schuldeisers op 18 maart 2023 het recht in eigen hand namen en goederen meenamen ter voldoening van openstaande schulden.
[verzoeker] heeft tegenover de rechter-commissaris en de curator ten aanzien van de vermiste goederen verklaard wat hij weet: meer weet hij niet. Uit de camerabeelden kan volgens [verzoeker] niet worden afgeleid dat hij heeft meegewerkt aan het wegvoeren van de vermiste zaken zoals die door de curator zijn opgesomd. Op de beelden is te zien dat [naam 2] zaken afvoert. [verzoeker] kent deze [naam 2] van vroeger, maar hij heeft [naam 2] niet ingeschakeld en hem ook geen opdracht gegeven tot het afvoeren van de goederen. Dat [verzoeker] in eerste instantie heeft verklaard niet op het terrein aanwezig te zijn geweest, terwijl hij naderhand wel op de camerabeelden te zien was, valt volgens [verzoeker] te verklaren doordat [verzoeker] vanuit zijn kantoor geen zicht had op hetgeen zich buiten zijn kantoor afspeelde. [verzoeker] was vaak in het gebouw in zijn kantoor en niet op het terrein. De opmerking van [verzoeker] dat hij er niet altijd was is derhalve onjuist geïnterpreteerd. Wanneer deze verklaring als leugenachtig wordt aangemerkt, dan heeft te gelden dat [verzoeker] hiervoor al 30 dagen in bewaring gezeten heeft en dat dit gegeven niet een verlenging van de bewaring rechtvaardigt.
[verzoeker] is bereid te voldoen aan de inlichtingenplicht en verschijningsplicht op grond van de Faillissementswet. Een verlenging van de inbewaringstelling rechtvaardigt niet de inbreuk op zijn persoonlijke vrijheid op grond van artikel 5 EVRM. De aanwezigheid van [verzoeker] is nodig voor het welzijn van zijn dochter en de zorg voor zijn schoonmoeder. Het gezin was al ontregeld kort voor en na het uitspreken van het faillissement en de afgelopen 30 dagen waarbij [verzoeker] in bewaring is gesteld, hebben negatief bijgedragen aan het welzijn van het kind en het functioneren van het gezin.
Daarnaast wil [verzoeker], zonder enige schuld te erkennen, een tegemoetkoming aanbieden door middel van een boedelbijdrage. Indien [verzoeker] in vrijheid is gesteld kan hij door middel van diverse gesprekken met een aantal familieleden een lening proberen te krijgen zodat hij de kwestie met de curator voor eens en voor altijd kan afkopen. Daarvoor dient de bewaring wel te worden opgeheven.

De beoordeling

Allereerst dient de rechtbank vast te stellen of [verzoeker] zijn wettelijke verplichtingen, te weten de op hem krachtens artikel 105 van de Faillissementswet rustende informatieverplichting, al dan niet naar behoren nakomt. De rechtbank is van oordeel dat [verzoeker] nog altijd niet aan die informatieverplichting voldoet en dat de gronden voor de in verzekerde bewaringstelling van [verzoeker] daarom onverkort aanwezig zijn (zie hierna).
Vervolgens dient de rechtbank, mede gezien hetgeen is bepaald in artikel 5 EVRM, een afweging te maken of gezien de huidige stand van zaken betreffende het (niet) voldoen aan de op [verzoeker] rustende informatieverplichting, een voortgezette inbreuk op de persoonlijke vrijheid van [verzoeker] gerechtvaardigd is. De rechtbank is van oordeel dat deze zogenaamde proportionaliteitseis in het nadeel van [verzoeker] uitvalt. Het volgende wordt daartoe overwogen.
Volgens [verzoeker] is hij bereid te voldoen aan de inlichtingenplicht en verschijningsplicht op grond van de Faillissementswet. Gebleken is echter dat [verzoeker] op eenvoudige vragen van de curator of de rechtbank geen afdoende antwoord heeft gegeven. Het ligt op de weg van [verzoeker] om de curator nader te informeren over onder andere de persoon [naam 2], die kennelijk een oude bekende van hem is, hoe het contact rond 20 maart 2023 met [naam 2] tot stand is gekomen, wie het initiatief daartoe heeft genomen, wat maakte dat [naam 2] op 20 maart 2023 aanwezig was, en wat er met de goederen is gebeurd die op 20 en 21 maart 2023 zijn weggevoerd. De rechtbank acht [verzoeker] in staat om concretere informatie te verschaffen dan hij tot op heden heeft gedaan.
Het heeft er alle schijn van dat [verzoeker] alle grip op de situatie is verloren op het moment dat diverse schuldeisers het recht in eigen hand hebben genomen en naar [verzoeker] zijn gegaan om allerlei spullen mee te nemen ter voldoening van openstaande schulden. Toen hij de politie daarover belde, werd hij naar zijn zeggen niet geloofd en werd er niet ingegrepen. Tijdens de behandeling heeft [verzoeker] verklaard dat hij daarom ‘een oude bekende ook maar zijn gang heeft laten gaan’. De vraag of [verzoeker] hiermee [naam 2] bedoelde, werd bevestigend beantwoord. De vragen waarom [verzoeker] [naam 2] zijn gang heeft laten gaan, wie het contact heeft gelegd en wat [naam 2] met de spullen heeft gedaan heeft [verzoeker] echter niet beantwoord, terwijl de rechtbank hem daartoe wel in staat acht.
Daar komt bij dat uit de camerabeelden van 20 en 21 maart 2023 blijkt dat [verzoeker] op maandagavond 20 maart 2023 zelf is weggereden met een aanhanger en dat hij de volgende dag terugkomt zonder aanhanger. Dat [verzoeker] niet kan verklaren wat er met die aanhanger is gebeurd, acht de rechtbank ongeloofwaardig. Volgens de curator is op de beelden ook geen sprake van een dreigende situatie. Het feit dat de partner van [verzoeker] op de beelden te zien is en dat [verzoeker] de auto waarin zijn partner kwam aanrijden zelf de loods in heeft gereden, maakt de stelling dat er sprake was van een zeer dreigende situatie, eveneens niet geloofwaardig.
Gelet op de omstandigheden in deze zaak en de houding van [verzoeker] op zitting, waarbij hij de concrete vragen van de rechtbank of de curator niet tot onvoldoende beantwoordt zodat de curator zijn onderzoek niet kan voortzetten, kan naar het oordeel van de rechtbank schorsing (onder voorwaarden) van de inbewaringstelling net als opheffing van de bewaring niet aan de orde zijn. De rechtbank acht het onwaarschijnlijk dat [verzoeker] in dat geval wel de vereiste medewerking zal verlenen, hij werkte immers voor en tijdens zijn bewaring ook onvoldoende mee.
Slotsom van het voorgaande is dat de dwang die van de verzekerde bewaring uitgaat nog steeds gerechtvaardigd en proportioneel is om [verzoeker] tot het geven van de gevraagde inlichtingen te dwingen. De rechtbank zal het verzoek van de curator tot verlenging van de termijn gedurende hetwelk het bevel tot in verzekerde bewaringstelling van [verzoeker] van kracht is, toewijzen en het verzoek van [verzoeker] tot opheffing dan wel schorsing van de bewaring afwijzen.

BESCHIKKENDE

Wijst af het verzoek tot opheffing dan wel schorsing van de bewaring van
[verzoeker],voornoemd.
Beveelt de verlenging van de termijn, gedurende welke het bevel tot in verzekerde bewaring stelling van
[verzoeker],voornoemd van kracht is, met dertig dagen;
Deze beschikking is gegeven te Almelo op 17 oktober 2023 door mr. K.J. Haarhuis, voorzitter, mrs. H.W.H. Oude Aarninkhof en A.M. van Diggele, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.E. van der Lee – Klein Rot, griffier. De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 19 oktober 2023.