ECLI:NL:RBOVE:2023:4160

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
24 oktober 2023
Publicatiedatum
24 oktober 2023
Zaaknummer
05.121679.23 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijke brandstichting met gevaar voor goederen

Op 24 oktober 2023 heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 13 mei 2023 opzettelijk brand heeft gesticht in een appartement van zorggroep Manna. De verdachte is schuldig bevonden aan het veroorzaken van gemeen gevaar voor goederen, wat resulteerde in een gevangenisstraf van zes maanden. De rechtbank heeft het vonnis uitgesproken na een openbare terechtzitting op 15 augustus en 10 oktober 2023, waarbij de officier van justitie, mr. S. Laarhoven, en de raadsman van de verdachte, mr. M.P. Smit, aanwezig waren. De verdachte, geboren in 1990 en momenteel verblijvende in de P.I. Utrecht, heeft tijdens de zittingen bekend en de rechtbank heeft op basis van de bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van de verdachte en aangiften, de bewezenverklaring vastgesteld. De rechtbank heeft rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte, die lijdt aan een verstandelijke beperking en psychotische episodes, en heeft geadviseerd om haar in een zorgsetting te plaatsen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet in staat is om de gevolgen van haar gedrag te overzien en dat een voorwaardelijk strafdeel geen doel dient. De opgelegde straf is in overeenstemming met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 05.121679.23 (P)
Datum vonnis: 24 oktober 2023
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1990 in [geboorteplaats],
ingeschreven in de BRP op het adres [woonplaats]
,
nu verblijvende in de P.I. Utrecht, locatie Nieuwersluis,
in Nieuwersluis.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 15 augustus 2023 en 10 oktober 2023.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S. Laarhoven en van wat door verdachte en haar raadsman mr. M.P. Smit, advocaat in Nijverdal, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er na wijziging van de tenlastelegging van 15 augustus 2023, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte brand heeft gesticht waarbij gevaar voor goederen, levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen is ontstaan.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
zij op of omstreeks 13 mei 2023 bij zorggroep Manna gelegen aan de
[adres] in appartement [nummer] opzettelijk brand heeft gesticht door (de vlam van) een aansteker, in ieder geval open vuur in aanraking te brengen met een brandmelder, in ieder geval met (een) brandbare stof(fen),
terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten een plafond en/of een bank en/of een of meer (andere) goederen in dat appartement, en/of andere appartementen en goederen in dat wooncomplex en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te weten de aanwezigen in dat wooncomplex te duchten was.

3.De bewijsmotivering

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat, behoudens het bestanddeel
“levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te weten de aanwezigen in dat wooncomplex”het ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op hetzelfde standpunt gesteld.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens haar geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen. [1]
het proces-verbaal van de terechtzitting van 10 oktober 2023 voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
het proces-verbaal van aangifte van [aangever] van 13 mei 2023;
het proces-verbaal van bevindingen van [naam 1] en [naam 2] van 13 mei 2023.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het
bestanddeel “levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te weten de aanwezigen in dat wooncomplex”, omdat op grond van het proces-verbaal en hetgeen ter zitting verhandeld is daarvoor geen wettig en overtuigend bewijs aanwezig is.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 13 mei 2023 bij zorggroep Manna gelegen aan de [adres] in appartement [nummer] opzettelijk brand heeft gesticht door de vlam van een aansteker in aanraking te brengen met een brandmelder, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten een plafond en een bank en een of meer andere goederen in dat appartement te duchten was.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, op te leggen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman acht, nu er weinig andere alternatieven voor een passende afdoening zijn, de gevorderde straf redelijk.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich op 13 mei 2023 schuldig gemaakt aan opzettelijke brandstichting in de kamer van haar vriend door een brandmelder in brand te steken. Hierdoor heeft zij schade aan diverse goederen in de kamer van haar vriend laten ontstaan. Brandstichting in een woning is een zeer ernstig feit en brengt bij direct omwonenden gevoelens van angst en zorg teweeg. Voor het bewezen verklaarde feit dient dan ook een strafoplegging te volgen.
De rechtbank ziet zich daarbij voor de vraag gesteld welke straf passend is.
De rechtbank houdt daarbij niet alleen rekening met het strafblad van verdachte waaruit blijkt dat zij niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest, maar ook met hetgeen over verdachte is beschreven in de Pro Justitia rapportage van drs. M.L. de Groot, GZ-psycholoog, van 1 augustus 2023 en in het op 27 september 2023 opgemaakte advies van
[reclasseringsmedewerker], reclasseringswerker bij Reclassering Nederland.
Uit die rapportages komt naar voren dat bij verdachte sprake is van een verstandelijke beperking van een matig niveau. Qua intelligentievaardigheden functioneert verdachte op een licht verstandelijk beperkt niveau, maar sociaal-emotioneel gezien en qua adaptieve vaardigheden is bij haar sprake van een grotere ontwikkelingsachterstand en functioneert zij op het niveau van een kind in de leeftijd van achttien maanden tot drie jaar oud. Zij reageert frustraties veelal op haar omgeving af, is impulsief en overziet de gevolgen van haar gedrag nauwelijks. Al deze factoren hebben ook doorgewerkt in het bewezen verklaarde feit.
Daarnaast kampt verdachte met terugkerende psychotische episodes waarin sprake is van vooral paranoïde maar ook godsdienstwanen, auditieve hallucinaties, verwardheid, zelfverwaarlozing en op enig moment ook katatonie. De psycholoog spreekt van een andere gespecificeerde schizofreniespectrum stoornis, omdat volgens haar niet goed kan worden beoordeeld of de psychoses (deels) worden veroorzaakt door een somatische aandoening (een traagwerkende schildklier) en/of dat sprake is van een op de voorgrond staande psychotische kwetsbaarheid.
Ten tijde van het plegen van het feit was sprake van een psychotische ontregeling, en in de periodes van psychotische ontregeling nemen verwardheid, agressiviteit/explosiviteit en impulsiviteit bij verdachte toe. Verdachtes mogelijkheden om bij oplopende emoties haar gedrag op een gezonde manier te overwegen of te sturen zijn - vooral door haar verwardheid - zeer gering, aldus de psycholoog.
De psycholoog heeft geadviseerd het feit in sterk verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank neemt dit advies over en houdt hiermee rekening bij de strafoplegging.
Over de kans op herhaling heeft de psycholoog gerapporteerd dat er geen redenen zijn om aan te nemen dat er een verhoogde recidivekans op brandstichting is. Verdachte had ook niet het doel om brand te stichten, maar uitsluitend om het brandalarm te laten afgaan.
Wel is er volgens de psycholoog een matig tot hoge kans dat verdachte bij oplopende boosheid of frustratie opnieuw een vernieling aanricht. Agressie naar spullen en verbale agressie naar mensen lijken met name voor te komen in periodes van psychotische ontregeling, want dan neemt haar verwardheid, impulsiviteit en explosiviteit toe. De reclassering acht de kans op recidive gemiddeld.
De psycholoog en de reclasseringswerker hebben beschreven dat behandeling en begeleiding van verdachte met de focus op het bevorderen van psychische stabiliteit en (chronische) intensieve begeleiding op alle leefgebieden, de voorkeur heeft.
Meer stabiliteit zal bij verdachte vermoedelijk direct leiden tot een afname van verbale agressie en het aanrichten van vernielingen. Behandeling gericht op het voorkomen van brandstichting is niet nodig.
Verdachte is gebaat bij 24-uurs zorg en begeleiding binnen een besloten setting met specialisatie op het gebied van LVB en psychiatrie, waarbij van belang is dat er streng toezicht komt op medicatie inname en dat er gedegen somatisch onderzoek plaatsvindt naar verdachtes schildklierfuncties en het verband met de episodes van psychotische ontregeling. Daarnaast heeft verdachte intensieve begeleiding nodig op het gebied van dagstructuur, sociale relaties en vrije tijdsbesteding om te onderzoeken hoeveel ontwikkelingsmogelijkheden zij heeft. Gelet op het ontbrekende ziektebesef van verdachte acht de psycholoog een gedwongen kader nodig.
De reclassering acht een besloten omgeving voor verdachte wenselijk en heeft geadviseerd dat in het kader van de wet zorg en dwang of de wet verplichte GGZ plaats te laten vinden.
De rechtbank herkent zich in de deskundigen gegeven adviezen en ziet bij verdachte ook geen procriminele houding. Het feit dat zij met justitie in aanraking is gekomen moet volgens de rechtbank worden gezien als een vorm van onmacht van verdachte om juist te handelen; niet als onwil. Verdachte heeft ook ter terechtzitting verschillende keren laten blijken dat zij het graag goed wil doen.
In de bevindingen en de gegeven adviezen van de deskundigen ziet de rechtbankgronden om verdachte niet in een forensisch kader te laten opnemen. De officier van justitie heeft laten onderzoeken of een opname op grond van een zorgmachtiging dan wel rechterlijke machtiging op zijn plaats is, maar dit onderzoek heeft er uiteindelijk niet toe geleid dat een verzoek op grond van de wet zorg en dwang of de wet verplichte GGZ is ingediend. De rechtbank ziet zich mede daardoor beperkt in de voor verdachte passende mogelijkheden voor afdoening, temeer een plaats in een forensische setting voor verdachte zeker niet wenselijk is.
Gebleken is dat verdachte op het moment waarop dit vonnis wordt gewezen, reeds 163 dagen in voorlopige hechtenis verblijft. De rechtbank is van oordeel dat deze periode niet veel langer moet duren, nu (ook) een verblijf in een huis van bewaring een voor deze verdachte allesbehalve passende omgeving is.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, passend en gebonden en zal zij die straf aan verdachte opleggen. In de nog resterende duur dienen de daarvoor aangewezen zorginstanties voor verdachte een passende woon/zorgplek te vinden.
De rechtbank ziet geen aanleiding om aan verdachte een voorwaardelijk strafdeel op te leggen. Gezien de beschreven beperkingen van verdachte is de rechtbank van oordeel dat een op te leggen voorwaardelijk strafdeel geen enkel doel dient nu verdachte niet in staat is de consequenties van het zich niet houden aan voorwaarden verbonden aan het voorwaardelijk strafdeel te overzien.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van de dag dat het voorarrest gelijk wordt aan de opgelegde onvoorwaardelijke straf.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.O. Frentrop, voorzitter, mr. B.T.C. Jordaans en
mr. M.A.H. Heijink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W.J. van der Leest, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2023.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2023211598. Tenzij anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.