6.3De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich op 13 mei 2023 schuldig gemaakt aan opzettelijke brandstichting in de kamer van haar vriend door een brandmelder in brand te steken. Hierdoor heeft zij schade aan diverse goederen in de kamer van haar vriend laten ontstaan. Brandstichting in een woning is een zeer ernstig feit en brengt bij direct omwonenden gevoelens van angst en zorg teweeg. Voor het bewezen verklaarde feit dient dan ook een strafoplegging te volgen.
De rechtbank ziet zich daarbij voor de vraag gesteld welke straf passend is.
De rechtbank houdt daarbij niet alleen rekening met het strafblad van verdachte waaruit blijkt dat zij niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest, maar ook met hetgeen over verdachte is beschreven in de Pro Justitia rapportage van drs. M.L. de Groot, GZ-psycholoog, van 1 augustus 2023 en in het op 27 september 2023 opgemaakte advies van
[reclasseringsmedewerker], reclasseringswerker bij Reclassering Nederland.
Uit die rapportages komt naar voren dat bij verdachte sprake is van een verstandelijke beperking van een matig niveau. Qua intelligentievaardigheden functioneert verdachte op een licht verstandelijk beperkt niveau, maar sociaal-emotioneel gezien en qua adaptieve vaardigheden is bij haar sprake van een grotere ontwikkelingsachterstand en functioneert zij op het niveau van een kind in de leeftijd van achttien maanden tot drie jaar oud. Zij reageert frustraties veelal op haar omgeving af, is impulsief en overziet de gevolgen van haar gedrag nauwelijks. Al deze factoren hebben ook doorgewerkt in het bewezen verklaarde feit.
Daarnaast kampt verdachte met terugkerende psychotische episodes waarin sprake is van vooral paranoïde maar ook godsdienstwanen, auditieve hallucinaties, verwardheid, zelfverwaarlozing en op enig moment ook katatonie. De psycholoog spreekt van een andere gespecificeerde schizofreniespectrum stoornis, omdat volgens haar niet goed kan worden beoordeeld of de psychoses (deels) worden veroorzaakt door een somatische aandoening (een traagwerkende schildklier) en/of dat sprake is van een op de voorgrond staande psychotische kwetsbaarheid.
Ten tijde van het plegen van het feit was sprake van een psychotische ontregeling, en in de periodes van psychotische ontregeling nemen verwardheid, agressiviteit/explosiviteit en impulsiviteit bij verdachte toe. Verdachtes mogelijkheden om bij oplopende emoties haar gedrag op een gezonde manier te overwegen of te sturen zijn - vooral door haar verwardheid - zeer gering, aldus de psycholoog.
De psycholoog heeft geadviseerd het feit in sterk verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank neemt dit advies over en houdt hiermee rekening bij de strafoplegging.
Over de kans op herhaling heeft de psycholoog gerapporteerd dat er geen redenen zijn om aan te nemen dat er een verhoogde recidivekans op brandstichting is. Verdachte had ook niet het doel om brand te stichten, maar uitsluitend om het brandalarm te laten afgaan.
Wel is er volgens de psycholoog een matig tot hoge kans dat verdachte bij oplopende boosheid of frustratie opnieuw een vernieling aanricht. Agressie naar spullen en verbale agressie naar mensen lijken met name voor te komen in periodes van psychotische ontregeling, want dan neemt haar verwardheid, impulsiviteit en explosiviteit toe. De reclassering acht de kans op recidive gemiddeld.
De psycholoog en de reclasseringswerker hebben beschreven dat behandeling en begeleiding van verdachte met de focus op het bevorderen van psychische stabiliteit en (chronische) intensieve begeleiding op alle leefgebieden, de voorkeur heeft.
Meer stabiliteit zal bij verdachte vermoedelijk direct leiden tot een afname van verbale agressie en het aanrichten van vernielingen. Behandeling gericht op het voorkomen van brandstichting is niet nodig.
Verdachte is gebaat bij 24-uurs zorg en begeleiding binnen een besloten setting met specialisatie op het gebied van LVB en psychiatrie, waarbij van belang is dat er streng toezicht komt op medicatie inname en dat er gedegen somatisch onderzoek plaatsvindt naar verdachtes schildklierfuncties en het verband met de episodes van psychotische ontregeling. Daarnaast heeft verdachte intensieve begeleiding nodig op het gebied van dagstructuur, sociale relaties en vrije tijdsbesteding om te onderzoeken hoeveel ontwikkelingsmogelijkheden zij heeft. Gelet op het ontbrekende ziektebesef van verdachte acht de psycholoog een gedwongen kader nodig.
De reclassering acht een besloten omgeving voor verdachte wenselijk en heeft geadviseerd dat in het kader van de wet zorg en dwang of de wet verplichte GGZ plaats te laten vinden.
De rechtbank herkent zich in de deskundigen gegeven adviezen en ziet bij verdachte ook geen procriminele houding. Het feit dat zij met justitie in aanraking is gekomen moet volgens de rechtbank worden gezien als een vorm van onmacht van verdachte om juist te handelen; niet als onwil. Verdachte heeft ook ter terechtzitting verschillende keren laten blijken dat zij het graag goed wil doen.
In de bevindingen en de gegeven adviezen van de deskundigen ziet de rechtbankgronden om verdachte niet in een forensisch kader te laten opnemen. De officier van justitie heeft laten onderzoeken of een opname op grond van een zorgmachtiging dan wel rechterlijke machtiging op zijn plaats is, maar dit onderzoek heeft er uiteindelijk niet toe geleid dat een verzoek op grond van de wet zorg en dwang of de wet verplichte GGZ is ingediend. De rechtbank ziet zich mede daardoor beperkt in de voor verdachte passende mogelijkheden voor afdoening, temeer een plaats in een forensische setting voor verdachte zeker niet wenselijk is.
Gebleken is dat verdachte op het moment waarop dit vonnis wordt gewezen, reeds 163 dagen in voorlopige hechtenis verblijft. De rechtbank is van oordeel dat deze periode niet veel langer moet duren, nu (ook) een verblijf in een huis van bewaring een voor deze verdachte allesbehalve passende omgeving is.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, passend en gebonden en zal zij die straf aan verdachte opleggen. In de nog resterende duur dienen de daarvoor aangewezen zorginstanties voor verdachte een passende woon/zorgplek te vinden.
De rechtbank ziet geen aanleiding om aan verdachte een voorwaardelijk strafdeel op te leggen. Gezien de beschreven beperkingen van verdachte is de rechtbank van oordeel dat een op te leggen voorwaardelijk strafdeel geen enkel doel dient nu verdachte niet in staat is de consequenties van het zich niet houden aan voorwaarden verbonden aan het voorwaardelijk strafdeel te overzien.