In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 2 oktober 2023 het verzoek van de schuldenaar tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen. De schuldenaar, geboren in 1983 en woonachtig in Zwolle, had een stratenmakersbedrijf en wilde zijn onderneming voortzetten tijdens de schuldsanering. Echter, de rechtbank oordeelde dat de schuldenaar geen inzicht had in zijn totale schuldenlast, omdat de administratie van zijn onderneming niet was bijgewerkt. Uit belastingaangiftes en aanslagen bleek dat de schuldenaar in de jaren 2019 tot en met 2021 aanzienlijke privé-onttrekkingen had gedaan, waardoor hij zijn belastingverplichtingen niet kon nakomen. De rechtbank concludeerde dat de schuldenaar niet te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van zijn schulden, en dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat hij de onderneming op een verantwoorde manier kon voortzetten.
De rechtbank had eerder al een moratorium uitgesproken, maar dit was niet verlengd. De schuldenaar had verklaard dat zijn financiële problemen waren ontstaan door blessures en weersomstandigheden, maar de rechtbank stelde vast dat de problemen al eerder waren ontstaan. De rechtbank benadrukte dat de schuldenaar verantwoordelijk is voor het voeren van een deugdelijke administratie en dat hij niet had voldaan aan zijn verplichtingen. De rechtbank wees het verzoek af op grond van artikel 288 lid 1 sub b van de Faillissementswet, omdat de schuldenaar niet had aangetoond dat hij in staat was om zijn schulden op een verantwoorde manier te beheren.
De uitspraak benadrukt het belang van een goede administratie en inzicht in de financiële situatie voor ondernemers die een schuldsaneringsregeling willen aanvragen. De rechtbank heeft de schuldenaar de mogelijkheid gegeven om binnen acht dagen na de uitspraak hoger beroep aan te tekenen.