ECLI:NL:RBOVE:2023:4250

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
24 oktober 2023
Publicatiedatum
27 oktober 2023
Zaaknummer
10456209 \ CV EXPL 23-1494
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van schilderwerk door gedaagde na stopzetting van werkzaamheden

In deze civiele zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 24 oktober 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en gedaagde over een overeenkomst voor schilderwerk. Eiser had gedaagde ingehuurd voor schilderwerk aan haar woning, maar gedaagde stopte zijn werkzaamheden voordat het werk was voltooid. Eiser had het volledige bedrag van het contract, € 12.698,88, betaald, maar eiste terugbetaling van een deel van dit bedrag, omdat zij ontevreden was over het opgeleverde werk. Gedaagde bood aan om het bedrag in termijnen terug te betalen, maar eiser ging hier niet mee akkoord.

De kantonrechter oordeelde dat gedaagde € 4.814,94 aan eiser moest terugbetalen, wat overeenkomt met de kosten van het nog niet afgeronde schilderwerk. De rechter stelde vast dat er geen sprake was van overmacht en dat de overeenkomst niet door eiser was ontbonden. De kantonrechter concludeerde dat eiser recht had op terugbetaling op basis van de opzegging van de overeenkomst, omdat er een vertrouwensbreuk was ontstaan tussen partijen. Eiser had ook recht op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten, die door gedaagde moesten worden vergoed.

De uitspraak benadrukt de verplichtingen van partijen onder een overeenkomst van aanneming van werk en de gevolgen van het niet nakomen van deze verplichtingen. De rechter heeft de vordering van eiser grotendeels toegewezen, met uitzondering van de rente over de proces- en nakosten, omdat deze niet expliciet waren gevorderd.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 10456209 \ CV EXPL 23-1494
Vonnis van 24 oktober 2023
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats 1],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
gemachtigde: mr. B. Visser,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats 2],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 13 juni 2023,
- de akte met producties van [eiser],
- de mondelinge behandeling van 7 september 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1.
[gedaagde] had met [eiser] afgesproken dat hij haar woning zou schilderen. De werkzaamheden werden verspreid over drie jaren. [gedaagde] is in 2022 gestopt met zijn schildersbedrijf. Hij was op dat moment nog niet klaar met het schilderen van de woning van [eiser], terwijl zij al wel de volledige aanneemsom had betaald. [gedaagde] heeft [eiser] daarom voorgesteld om een deel van het bedrag in termijnen terug te betalen, maar daar is zij niet mee akkoord gegaan. [eiser] wil meer geld terug van [gedaagde], omdat zij ontevreden is over het opgeleverde werk. [gedaagde] heeft op enig moment aangeboden het werk alsnog af te ronden, maar dat heeft [eiser] geweigerd.
2.2.
De kantonrechter wijst de vordering van [eiser] voor een deel toe, namelijk voor € 4.814,94. Dit bedrag staat gelijk aan de kosten van het nog niet afgeronde schilderwerk. De kantonrechter zal hierna uitleggen hoe zij tot dit oordeel is gekomen.

3.De feiten

3.1.
[gedaagde] was eigenaar van [bedrijf].
3.2.
[gedaagde] is in april 2015 met [eiser] overeengekomen dat hij, tegen betaling van
€ 12.698,88, gedurende drie jaar schilderwerkzaamheden zou verrichten aan haar woning.
Het bedrag zou in termijnen worden betaald. Dat is eerst ook gebeurd, maar [eiser] heeft in 2017 het resterende bedrag, te weten € 4.814,94, op eigen initiatief in één keer overgemaakt.
3.3.
In het contract van partijen staat, voor zover relevant:
Artikel 1. Regeling van werk
B.Afgesproken is dat, indien er sprake is van overmacht ( ziekte, ontslag etc ) van één van beide partijen het contract direct kan worden ontbonden. (…)
C.Indien het contract door bovengenoemde komt te vervallen, is er afgesproken dat de delen die al gedaan zijn betaald dienen te worden of indien er meer is overgemaakt aan geld dan werk is uitgevoerd, geld zal worden teruggegeven.”
3.4.
[gedaagde] heeft in 2015 en 2016 een deel van de woning van [eiser] geschilderd. Op verzoek van [eiser] heeft [gedaagde] in 2017 zijn werkzaamheden onderbroken, omdat zij de benedenverdieping wilde verbouwen en het schilderwerk daarna wilde laten plaatsvinden.
3.5.
Begin 2022 heeft [eiser] weer contact opgenomen met [gedaagde]. Zij heeft hem laten weten dat de verbouwing na Pasen 2022 zou worden uitgevoerd en aangegeven dat zij graag zou willen dat hij het schilderwerk daarna zou hervatten. [gedaagde] heeft daarop gereageerd dat hij in die periode vol zat, maar wel bij meerdere opeenvolgende regendagen aan de slag zou kunnen en anders in de winter van 2022.
3.6.
Bij e-mail van 8 september 2022 heeft [gedaagde] aan [eiser] het volgende geschreven:
“[bedrijf] zal haar activiteiten staken per 1 september 2022.
[gedaagde], eigenaar van het bedrijf, treedt dan in dienst bij een groothandel in schilders benodigdheden in [vestigingsplaats]. (…)
Omdat mijn nieuwe functie fulltime inzet vraagt, ben ik niet meer in de gelegenheid al uitgebrachte offertes daadwerkelijk uit te voeren.
Op 13-02-2017 heeft u alle 13 termijnen in één keer overgemaakt naar [bedrijf]. Het voorstel van [bedrijf] is om het verschuldigde bedrag van € 4.814,94 in 20 termijnen van € 240,75 aan u terug te betalen. (…) Hoop dat u met het voorstel akkoord wilt gaan.”
3.7.
[eiser] heeft daarop als volgt gereageerd:
“Nee, ik ga niet akkoord met uw voorstel.
Op de eerste plaats stel ik u aansprakelijk voor niet nakomen van het contract. (…)
U stelt met uw voorstel dat er van de 12,698,88 circa twee-derde van de werkzaamheden zijn opgeleverd. Dit is absoluut NIET het geval. Sterker nog, amper de helft is opgeleverd. (…) Ik doe hierbij een beroep op Artikel 1C uit het contract. Dus ik verwacht dan ook een terugbetaling van 50% van het totale bedrag, naar rato van het opgeleverde werk, en dan rond ik het heel erg sterk in uw voordeel af. (…) Ik verwacht deze maand een keurig schriftelijk voorstel voor ontbinding van het contract én een terugbetaling van 50% van het totale offerte bedrag te weten 6.349,44 euro.
Een andere optie is dat u zorgdraagt dat de afgesproken werkzaamheden alsnog, naar alle tevredenheid, worden voldaan met de afgesproken materialen, zonder enige meerkosten.”
3.8.
Vervolgens heeft [gedaagde] geantwoord dat hij helaas nog geen concrete toezeggingen kan doen over de afronding van het project van [eiser], maar dat hij – zodra er enige duidelijkheid over is – dat zo spoedig mogelijk zal laten weten.
3.9.
Op 21 oktober 2022 heeft [eiser] naar [gedaagde] gemaild dat zij geen enkele reactie heeft mogen ontvangen en de zaak uit handen zal geven als [gedaagde] haar niet vóór
31 oktober 2022 het bedrag van € 6.349,44 betaalt.
3.10.
[gedaagde] heeft in antwoord op die e-mail geschreven dat het bedrijf [bedrijf] toch zal worden voortgezet en er iemand in dienst wordt genomen en dat het schilderwerk bij [eiser] zo snel mogelijk zal worden afgerond.
3.11.
[eiser] heeft op 11 november 2022 geschreven dat zij geen enkel vertrouwen meer in [gedaagde] heeft en volhardt in haar verzoek tot terugbetaling van € 6.349,44.
3.12.
[gedaagde] heeft dit bedrag niet betaald.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert betaling van € 6.349,44, met rente en kosten.
4.2.
[eiser] legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] op grond van artikel
1 onder C van de overeenkomst verplicht is tot terugbetaling dan wel vanwege de ongedaanmakingsverbintenis die voortvloeit uit het feit dat de overeenkomst is ontbonden.
4.3.
[gedaagde] voert als verweer dat hij de overeenkomst door toedoen van [eiser] niet kan nakomen en dat zij daardoor in schuldeisersverzuim is geraakt.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Grondslag van de vordering
5.1.
De kantonrechter stelt voorop dat partijen een overeenkomst van aanneming van werk in de zin van artikel 7:750 BW hebben gesloten. Op grond daarvan heeft [gedaagde] zich verplicht tot het verrichten van schilderwerkzaamheden in de woning van [eiser] in de periode van mei 2015 tot en met april 2018. Op verzoek van [eiser] is de periode voor onbepaalde tijd verlengd. Niet in geschil is dat deze overeenkomst feitelijk is geëindigd doordat [eiser] niet langer met [gedaagde] zaken wil doen. De vraag is op welke manier de overeenkomst is geëindigd en welke (rechts)gevolgen daaraan moeten worden verbonden.
- Artikel 1 onder C van de overeenkomst
5.2.
[eiser] beroept zich in de eerste plaats op artikel 1 onder C van de overeenkomst. Daarin is volgens [eiser] een regeling opgenomen voor als het contract komt te vervallen, waarin onder meer staat dat de delen die al gedaan zijn betaald moeten worden of, als er meer is overgemaakt aan geld dan werk is uitgevoerd, geld zal worden teruggegeven. De kantonrechter overweegt dat [eiser] voorbijgaat aan het feit dat deze regeling samenhangt met artikel 1 onder B van de overeenkomst. Artikel 1 onder C van de overeenkomst stelt namelijk als voorwaarde dat het contract door “bovengenoemde” komt te vervallen. De kantonrechter begrijpt dat met “bovengenoemde” artikel 1 onder B van de overeenkomst wordt bedoeld. Daarin staat dat het contract direct kan worden ontbonden bij overmacht. Maar in dit geval is van overmacht geen sprake, omdat [gedaagde] zelf de keuze heeft gemaakt om van baan te veranderen. Dat betekent dat [gedaagde] niet op grond van artikel 1 onder C van de overeenkomst kan worden veroordeeld tot terugbetaling aan [eiser].
- Ontbinding van de overeenkomst
5.3.
[eiser] stelt daarnaast in haar dagvaarding dat zij de overeenkomst heeft ontbonden. Maar daarvan ziet de kantonrechter niets terug in de stukken van de procedure. In een e-mail van [eiser] (datum onbekend) verzoekt zij [gedaagde] weliswaar om de overeenkomst te ontbinden, maar dat zij de overeenkomst zelf zou hebben ontbonden leest de kantonrechter daar niet in. [eiser] heeft [gedaagde] meerdere keren gevraagd om haar geld terug te betalen, maar heeft niet, althans niet expliciet, gebruikgemaakt van haar bevoegdheid om de overeenkomst te ontbinden. De kantonrechter heeft de gemachtigde van [eiser] daarom tijdens de mondelinge behandeling gevraagd deze grondslag te verduidelijken. De toelichting die echter werd gegeven is dat niet [eiser], zoals eerst in de dagvaarding werd gesteld, maar [gedaagde] de overeenkomst zou hebben ontbonden in zijn brief van 8 augustus 2022. Dat standpunt kan de kantonrechter echter niet volgen. Uit die brief kan enkel een mededeling worden gelezen als bedoeld in artikel 6:83 sub c BW, waaruit [eiser] moest afleiden dat [gedaagde] in de nakoming van de verbintenis zou tekortschieten. Dat brengt mee dat het verzuim van [gedaagde] intreedt zonder ingebrekestelling, maar niet dat de overeenkomst ontbonden is. Zelfs al had [gedaagde] de overeenkomst op dat moment willen ontbinden, dan had hij dat niet met succes kunnen doen, omdat er geen sprake was van een tekortkoming aan de zijde van [eiser]. Nu ook geen vordering tot een ontbinding door de kantonrechter is gedaan, kan het beroep op ontbinding niet slagen.
- Opzegging van de overeenkomst
5.4.
De kantonrechter zal op grond van artikel 25 Rv de rechtsgronden ambtshalve aanvullen. Omdat sprake is van een overeenkomst van aanneming van werk, kan de opdrachtgever deze op elk moment geheel of gedeeltelijk opzeggen, zo volgt uit artikel 7:764 lid 1 BW. In de rechtspraak is aanvaard dat een opzegging als bedoeld in voornoemd artikel ook stilzwijgend kan plaatsvinden. [1] Omstandigheden waaruit een stilzwijgende opzegging kan worden afgeleid zijn het ontbreken van vertrouwen, het niet meer aan de aannemer toestaan om werkzaamheden te laten uitvoeren, de toegang ontzeggen, het door derden laten uitvoeren van resterende werkzaamheden, of een combinatie daarvan. In dit geval is sprake van een vertrouwensbreuk, die [eiser] ook uitdrukkelijk tegenover [gedaagde] heeft uitgesproken en die ertoe leidt dat zij het hem niet toestaat om de werkzaamheden af te maken. De kantonrechter ziet voor de vertrouwensbreuk voldoende grond. [gedaagde] heeft te lang onzekerheid laten bestaan over de situatie. Hij heeft in zijn e-mail van 8 augustus 2022 enkel een voorstel tot terugbetaling gedaan en heeft op dat moment niet aangeboden het schilderwerk af te ronden. Vervolgens heeft [gedaagde] twee maanden lang niks van zich laten horen. Mede daardoor is [eiser] haar vertrouwen in hem verloren. Daarnaast heeft [eiser] ondertussen, zo verklaarde zij op de mondelinge behandeling, zelf een begin gemaakt met het afronden van het schilderwerk. Deze omstandigheden maken dat het ongegronde beroep op ontbinding van [eiser] gekwalificeerd moet worden als een opzegging.
5.5.
Artikel 7:764 lid 2 BW bepaalt dat de opdrachtgever in geval van opzegging de voor het gehele werk geldende prijs moet betalen, verminderd met de besparingen die voor de aannemer uit de opzegging voortvloeien, tegen aflevering door de aannemer van het reeds voltooide werk. Vast staat dat partijen een vaste aanneemsom zijn overeengekomen ter hoogte van € 12.698,88, die [eiser] volledig heeft betaald. Dit bedrag is in de overeenkomst van partijen als volgt verspreid over drie jaren:
Factuurdatum Percentage Totaal factuurbedrag
Jaar 1 30 € 3.809,67
Jaar 2 35 € 4.444,61
Jaar 3 35 € 4.444,61
TOTAAL € 12.698,88
5.6.
De kantonrechter stelt vast dat partijen het met elkaar eens zijn dat de benedenverdieping en trap nog niet zijn geschilderd. Ook is door [gedaagde] onbetwist gesteld dat deze werkzaamheden een bedrag van € 4.814,94 vertegenwoordigen. Wel zijn partijen het oneens over de vraag of [eiser] enkel recht heeft op dit bedrag, of op meer. [eiser] vordert 50% van de aanneemsom terug en stelt daartoe dat [gedaagde] ongeveer de helft van het totale schilderwerk heeft opgeleverd. [gedaagde] stelt daartegenover dat hij meer werk heeft verricht, naar schatting 75%. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft [gedaagde] een (intern) overzicht ingebracht. Daarop staan de ruimtes van de woning van [eiser] die geschilderd moeten worden. [gedaagde] heeft daarop de opgeleverde vertrekken afgevinkt. Volgens [gedaagde] volgt daaruit dat hij hoogstens € 4.814,94 aan [eiser] hoeft te betalen.
5.7.
De kantonrechter overweegt dat uit het overzicht van [gedaagde] kan worden afgeleid dat alleen de trap naar de eerste etage en de benedenverdieping nog moesten worden geschilderd. Ook volgt uit het overzicht dat [gedaagde] 192 uren van de 311 ingecalculeerde uren heeft gewerkt, wat neerkomt op 62%. Daar staat tegenover dat [eiser] de juistheid van dat overzicht betwist. Zij heeft tijdens de mondeling behandeling verklaard dat de trap naar de zolderverdieping in eerste instantie wel gedeeltelijk was gedaan (de leuning niet), maar niet naar behoren en dus opnieuw geschilderd zou moeten worden. De logeerkamer is volgens [eiser] ook nog niet geschilderd en de slaapkamer van [naam] maar één keer. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiser], mede in het licht van de gemotiveerde betwisting van [gedaagde], haar stelling dat een deel van de bovenverdieping en de trap naar de zolderverdieping niet (naar behoren) is geschilderd onvoldoende onderbouwd. De kantonrechter weegt daarbij mee dat het tussen partijen vast staat dat [gedaagde] in 2017, het laatste jaar van de overeenkomst, zijn werkzaamheden heeft gestaakt. Volgens de in de overeenkomst opgenomen overzicht hoort daar een percentage van 35% bij. Dat laat zich beter rijmen met de 62% gewerkte uren, zoals uit het overzicht van [gedaagde] volgt, dan bij de visie dan [eiser] dat er nog geen 50% werk is verricht. Bovendien valt niet in te zien waarom [eiser] [gedaagde] niet eerder zou hebben aangemaand om deze (zich op de bovenverdieping bevindende) vertrekken te schilderen, omdat enkel de benedenverdieping werd verbouwd. Ook is het de kantonrechter niet gebleken dat [eiser] [gedaagde] al vóór aanvang van deze gerechtelijke procedure en de aanloop daarnaartoe heeft gewezen op de door haar gestelde gebreken.
5.8.
Voorgaande brengt mee dat de kantonrechter van oordeel is dat [eiser] recht heeft op betaling van € 4.814,94.
Schuldeisersverzuim
5.9.
[gedaagde] stelt dat [eiser] in schuldeisersverzuim is, omdat zij zijn aanbod tot het alsnog nakomen van de overeenkomst heeft geweigerd. [gedaagde] is daarom van mening dat hij [eiser] geen geld terug hoeft te betalen. Of sprake is van schuldeisersverzuim zou relevant kunnen zijn voor de vraag of [eiser] de overeenkomst mocht ontbinden. Omdat de kantonrechter al heeft geoordeeld dat ontbinding van de overeenkomst niet aan de orde is, en de terugbetaling voortvloeit uit opzegging van de overeenkomst door [eiser], komt aan het verweer van [gedaagde] geen betekenis toe, zodat een beoordeling daarvan achterwege blijft.
Conclusie
5.10.
De kantonrechter zal [gedaagde] veroordelen tot betaling van € 4.814,94 aan [eiser], te vermeerderen met de gevorderde en niet betwiste wettelijke rente.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.11.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) is van toepassing. [eiser] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. [eiser] heeft daarom recht op een vergoeding voor de kosten van die werkzaamheden. De vordering van € 837,89 als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief van € 606,49 bij € 4.814,94 in hoofdsom. De kantonrechter wijst daarom € 606,49 toe.
Proces- en nakosten
5.12.
[gedaagde] is de partij die grotendeels ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiser] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
133,20
- griffierecht
244,00
- salaris gemachtigde
660,00
(2 punten × € 330,00)
Totaal
1.037,20
5.13.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
5.14.
Verder heeft [eiser] in de tekst van de dagvaarding melding gemaakt van rente over de proces- en nakosten. Zij heeft echter geen dienovereenkomstige vordering in haar petitum opgenomen. Daarom kan [gedaagde] niet tot vergoeding van zodanige kosten worden veroordeeld. Op grond van artikel 23 Rv mag een rechter immers geen uitspraken doen over zaken die niet zijn geëist of meer toewijzen dan door partijen is gevorderd.

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 4.814,94, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van
25 november 2022, tot de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 606,49 aan buitengerechtelijke incassokosten,
6.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot dit vonnis vastgesteld op € 1.037,20,
6.4.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 132,00 aan salaris gemachtigde,
6.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.R.H. Lutjes en in het openbaar uitgesproken op
24 oktober 2023 (ED)

Voetnoten

1.HR 24 september 1982, ECLI:NL:HR:1982:AC7727.