ECLI:NL:RBOVE:2023:4139

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
2 oktober 2023
Publicatiedatum
23 oktober 2023
Zaaknummer
297406 FT RK 23.298
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wegens gebrek aan inzicht in schuldenlast en onbetrouwbare administratie

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 2 oktober 2023 het verzoek van de schuldenaar tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen. De schuldenaar, geboren in 1983 en woonachtig in Zwolle, had een stratenmakersbedrijf en wilde zijn onderneming voortzetten tijdens de schuldsanering. Echter, de rechtbank oordeelde dat de schuldenaar geen inzicht had in zijn totale schuldenlast, omdat de administratie van zijn onderneming niet was bijgewerkt. Uit belastingaangiftes en aanslagen bleek dat de schuldenaar in de jaren 2019 tot en met 2021 aanzienlijke privé-onttrekkingen had gedaan, waardoor hij zijn belastingverplichtingen niet kon nakomen. De rechtbank concludeerde dat de schuldenaar niet te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van zijn schulden, en dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat hij de onderneming op een verantwoorde manier kon voortzetten.

De rechtbank had eerder al een moratorium uitgesproken, maar dit was niet verlengd. De schuldenaar had verklaard dat zijn financiële problemen waren ontstaan door blessures en weersomstandigheden, maar de rechtbank stelde vast dat de problemen al eerder waren ontstaan. De rechtbank benadrukte dat de schuldenaar verantwoordelijk is voor het voeren van een deugdelijke administratie en dat hij niet had voldaan aan zijn verplichtingen. De rechtbank wees het verzoek af op grond van artikel 288 lid 1 sub b van de Faillissementswet, omdat de schuldenaar niet had aangetoond dat hij in staat was om zijn schulden op een verantwoorde manier te beheren.

De uitspraak benadrukt het belang van een goede administratie en inzicht in de financiële situatie voor ondernemers die een schuldsaneringsregeling willen aanvragen. De rechtbank heeft de schuldenaar de mogelijkheid gegeven om binnen acht dagen na de uitspraak hoger beroep aan te tekenen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Toezicht
Zittingsplaats Zwolle
rekestnummer: 297406 FT RK 23.298
uitspraakdatum: 2 oktober 2023
Vonnis van de rechtbank Overijssel, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken op het verzoek van:

[verzoeker] ,

geboren op [geboortedatum] 1983 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres 1] ,
verder [verzoeker] te noemen.

Het procesverloop

[verzoeker] heeft een verzoekschrift ingediend de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken. Het verzoek is behandeld ter zitting van 25 september 2023, waarvan aantekeningen zijn gemaakt. Ter zitting zijn [verzoeker] , mevrouw [naam 1] ( [naam 1] ), partner en Sociaal werker (Welzijn Staphorst) van [verzoeker] , en de heer [naam 2] ( [naam 2] ) van de Gemeentelijke Kredietbank te Assen (GKB), verschenen. Verder is er niemand verschenen.

De beoordeling

De feiten
Op 6 juni 2023 is door de rechtbank een moratorium (ex artikel 287b Faillissementswet) uitgesproken op grond waarvan ontruiming van de woning van [verzoeker] aan [adres 2] tot en met 31 juli 2023 is verboden. Bij beslissing van 24 juli 2023 heeft de rechtbank ‘verlenging’ van het moratorium tot een termijn van in totaal zes maanden, afgewezen. Vervolgens heeft de rechtbank op 23 augustus 2023 een verzoek voorlopige voorziening ex artikel 287 lid 4 Faillissementswet om de ontruiming totdat een beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zou zijn genomen, te verbieden, afgewezen. De rechtbank heeft de verlenging van het moratorium en het verzoek voorlopige voorziening ex artikel 287 lid 4 Faillissementswet afgewezen, omdat is gebleken dat het ontruimingsvonnis van 2 mei 2023 niet slechts is gewezen wegens het laten ontstaan van achterstanden in betaling van huur, maar ook omdat er sprake was van een jarenlang voortdurend patroon van door [verzoeker] veroorzaakte overlast.
Voorafgaand aan de zitting van 25 september 2023 heeft [naam 2] (GKB) bericht dat de ontruiming op 31 augustus 2023 doorgang heeft gevonden.
[verzoeker] exploiteert sinds 17 januari 2007 een stratenmakersbedrijf genaamd [bedrijf 1] , in de vorm van een eenmanszaak.
Volgens [verzoeker] zijn de financiële problemen ontstaan doordat hij wegens blessures en weersomstandigheden in de winter van 2022/2023 zijn werk niet kon uitvoeren. [verzoeker] is het overzicht over zijn financiën kwijtgeraakt en heeft zijn post niet meer geopend. Volgens [verzoeker] bedraagt zijn netto-inkomen uit de onderneming maandelijks € 4.261,--.
Volgens het (aangevulde) verzoekschrift schuldsanering dat op 1 augustus 2023 is ingekomen ter griffie van de rechtbank, bedroeg de totale schuldenlast op dat moment
€ 20.762,88, waaronder de volgende schulden:
  • CJIB ad € 5.805,--, 2022;
  • Woonstichting VechtHorst (Smit & Legebeke Gerechtsdeurwaarders) ad € 5.541,21, 2022
  • [bedrijf 2] (Smit & Legebeke Gerechtsdeurwaarders) ad
€ 3.198,76 (2022) + € 566,08 (2022);
- Belastingdienst preferent ad € 101,-- en Belastingdienst concurrent ad € 101,--.
Uit een op 21 augustus 2023 door de rechtbank ontvangen overzicht van de Belastingdienst d.d. 17 augustus 2023 blijkt dat er sprake is van een totale belastingschuld van € 49.727,--, waaronder de volgende schulden:
- € 38.797,--, € 38.797,--, inkomstenbelasting 2017 tot en met 2020, waaronder:
o € 6.394,-- over 2018;
o € 13.223,-- over 2019;
o € 18.143,-- over 2020;
- € 8.901,--, € 8.901,--, Zorgverzekeringswet (ZVW) 2017 tot en met 2023.
Uit de brief van de Belastingdienst van 17 augustus 2023 waarvan voornoemd overzicht onderdeel uitmaakt, blijkt dat voor het doen van aangifte inkomstenbelasting over 2022 uitstel is verleend tot 1 mei 2024.
Uit de bij het verzoekschrift gevoegde inkomstenbelastingaangiften over 2019 tot en met 2021 blijkt het volgende:
  • 2019: winst uit onderneming ad € 56.207,--, saldo privé-onttrekkingen ad € 58.902,--
  • 2020: winst uit onderneming ad € 64.416,--, saldo privé-onttrekkingen ad € 63.597,--
  • 2021: winst uit onderneming ad € 63.658,--, saldo privé-onttrekkingen ad € 63.490,--
Uit een overzicht van het CJIB van 2 september 2023 en een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 19 september 2023 blijkt het volgende:
  • er is sprake van zeven Whav-boetes van in totaal 4.243,-- met pleegdata in 2022 en 2023;
  • een strafbeschikking geldboete voor een feit gepleegd op 26 maart 2022 van nu nog € 419,--;
  • een strafbeschikking geldboete van nu nog € 219,-- voor geluidshinder op 8 maart 2023;
  • een geldboetevonnis van nu nog € 1.353,-- voor rijden onder invloed van alcohol op 6 februari 2022.
Volgens een schriftelijke verklaring van [naam 1] van 28 juli 2023 heeft [verzoeker] de afgelopen maanden een gedegen gedragsverandering ondergaan, er zijn geen incidenten meer geweest in de woonsituatie en [verzoeker] heeft afscheid genomen van ‘bepaalde vrienden’. Volgens [naam 1] is er een zeer goede kans dat [verzoeker] de schuldsaneringsregeling met goed gevolg zal doorlopen.
De behandeling ter zitting
[verzoeker] heeft verklaard dat hij zijn onderneming tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregeling wil voortzetten. [verzoeker] heeft verklaard al 16 jaar als zelfstandige te werken en er niet voor te voelen met zijn onderneming te stoppen en in loondienst te gaan. [verzoeker] heeft verklaard niet in te zien waarom hij met zijn onderneming zou moeten stoppen. De problemen hebben alleen de afgelopen twee jaren gespeeld en de 14 jaar daarvoor was er sprake van een goedlopende onderneming. Ook de situatie met betrekking tot de te hoge privé-onttrekkingen heeft zich alleen maar de afgelopen twee jaren voorgedaan.
Volgens [verzoeker] zal het nu weer beter gaan met hemzelf en zijn onderneming omdat hij ‘de kop weer de goede kant op heeft staan’.
[verzoeker] heeft verklaard dat hij de afgelopen jaren het contact met zijn boekhouder niet goed heeft onderhouden. Volgens [verzoeker] heeft hij ‘zijn hoofd er niet bij gehad’.
[naam 2] heeft verklaard dat het minnelijk traject niet is geslaagd omdat Woonstichting VechtHorst niet wilde meewerken aan welke regeling dan ook. [naam 2] heeft voorts verklaard ten tijde van het beproeven van een minnelijk traject nog niet op de hoogte te zijn geweest van de belastingschulden van in totaal bijna € 50.000,--.
De overwegingen van de rechtbank
Ten aanzien van het feit dat [verzoeker] de exploitatie van zijn stratenmakersbedrijf wil voortzetten tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregeling overweegt de rechtbank het volgende.
Voortzetting wordt slecht onder strenge voorwaarden toegestaan, zoals:
  • de netto-opbrengst van de ondernemingsactiviteiten moet hoger zijn dan een in loondienst te verdienen nettoloon;
  • de ondernemer moet de inlichtingenplicht en de boekhoudplicht correct naleven, er moet een deugdelijke administratie worden gevoerd die op ieder moment inzicht moet geven in de resultaten en de feitelijke gang van zaken in de onderneming.
De rechtbank is van oordeel dat [verzoeker] niet aannemelijk heeft gemaakt inzicht te hebben in wat hij daadwerkelijk netto overhoudt aan zijn ondernemingsactiviteiten en welke bedragen hij moet reserveren om aan zijn belastingverplichtingen te kunnen voldoen. De rechtbank maakt dit onder andere op uit het feit dat [verzoeker] in ieder geval over de jaren 2019 tot en met 2021 de winst uit onderneming (waarover nog belasting moet worden betaald), volledig of bijna volledig door middel van privé-onttrekkingen heeft opgenomen uit de onderneming. Daardoor zijn over voornoemde jaren inkomstenbelastingaanslagen van
€ 31.366,-- en aanslagen ZVW van € 4.681,-- onbetaald gebleven. Nu [verzoeker] ten tijde van de aanmelding bij de GKB voor schuldhulpverlening geen opgave heeft gedaan van de belastingschulden, gaat de rechtbank ervan uit dat [verzoeker] niet bekend was met het bestaan van die schulden.
[verzoeker] weet dus niet of zijn ondernemingsactiviteiten na aftrek van belastingverplichtingen en eventuele andere verplichtingen, daadwerkelijk meer opbrengen dan een inkomen uit loondienst.
Voorts concludeert de rechtbank dat [verzoeker] een onjuist beeld heeft van de periode waarin de financiële problemen zijn ontstaan. Volgens [verzoeker] zijn die problemen in de afgelopen twee jaren ontstaan. Er was echter in 2019 en 2020 al sprake van het ontstaan en onbetaald laten van forse inkomstenbelastingschulden door te hoge privé-onttrekkingen.
Dat bij [verzoeker] het inzicht in de daadwerkelijke resultaten van zijn onderneming en de schulden die er al ruim vier jaren als gevolg van de ondernemingsactiviteiten ontstaan en onbetaald worden gelaten, mist, lijkt voor een belangrijk deel het gevolg te zijn van het feit dat [verzoeker] geen deugdelijke administratie voert, welke verantwoordelijkheid als ondernemer wel op hem rust. De rechtbank overweegt dat als [verzoeker] zelf niet in staat is aan die boekhoudplicht te voldoen, hij, hoewel hem dat niet van zijn eigen verantwoordelijkheid ontslaat, de hulp van een boekhouder moet inroepen. [verzoeker] heeft echter, naar eigen zeggen, het contact met de boekhouder de afgelopen jaren niet onderhouden. Uit het schuldenoverzicht maakt de rechtbank bovendien op dat [verzoeker] facturen van de boekhouder onbetaald heeft gelaten.
Van voortzetting van de onderneming in de schuldsaneringsregeling kan dus geen sprake zijn en de rechtbank gaat ervan uit dat [verzoeker] zijn verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, dit wetende, niet handhaaft. Echter voor het geval [verzoeker] zijn verzoek wel handhaaft, overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank dient onder andere te beoordelen of [verzoeker] ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van zijn schuldenlast in de drie jaar voorafgaande aan de dag waarop het verzoek is ingediend, te goeder trouw is geweest. De rechtbank is van oordeel dat [verzoeker] die goede trouw niet aannemelijk heeft gemaakt.
[verzoeker] heeft verklaard dat de financiële problemen zijn ontstaan doordat hij afgelopen winter door weersomstandigheden en blessures zijn werk niet heeft kunnen verrichten. [verzoeker] heeft ook verklaard dat hij de afgelopen twee jaren problemen heeft ervaren maar heeft niet duidelijk gemaakt waaruit die problemen bestonden. De rechtbank concludeert dat een belangrijk deel van de schulden vóór afgelopen winter is ontstaan en dat [verzoeker] in ieder geval tot en met 2021 uit zijn onderneming zodanige privé-opnamen heeft gedaan, dat daarmee de vaste lasten, zoals huur en energie zouden moeten kunnen worden betaald. De rechtbank is van oordeel dat het ontstaan en onbetaald laten van schulden in vaste lasten zoals huur en energie [verzoeker] in ernstige mate moet worden verweten.
Dat geldt naar het oordeel van de rechtbank ook voor de belastingschulden en de schulden aan het CJIB.
De gedurende de jaren 2019 tot en met 2021 ontstane belastingschulden zijn immers het gevolg van het onttrekken van zodanig hoge bedragen aan de onderneming dat de inkomstenbelasting en ZVW-premie niet kon worden betaald. De rechtbank is van oordeel dat [verzoeker] had moeten weten dat de jarenlange hoge privé-onttrekkingen tot het ontstaan en onbetaald laten van schulden zouden leiden. [verzoeker] had dit moeten en kunnen weten als hij had voldaan aan de verplichting om een zodanige boekhouding te voeren dat de verplichtingen van de onderneming op elk moment kunnen worden gekend.
Ten aanzien van de CJIB-schulden overweegt de rechtbank dat deze naar hun aard niet te goeder trouw zijn ontstaan, nu deze het gevolg zijn van het plegen van strafbare feiten. [verzoeker] had door zich te onthouden van het plegen van de stafbare feiten het ontstaan van deze schulden op eenvoudige wijze kunnen voorkomen.
Voor zover [verzoeker] een beroep heeft willen doen op de hardheidsclausule van artikel 288 lid 3 Faillissementswet, is de rechtbank van oordeel dat [verzoeker] , onder andere gelet op de aard en de omvang van de schuldenlast, dit beroep niet kan baten. Bovendien is het de rechtbank niet duidelijk geworden welke omstandigheden die tot het ontstaan en onbetaald
laten van de schuldenlast hebben geleid onder controle zijn gekregen. [verzoeker] spreekt over problemen die de afgelopen twee jaren hebben gespeeld maar heeft niet duidelijk gemaakt welke problemen dit, afgezien van blessures in de winter van 2022/2023 en weersomstandigheden in diezelfde winter, zijn geweest.
Op grond van vorenstaande wijst de rechtbank het verzoek van [verzoeker] , voor zover hij dit verzoek handhaaft, af op grond van artikel 288 lid 1 sub b Faillissementswet.

De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek af;
Gewezen door mr. S.J.S. Groeneveld-Koekkoek, lid van genoemde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 oktober 2023 in tegenwoordigheid van de griffier [1] .

Voetnoten

1.