ECLI:NL:RBOVE:2023:4252

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
25 oktober 2023
Publicatiedatum
27 oktober 2023
Zaaknummer
C/08/290725 / HA ZA 23-14
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van onroerend goed na beëindiging van een samenlevingsovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 25 oktober 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een man en een vrouw die een affectieve relatie hebben gehad en een samenlevingsovereenkomst hebben gesloten. De samenwoning is in september 2018 beëindigd, waarna de man de woning heeft bewoond. De vrouw vordert de wijze van verdeling van de woning, waar beide partijen ieder voor de helft eigenaar van zijn. De rechtbank oordeelt dat de woning moet worden verdeeld en dat de man zijn medewerking moet verlenen aan de verkoop en levering van de woning aan een derde. De vrouw is gemachtigd om een makelaar in te schakelen voor de verkoop, waarbij de kosten tussen partijen worden gedeeld. De rechtbank heeft ook bepaald dat de man aan de vrouw een bedrag van € 29.000,- moet vergoeden uit zijn helft van de netto verkoopopbrengst van de woning, ter zake van woninginvesteringen, spaarpremie-inleg en aflossingen aan Interbank. De man is verder veroordeeld om de woning binnen drie maanden te verlaten en de sleutels aan de vrouw te overhandigen. De kosten van de procedure worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer : C/08/290725 / HA ZA 23-14
Vonnis van 25 oktober 2023
in de zaak van
[partij A],
wonende te [woonplaats 1],
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
advocaat: mr. A.C.W. Duiveman te Dalfsen,
tegen
[partij B],
wonende te [woonplaats 2],
gedaagde partij in conventie,
eisende partij (deels voorwaardelijk) in reconventie,
advocaat: mr. M.R.P. Ossentjuk te Groningen.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding,
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis (deels voorwaardelijk) in reconventie,
  • de regiebrief van 31 maart 2023 van de rechtbank aan partijen,
  • de conclusie van antwoord in reconventie,
  • producties van de man d.d. 2 mei 2023,
  • aanhoudingsverzoeken van partijen na de na te noemen zitting van 11 mei 2023, waarna de vrouw op 5 september 2023 heeft verzocht om vonnis.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 mei 2023, waar zijn verschenen: de vrouw, bijgestaan door mr. A.C.W. Duiveman en de man, bijgestaan door mr. M.R.P. Ossentjuk.

2.De feiten en het geschil

in conventie en in (voorwaardelijke) reconventie
2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Zij hebben op 30 juli 2004 een samenlevingsovereenkomst gesloten. In september 2018 is de samenwoning van partijen feitelijk geëindigd toen de vrouw de woning verliet. De man bewoont sedertdien samen met de thans meerderjarige dochter van partijen de woning.
2.2.
Partijen zijn blijkens productie 4 van de vrouw kennelijk ieder voor de onverdeelde helft eigenaar van een woning, belast met een op hun beider namen staande ABNAMRO-hypotheek alsmede een Nationale Nederlanden hypotheek alsmede met een gezamenlijke Interbankkredietschuld. Woonadres: [adres]. Aan de ABNAMRO-hypotheek is een rendementspolis met een spaarpremie verbonden. Op enig moment in 2020 heeft de man de polis premievrij gemaakt.
2.3.
In augustus 2019 heeft de man, blijkens productie 3 vrouw, de woning laten taxeren voor € 210.000,- en tevens, tevergeefs, een poging gedaan om de woning met de daarop rustende schulden uitsluitend op zijn naam te krijgen, onder ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid, met gesloten beurs (productie 4 vrouw).
2.4.
De vrouw vordert thans - kort samengevat - de wijze van verdelen te gelasten van de woning met de daarop rustende eigenwoningschuld van partijen en/of de verdeling vast te stellen, lees: a) vaststelling van de huidige voor partijen bindende waarde van de woning, op kosten van partijen samen, en deze vast te laten stellen bij voorkeur buiten aanwezigheid van partijen door [naam 1] óf [naam 2] óf [naam 3] makelaardij, b) een termijn van maximaal 3 maanden te stellen waarbinnen de man kan beoordelen of hij de woning met hypotheekschulden voor de taxatiewaarde kan en wil overnemen onder gelijktijdig ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid, en zo niet, c) medewerking van de man in de ruimste zin des woords aan onderhandse verkoop en levering van de woning, op straffe van een dwangsom teneinde de medewerking van de man te bevorderen, zoals gespecificeerd onder a) t/m k) in het petitum van de dagvaarding.
2.5.
De man voert verweer in conventie en is - kort samengevat - primair van mening dat er geen eenvoudige gemeenschap meer tussen partijen bestaat die nog verdeeld moet worden, zodat de vrouw niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vorderingen dan wel dat deze moeten worden afgewezen.
2.6.
De man vordert in reconventie de vrouw te veroordelen tot betaling van € 3.259,-, dan wel een in goede justitie te betalen bedrag aan gemist kindgebonden budget en kinderbijslag.
2.7.
In voorwaardelijke reconventie vordert de man primair te oordelen dat de woning voor een periode van drie jaar dan wel voor een in goede justitie te bepalen periode zal worden uitgesloten van verdeling. Subsidiair vordert de man de vrouw te veroordelen - rechtbank: klaarblijkelijk is bedoeld uit haar helft van de netto verkoopopbrengst van de woning - tot betaling aan hem van:
- een bedrag van € 30.739,- dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag aan eigenaarslasten;
- een bedrag van € 13.250,- dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag aan verbouwings-/verbeteringskosten; op 2 mei 2023 bedoelt de man kennelijk € 26.130,90;
- een bedrag van € 250,- per maand totdat het doorlopende krediet zal zijn afgelost; kennelijk bedoelt de man met terugwerkende kracht tot 2018.
2.8.
De vrouw vordert aanvullend voorwaardelijk - bij conclusie van antwoord in reconventie -, voor zover de man zijn vordering tot het delen van de woonlasten met terugwerkende kracht gestand doet, op grond van de samenlevingsovereenkomst een gebruiksvergoeding van de man voor de periode tussen einde samenlevingsovereenkomst en overname/transport van de gezamenlijke woning, gelijk aan haar helft van de hypotheektermijnen alsmede haar helft van de maandelijkse inleg op de beleggingsrekening.
2.9.
Op de vorderingen van partijen, hun stellingen en verweren wordt hierna, voor
zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling

in conventie en in (voorwaardelijke) reconventie
De woning, [adres]
3.1.
Partijen zijn ieder voor de onverdeelde helft eigenaar van de woning. De woning is een eenvoudige gemeenschap in de zin van artikel 3:166 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW).
3.2.
Anders dan de man met zijn beroep op rechtspraak van de Hoge Raad (HR:2013:BY4279), is de rechtbank van oordeel dat de woning nimmer (vormvrij) tussen partijen is verdeeld, respectievelijk dat de vrouw redelijkerwijs heeft moeten begrijpen dat dit (wel) is gebeurd respectievelijk dat de man - in het licht van haar, aldus de man, gedurende vier jaar stilzitten - redelijkerwijs er van mocht uitgaan dat de vrouw zich verenigde met de (stilzwijgende) verdeling. Onbetwist staat immers vast dat de (concept) verdelingsakte nimmer is gepasseerd en dat het sedertdien, kennelijk al jaar en dag, is stil gebleven aan de kant van de man om de notariële verdeling alsnog te realiseren, zoals partijen die in 2019 kennelijk beoogden. Een woning is immers geen roerende zaak ten aanzien waarvan spoedig(er) kan worden aangenomen dat partijen die redelijkerwijs kennelijk hebben verdeeld met inbegrip van de financiële consequenties, en dat geldt naar het oordeel van de rechtbank te meer voor een woning als de financiële gevolgen van de verdeling van een eenvoudige gemeenschap, zoals in dit geval een woning, niet klip en klaar zijn, waartoe onmiskenbaar behoort dat de verkrijger van de woning de wederpartij uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de schulden op de woning doet ontslaan. Tot op heden heeft de man geen aanbod gedaan om de onverdeelde woning alsnog op eigen naam te krijgen met ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de op de respectievelijk in verband met de woning rustende/aangegane (hypothecaire) schuld(en). Zelfs is niet gemotiveerd door de man gesteld dat hij de woning thans tegen de waarde anno 2019 op eigen naam zou kunnen financieren, nu hij klaarblijkelijk een WIA-uitkering geniet. Ontslag uit de hoofdelijkheid acht de rechtbank (altijd) essentieel in het kader van een verdeling van een woning uit een oogpunt van rechtsbescherming voor de dan, zonder eigendomsaandeel, achterblijvende partij.
3.3
Uit de uitlating van de vrouw van 21 juni 2023 leidt de rechtbank af dat kennelijk/mogelijk het door partijen destijds aangegane krediet inmiddels is afgelost.
3.4
Het vorenstaande brengt mee dat de woning thans moet worden verdeeld, lees onderhands verkocht en daarmee als vanzelfsprekend tegen de huidige onderhandse vrije verkoopwaarde. De man heeft niet, laat staan gemotiveerd, onderbouwd dat partijen ondanks het niet verlijden van de verdelingsakte in 2019, toen dan wel later, alsnog de afspraak maakten dat een toekomstige verdeling (opnieuw) tegen de historische waarde anno 2019 zou moeten plaatsvinden.
Uitstel van verdeling?
3.5.
Gelet op het tijdsverloop sedert het uiteengaan van partijen in 2018, inmiddels vijf jaar geleden, bestaan geen termen om (verder) uitstel van de verdeling te bevelen zoals de man heeft gevorderd. Dat de man onderdak biedt aan de meerderjarige dochter van partijen die om haar moverende redenen kennelijk geen contact heeft met de vrouw (haar moeder) en die lijkt te zijn aangewezen op onderdak bij de man gedurende de door haar opgepakte studie, kan niet tot een ander oordeel leiden. De man en de dochter kunnen/dienen zo nodig, samen alternatieve woonruimte te zoeken en te vinden.
3.6.
Het had op de weg van de man gelegen om na het cancelen van de akte in 2019, eventueel via een procedure bij de rechtbank, de verdeling alsnog te bewerkstelligen indien de vrouw hieraan al niet vrijwillig medewerking zou verlenen. Concreet, onderbouwd uitzicht op het (op termijn) alsnog kunnen doen ontslaan van de vrouw uit de hoofdelijkheid, heeft de man niet geboden, daargelaten dat verdeling van de inmiddels te verwachten (grotere) overwaarde een brug te ver zal blijken te zijn voor de man.
3.7.
Nu van de zijde van de man niet is gebleken dat en op welke wijze hij in staat zal zijn de woning op eigen naam tegen de thans geldende onderhandse vrije verkoopwaarde te financieren, zal de rechtbank, in het licht van de vrijheid die haar toekomt bij een verdeling als de onderhavige - overigens in het spoor van het petitum van de vrouw - toewijzen hetgeen de vrouw heeft gevorderd, onder a) t/m j) in het petitum van de dagvaarding.
Onderlinge vergoedingsvorderingen?
3.8.
Resteert de vraag of en welke vergoedingsvorderingen partijen jegens elkaar hebben. De rechtbank is van oordeel dat de man geen recht heeft op vergoeding door de vrouw van door de man betaalde hypothecaire lasten, nu de man als enige van partijen het gebruiksgenot van de woning heeft gehad.
3.9.
De (voorwaardelijke) vordering van de vrouw om een gebruiksvergoeding treft evenmin doel, nu de vrouw niet bijdroeg aan de lasten van de woning en overigens (net als de man) profiteert van de aanzienlijke waardestijging van onroerend goed sedert 2019.
3.10.
De man stelt aan de hand van nota’s in totaal € 52.261,- te hebben geïnvesteerd in woningverbeteringen, die hij naar eigen zeggen contant heeft betaald, voorts € 8.046,- aan spaarpremie te hebben ingelegd in de hypotheek, en € 26.000,- te hebben afgelost op het krediet.
3.11.
Voorop staat dat samenwoners als niet-gehuwden nimmer aanspraak maken op vergoeding krachtens de beleggingsleer ingevolge Boek 1 BW, doch hooguit op een nominale vergoeding. In zoverre treft het betoog van de man geen doel.
3.12.
De vrouw betwist bij gebrek aan betalingsbewijzen van de man dat de man de investeringen daadwerkelijk heeft gedaan in het licht van het geringe jaarinkomen van de man. Zij betwist tevens nut en noodzaak van de (luxe-)investeringen buiten haar wetenschap en toestemming.
3.13.
Nu de man stelt dat hij ruim € 52.000,- aan woninginvesteringen contant heeft voldaan krachtens de overgelegde facturen – waarvan sommige naar het oordeel van de rechtbank een offerte-karakter hebben – en geen bewijsmateriaal heeft overgelegd door middel van foto’s dat genoemde investeringen daadwerkelijk zijn gerealiseerd, zal de rechtbank, mede gelet op het karakter van de investeringen waarvoor toestemming van de vrouw klaarblijkelijk nimmer is ingewonnen respectievelijk verkregen, de woninginvesteringen door de man schatten op € 30.000,- en de bijdrageplicht van de vrouw redelijkheidshalve vaststellen op € 15.000,-.
3.14.
Ex aequo et bono gaat de rechtbank aldus schattenderwijs uit van door de vrouw uit haar helft van de netto-opbrengst van de woning aan de man te vergoeden bedragen van € 15.000,- vanwege de woninginvesteringen, € 4.000,- in verband met de spaarpremie-inleg en op grond van productie 11 (pagina 1 en 2 van de man) van € 10.000,- wegens aflossingen aan Interbank. Dat betekent dat de vrouw uit haar helft van de verkoopopbrengst € 29.000,- aan de man moet vergoeden, evenwel met dien verstande - met name en in het bijzonder omdat de man met name inzake de investeringen toestemming van de vrouw niet heeft ingewonnen/verkregen - dat indien de netto overwaarde van de woning na aftrek (verkoop)kosten minder zal blijken te zijn dan € 58.000,- dit
niettot een vordering van de man op de vrouw kan leiden.
3.15.
De overige vorderingen van de man inzake levensonderhoud treffen geen doel want staan niet genoegzaam vast in het kader van een (theoretisch inderdaad) mogelijke verrekening (vergoeding kosten levensonderhoud is immers een Boek 1 BW-procedure).

4.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in (voorwaardelijke) reconventie
4.1.
veroordeelt de man zijn medewerking te verlenen aan de onderhandse verkoop en levering van de woning aan de [adres] aan een derde. De vrouw is gemachtigd zelf als enige van partijen, uiterlijk 30 dagen na dagtekening van dit vonnis, een schriftelijke verkoopopdracht te geven aan een door haar te kiezen NVM-makelaar, indien partijen binnen die termijn geen overeenstemming hebben over de keuze van de makelaar en waarbij steeds geldt dat de kosten bij helfte tussen partijen worden gedeeld en waarbij het volgende geldt:
a. a) veroordeelt de man om aan de schriftelijke aanwijzingen van de makelaar te voldoen, op straffe van een aan de vrouw te verbeuren dwangsom van € 100,- voor iedere dag of een gedeelte van een dag dat de man met de naleving hiervan in gebreke zal blijven, met een maximum van € 7.500,-;
b) veroordeelt de man tot afgifte van de sleutel van de woning c.a. aan de makelaar per datum waarop de schriftelijke opdracht aan de makelaar wordt gegeven op straffe van een aan de vrouw te verbeuren dwangsom van € 100,- voor iedere dag of gedeelte van de dag dat de man met de naleving hiervan in gebreke zal blijven, met een maximum van € 7.500,-;
c) bepaalt dat de makelaar de doorslaggevende stem heeft bij aanvaarding van een bod als
het geboden bedrag marktconform is en het hoogst haalbare in de huidige markt;
d) veroordeelt de man zijn medewerking te verlenen aan het in de woning toelaten van de makelaar en van eventuele geïnteresseerden/potentiële kopers die samen met de makelaar de woning willen bezichtigen, met veroordeling van de man tot betaling van een aan de vrouw te verbeuren dwangsom van € 750,- voor iedere keer dat de man de makelaar dan wel geïnteresseerden niet binnenlaat, terwijl de makelaar zijn komst minimaal twee dagen van tevoren heeft aangekondigd met een maximum van € 25.000,-;
e) verbiedt de man om bij bezoeken van de makelaar met geïnteresseerde kopers in de woning aanwezig te zijn, anders dan bij het enkel binnenlaten van de makelaar en kopers, met veroordeling van de man tot betaling van een aan de vrouw te verbeuren dwangsom van € 500,- voor iedere keer dat de man in strijd handelt met dit verbod met een maximum van
€ 10.000,-;
f) veroordeelt de man om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis en elke veertien dagen na het verstrijken van de termijn, de tuin van de woning te (doen) onderhouden en op te ruimen zodat de tuin geen verwaarloosde indruk maakt, en de woning te (doen) onderhouden en (te doen) opruimen zodat de woning geen verwaarloosde indruk maakt, op straffe van een aan de vrouw te verbeuren dwangsom van € 100,- voor iedere dag of een gedeelte van een dag dat de man met de naleving hiervan in gebreke zal blijven, met een maximum van € 7.500,-;
g) bepaalt dat het onderhavige vonnis in de plaats treedt van de medewerking, toestemming, wilsverklaring en handtekening van de man aan de onderhandse akte van verkoop in de zin van artikel 3:300 lid 2 BW;
h) bepaalt dat het onderhavige vonnis in de plaats treedt van de medewerking, toestemming, wilsverklaring en handtekening van de man aan de notariële akte van levering van het onroerend goed in de zin van artikel 3:300 lid 2 BW;
i. i) bepaalt dat het onderhavige vonnis in de plaats treedt voor de eigendomsoverdracht en levering van het onroerend goed, noodzakelijke medewerking, toestemming, wilsverklaring en handtekening van de man;
j) gebiedt de man om de woning binnen drie maanden na betekening van het onderhavige vonnis te verlaten en er niet meer terug te keren, onder gelijktijdige afgifte aan de vrouw van alle bij de woning behorende sleutels, met machtiging aan de vrouw om dit zo nodig met behulp van de sterke arm van politie en justitie ten uitvoer te leggen;
4.2.
veroordeelt partijen om de netto verkoopopbrengst van de woning, na aflossing van de hypothecaire geldlening en na aftrek van alle (verkoop)kosten, bij helfte te delen met inachtneming van 4.3;
4.3.
veroordeelt de vrouw om uit haar helft van de netto verkoopopbrengst van de woning aan de man te vergoeden:
- een bedrag van € 15.000,- ter zake de bijdrage van de vrouw in de door de man gedane woninginvesteringen;
- een bedrag van € 4.000,- ter zake de bijdrage van de vrouw in de door de man gedane spaarpremie-inleg;
- een bedrag van € 10.000,- ter zake de bijdrage van de vrouw in de door de man gedane aflossingen aan Interbank,
aldus dat de vrouw een totaalbedrag van € 29.000,- aan de man moet vergoeden, evenwel met dien verstande dat indien de netto overwaarde van de woning na aftrek van alle (verkoop)kosten minder zal blijken te zijn dan € 58.000,-, dit
niettot enige vordering van de man op de vrouw kan leiden en partijen jegens elkaar voor wat betreft de verdeling van de woning volledig zijn gekweten;
4.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M. Rijksen en in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.
(RL(O)