ECLI:NL:RBOVE:2023:4034

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 oktober 2023
Publicatiedatum
16 oktober 2023
Zaaknummer
84.334268-22 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor valsheid in geschrift door belastingadviseur met betrekking tot aangiften inkomstenbelasting

Op 16 oktober 2023 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd. De verdachte, een belastingadviseur, werd veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 5.000,-- met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in de periode van 1 april 2015 tot en met 11 juni 2018 meerdere aangiften inkomstenbelasting valselijk had opgemaakt door specifieke zorgkosten op te voeren die niet met bewijsstukken konden worden onderbouwd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks zijn ervaring en deskundigheid als belastingadviseur, niet de nodige zorgvuldigheid in acht had genomen bij het indienen van de aangiften. De verdachte had de aangiften ingevuld op basis van wat zijn klanten hem vertelden en eerdere aangiften, zonder voldoende bewijsstukken op te vragen. Dit leidde tot onjuiste aangiften, wat de rechtbank als een ernstige schending van het vertrouwen in de belastingadviseur beschouwde. De rechtbank heeft de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar achtte de valsheid in geschrift in de overige gevallen wel bewezen. De officier van justitie had een zwaardere straf geëist, maar de rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn leeftijd en gezondheid, en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 84.334268-22 (P)
Datum vonnis: 16 oktober 2023
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1949 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
2 oktober 2023.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R.P. van der Pijl en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. J.W. Bosman, advocaat in Deventer, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte in de periode van 1 april 2015 tot en met 11 juni 2018 samen met anderen meermalen een aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: aangifte IB) valselijk heeft opgemaakt, door in strijd met de waarheid specifieke zorgkosten in de aangifte te vermelden, met het doel om dit geschrift als echt en onvervalst (door anderen) te (laten) gebruiken.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 april 2015
tot en met 11 juni 2018 te [locatie] en/of Arnhem en/of elders in
Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, één
of meerdere aangiftebiljet(ten) inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, te
weten
- het/de (elektronische) aangiftebiljet(ten) inkomstenbelasting/premie
volksverzekeringen over het jaar 2015 ten name van [naam 1] ( [nummer] , pagina
171 t/m 175) en/of
- het/de (elektronische) aangiftebiljet(ten) inkomstenbelasting/premie
volksverzekeringen over het jaar 2015 ten name van [naam 2] ( [nummer 2] , pagina
183 t/m 185 ) en/of
- het/de (elektronische) aangiftebiljet(ten) inkomstenbelasting/premie
volksverzekeringen over het jaar 2016 ten name van [naam 3] ( [nummer 3] , pagina 206
t/m 208) en/of
- het/de (elektronische) aangiftebiljet(ten) inkomstenbelasting/premie
volksverzekeringen over het jaar 2017 ten name van [naam 4] ( [nummer 4] ,
pagina 280 t/m 282 ) en/of
- het/de (elektronische) aangiftebiljet(ten) inkomstenbelasting/premie
volksverzekeringen over het jaar 2017 ten name van [naam 5] ( [nummer 5] ,
pagina 219 t/m 222 ),
(elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te
dienen, valselijk heeft opgemaakt/doen opmaken en/of vervalst/doen vervalsen,
immers heeft/hebben verdachte en/of (één of meer van) zijn medeverdachte(n)
toen aldaar (telkens) valselijk en/of in strijd met de waarheid -zakelijk
weergegeven- op het/de aangiftebiljet(ten) inkomstenbelasting/premie
volksverzekeringen voornoemd (telkens), een onjuist en/of te laag (belastbaar) loon
en/of (belastbaar) inkomen en/of
een niet-onderbouwd en/of onjuist en/of te hoog bedrag aan specifieke
zorgkosten, te weten medicijnen en/of uitgaven voor hulpmiddelen en/of
uitgaven voor vervoer en/of reiskosten ziekenbezoek en/of dieetkosten en/of
extra uitgaven voor kleding en beddengoed en/of genees- en heelkundige hulp
en/of uitgaven voor extra gezinshulp opgegeven,
zulks (telkens) met het oogmerk om dat/die geschift(en) als echt en onvervalst te
gebruiken en/of door (een) ander(en) te doen gebruiken.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze strafzaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Inleiding
In deze strafzaak staat het strafrechtelijk onderzoek “Aranjuez” centraal.
Door middel van een data-analyse heeft de Belastingdienst vastgesteld dat de eenmanszaak [bedrijf] , waar verdachte de eigenaar van is, bovengemiddeld veel aangiften heeft ingediend met daarin een aftrek voor specifieke zorgkosten. Daardoor is het vermoeden ontstaan dat verdachte, als financieel adviseur, voor zijn particuliere klanten onjuiste aangiften IB heeft ingediend. Om de juistheid van de door verdachte ingediende aangiften IB te controleren, heeft de Belastingdienst meerdere van die aangiften onderzocht en in dat verband verschillende klanten van verdachte bezocht. Dit onderzoek heeft volgens het Openbaar Ministerie (OM) uitgewezen dat verdachte voor een deel van zijn klanten in de aangiften IB specifieke zorgkosten als aftrekpost heeft ingevuld, maar dat deze kosten niet met bewijsmiddelen konden worden onderbouwd.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht – overeenkomstig een overgelegd schriftelijk requisitoir – wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich als individuele pleger meermalen schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte integraal van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Volgens de verdediging heeft verdachte geen onjuiste aangiften IB opgemaakt, dan wel (voorwaardelijk) opzet gehad op het doen van onjuiste aangiften IB.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht, behoudens na te melden partiële vrijspraken, op grond van de volgende redengevende feiten en omstandigheden, die in de bewijsmiddelen [1] zijn vervat en waarop de bewezenverklaring steunt, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich als individuele pleger meermalen schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift.
De aangifte IB ten name van [naam 1]
De belastingaangifte IB over het jaar 2015 ten name van [naam 1] is op 3 april 2016 door de Belastingdienst ontvangen. In deze aangifte is een totaal aftrekbaar bedrag van € 709,-- aan specifieke zorgkosten ingevuld, samengesteld uit: kosten medicijnen, uitgaven voor hulpmiddelen, uitgaven voor vervoer in verband met ziekte of invaliditeit, dieetkosten, extra uitgaven voor kleding en beddengoed en genees- en heelkundige hulp. [2]
De Belastingdienst heeft [naam 1] op 16 april 2019 verzocht aanvullende informatie aan te leveren over de ingediende aangifte IB. De inspecteur van de Belastingdienst heeft vervolgens op 9 juli 2019 beslist dat de ingevulde specifieke zorgkosten niet met schriftelijke bewijzen zijn aangetoond. De inspecteur heeft het bedrag van de persoonsgebonden aftrek vastgesteld op € 0,--. [3]
[naam 1] heeft op 13 juni 2019 bij de FIOD verklaard dat de ingevulde zorgkosten wellicht verband houden met zijn vrouw die te kampen had met smetvrees, nu zij een dwang had om extreem schoon te maken en er in dat kader veel kosten zijn gemaakt. [4] Hij heeft verder verklaard dat hij en zijn vrouw via anderen hebben gehoord dat zorgkosten in de aangifte IB konden worden gedeclareerd en dat verdachte hen daarbij zou kunnen helpen. [naam 1] heeft verklaard dat hij niet weet op welke wijze verdachte precies aan de bedragen is gekomen die hij in de aangifte IB heeft ingevuld. [5] Hoewel [naam 1] op 29 november 2021 bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat hij aan verdachte een afsprakenkaart (van het ziekenhuisbezoek in Nijmegen) heeft getoond en er vanwege behandelingen die zijn vrouw onderging reiskosten zijn gemaakt, weet hij niet wat verdachte met deze informatie heeft gedaan. Over (andere) eventuele bewijsmiddelen kan [naam 1] niets verklaren. [6]
De aangifte IB ten name van [naam 2]
De belastingaangifte IB over het jaar 2015 ten name van [naam 2] is op 19 april 2016 door de Belastingdienst ontvangen. In deze aangifte is een totaal aftrekbaar bedrag van € 1.537,-- aan specifieke zorgkosten ingevuld, samengesteld uit: uitgaven voor hulpmiddelen, uitgaven voor vervoer in verband met ziekte of invaliditeit, dieetkosten, extra uitgaven voor kleding en beddengoed en genees- en heelkundige hulp. [7]
De Belastingdienst heeft [naam 2] op 16 april 2019 verzocht aanvullende informatie aan te leveren over de ingediende aangifte IB. De inspecteur van de Belastingdienst heeft vervolgens op 20 september 2019 beslist dat de ingevulde specifieke zorgkosten niet met schriftelijke bewijzen zijn aangetoond. De inspecteur heeft het bedrag van de persoonsgebonden aftrek vastgesteld op € 0,--. [8]
[naam 2] heeft op 4 juni 2019 bij de FIOD verklaard dat hij diabeet is en om die reden de nodige zorgkosten heeft gemaakt, maar dat het niet om zulke hoge bedragen ging als die in de aangifte IB zijn ingevuld. Het is volgens [naam 2] verdachte geweest die heeft bepaald dat de desbetreffende bedragen als aftrekposten in de aangifte IB moesten worden vermeld. [naam 2] heeft verklaard dat hij geen bewijsstukken heeft ter onderbouwing van die bedragen. [9] Bij de rechter-commissaris heeft [naam 2] op 12 januari 2022 over de (eventuele) bewijsstukken het volgende verklaard: ‘
Hij[lees: verdachte]
vroeg aan mij om bepaalde stukken en als ik die stukken had dan liet ik die zien, maar sommige stukken had ik ook niet.’ Overigens heeft [naam 2] ook verklaard dat een groot deel van de gemaakte zorgkosten (zoals extra uitgaven voor kleding en beddengoed) niet door hem maar door zijn familieleden zijn betaald, omdat hijzelf geen geld had om die kosten te voldoen. Uitgaven voor hulpmiddelen zijn er volgens [naam 2] in zijn geheel niet gemaakt. [10]
De aangifte IB ten name van [naam 3]
De belastingaangifte IB over het jaar 2016 ten name van [naam 3] is op 24 februari 2017 door de Belastingdienst ontvangen. In deze aangifte is een totaal aftrekbaar bedrag van € 2.406,-- aan specifieke zorgkosten ingevuld, samengesteld uit: kosten medicijnen, uitgaven voor vervoer in verband met ziekte of invaliditeit, dieetkosten, extra uitgaven voor kleding en beddengoed, genees- en heelkundige hulp en uitgaven voor extra gezinshulp. [11]
De Belastingdienst heeft [naam 3] op 23 mei 2019 verzocht aanvullende informatie aan te leveren over de ingediende aangifte IB. De inspecteur van de Belastingdienst heeft vervolgens op
25 juni 2019 beslist dat de ingevulde specifieke zorgkosten niet met schriftelijke bewijzen zijn aangetoond. De inspecteur heeft het bedrag van de persoonsgebonden aftrek vastgesteld op € 0,--. [12]
[naam 3] heeft op 14 mei 2019 bij de FIOD verklaard dat verdachte ten behoeve van de aangifte IB nooit om bewijsstukken heeft gevraagd, met uitzondering van de jaaropgave. Daarnaast heeft zij over de ingevulde kosten voor medicijnen verklaard dat sommige medicijnen niet door de verzekering werden vergoed, maar dat het ingevulde bedrag van € 653,-- wel een erg hoog bedrag is. De andere bedragen aan ingevulde zorgkosten kloppen volgens [naam 3] niet, met uitzondering van de dieetkosten. [13] Op 10 januari 2022 heeft [naam 3] echter bij de rechter-commissaris verklaard dat zij geen dieetkosten heeft gemaakt en dat zij evenmin extra uitgaven heeft gedaan voor kleding en beddengoed. Hoewel [naam 3] de afspraken die zij in het ziekenhuis had op haar kalender schreef, heeft zij deze kalender nooit ter onderbouwing van zorgkosten aan verdachte laten zien. [14]
De aangifte IB ten name van [naam 5]
De belastingaangifte IB over het jaar 2017 ten name van [naam 5] is op 11 juni 2018 door de Belastingdienst ontvangen. In deze aangifte is een totaal aftrekbaar bedrag van € 1.570,-- aan specifieke zorgkosten ingevuld, samengesteld uit: uitgaven voor hulpmiddelen, uitgaven voor vervoer in verband met ziekte of invaliditeit en reiskosten ziekenbezoek. [15]
De Belastingdienst heeft [naam 5] op 23 mei 2019 verzocht aanvullende informatie aan te leveren over de aangifte IB. [16] Uit het procesdossier volgt dat [naam 5] vervolgens aan de hand van een afsprakenoverzicht getracht heeft met bewijsstukken aannemelijk te maken dat zij de ingevulde reiskosten heeft gemaakt. De inspecteur van de Belastingdienst heeft vervolgens naar aanleiding daarvan het bedrag aan specifieke zorgkosten gecorrigeerd. De details van deze correctie zijn de rechtbank op basis van het procesdossier evenwel niet geheel duidelijk geworden.
[naam 5] heeft op 14 mei 2019 bij de FIOD verklaard dat verdachte nooit om nota’s van ziektekosten heeft gevraagd. ‘
We bespraken met elkaar hoe vaak ik in het ziekenhuis was geweest, hoeveel kilometers ik had gereden en welke parkeerkosten ik had gemaakt’, aldus [naam 5] . Daarvan heeft zij geen bewijsstukken aan verdachte overhandigd. [naam 5] heeft verklaard dat verdachte vervolgens zelf een bedrag heeft vastgesteld en dit in de aangifte IB heeft ingevuld, met de kanttekening dat de in de aangifte IB opgegeven zorgkosten volgens haar wel in de buurt komen van de daadwerkelijk gemaakte kosten. [17] Ten tijde van het verhoor bij de rechter-commissaris op 28 februari 2022 kon [naam 5] echter niet verklaren welke hulpmiddelen ten grondslag hebben gelegen aan de ingevulde zorgkosten in verband met uitgaven voor hulpmiddelen. [18]
Onjuiste aangiften IB
De rechtbank overweegt ten aanzien van de ten laste gelegde aangifte IB 2017 op naam van [naam 5] dat zij, gelet op de bewijsstukken die zich in het procesdossier bevinden en de naar aanleiding daarvan door de inspecteur van de Belastingdienst gedane correctie van het bedrag aan specifieke zorgkosten, geen reden heeft om te twijfelen aan de verklaring van [naam 5] voor zover die ziet op de door haar gemaakte reiskosten. Dit laat echter onverlet dat de rechtbank bewezen acht dat in de aangifte IB 2017 op naam van [naam 5] kosten voor hulpmiddelen zijn opgevoerd, terwijl aan de voorwaarden voor het opvoeren van deze kosten niet werd voldaan nu deze kosten niet met schriftelijke bewijzen konden worden onderbouwd. De ingediende aangifte IB 2017 is dus in zoverre onjuist gedaan. Dit geldt ook voor de aangiften IB 2015 op naam van [naam 1] en [naam 2] en de aangifte IB 2016 op naam van [naam 3] , omdat de daarin vermelde bedragen aan specifieke zorgkosten evenmin met bewijsstukken konden worden onderbouwd toen de Belastingdienst hier om vroeg. Deze belastingaangiften zijn dus ook onjuist gedaan.
De verklaring van verdachte
Verdachte heeft op 2 oktober 2023 ter terechtzitting verklaard dat hij tegen betaling van een vergoeding de genoemde belastingaangiften in het bijzijn van de betreffende klanten voor hen heeft ingevuld. De vergoeding bedroeg € 40,-- tot € 50,--, maar als een klant het financieel niet breed had hielp verdachte de klant voor een lager bedrag. Verdachte heeft verklaard dat hij voor een groot deel bekend is met de relevante regelgeving omtrent het doen van belastingaangiften en het opvoeren van aftrekposten. Hij was reeds jarenlang financieel adviseur. Over zijn werkwijze heeft verdachte verklaard dat hij de aangiften digitaal invulde op basis van de bewijsstukken die de klanten aan hem toonden, hetgeen de klanten hem vertelden en de gegevens die in eerdere aangiften IB stonden vermeld. Sommige klanten konden bij het invullen van de aangiften IB deels bewijsstukken overhandigen, anderen niet. Als bewijsstukken ontbraken, dan schatte verdachte de specifieke zorgkosten in overleg met de klant en aan de hand van de bedragen die in eerdere aangiften IB waren ingevuld. Verdachte attendeerde naar zijn zeggen de klanten er dan wel op dat ze bewijsstukken nodig konden hebben, omdat de Belastingdienst daar om kan vragen. Het probleem is volgens verdachte dat de klanten de bewijsstukken op het moment van een controle van de Belastingdienst vaak al hadden weggegooid.
Volgens zijn verklaring tegenover de FIOD, waarin hij zichzelf omschrijft als sturend en als iemand die niet gaat zitten afwachten, handelde verdachte in gevallen waarin op het moment van invullen van de aangifte geen bewijsstukken voorhanden waren ook wel uit gemakzucht, waaraan hij toevoegt dat het hem teveel tijd kostte om te wachten totdat zij de bewijsstukken achterhaald hadden. [19] Verdachte heeft verder ter zitting verklaard dat hij zijn klanten slechts met goede bedoelingen heeft geholpen. ‘
Tuurlijk zal ik dingen niet goed hebben gedaan. Ik blijf een mens, maar ik deed mijn best voor die mensen’, aldus verdachte. [20]
Valsheid in geschrift
De vraag die de rechtbank heeft te beantwoorden is of verdachte de aanmerkelijke kans op de valsheid van de aangiften IB bewust heeft aanvaard.
Verdachte is belastingadviseur en dient al jarenlang tegen betaling belastingaangiften in voor vele klanten. In die hoedanigheid wordt verdachte geacht bekend te zijn met de relevante wet- en regelgeving omtrent het doen van belastingaangiften en het opvoeren van aftrekposten. Bovendien heeft verdachte, zoals hiervoor beschreven, zelf ook verklaard hier (voor een groot deel) bekend mee te zijn. Gelet op de specifieke expertise van verdachte afgezet tegen de onervarenheid van zijn klanten op dit gebied en het feit dat hij tegen betaling de aangiftes invulde, mochten zijn klanten deskundigheid van hem verwachten en ook dat hij hun aangiften invulde conform de geldende regels. Op verdachte rust daarnaast als financiële dienstverlener een onderzoeksplicht. De rechtbank is van oordeel dat deze onderzoeksplicht in dit geval inhoudt dat verdachte niet zomaar op een enkele opmerking van een klant af mag gaan, zonder onderzoek te doen of in ieder geval door te vragen naar de feiten en omstandigheden die van belang zijn om te beoordelen of een bepaalde aftrekpost mag worden opgevoerd. Bij twijfelgevallen had het op de weg van verdachte gelegen nadere informatie in te winnen of bewijsstukken op te vragen ter onderbouwing van een kostenpost, en, bij gebreke van bewijsstukken, de betrokken aftrekpost niet in de aangifte op te nemen.
Over zijn werkwijze heeft verdachte verklaard dat hij de aangiften mede op basis van wat de klanten hem vertelden en de gegevens die in eerdere aangiften IB stonden vermeld, heeft ingevuld en dat het hem in gevallen waarin op het moment van invullen van de aangifte geen bewijsstukken beschikbaar waren ook wel handelde uit gemakzucht en dat het hem teveel tijd kostte om te wachten totdat deze waren achterhaald. Verdachte wordt echter geacht bekend te zijn met de werkwijze van de Belastingdienst aangaande de steekproefsgewijze controle van belastingaangiften. Het is voor de Belastingdienst vanwege het aantal aangiften dat jaarlijks wordt ingediend en de capaciteit van de Belastingdienst onmogelijk om elke belastingaangifte nauwgezet te controleren. Dat een eerder ingediende aangifte IB niet is gecorrigeerd, maakt dus niet dat verdachte ervan uit mocht gaan dat zo’n aangifte juist was bevonden.
De voorwaarden voor aftrek van zorgkosten waren voorheen en zijn nog steeds eenvoudig te vinden op de website van de Belastingdienst. De Belastingdienst kan vragen om de in de aangifte opgevoerde specifieke zorgkosten aan te tonen door middel van bewijsmiddelen. Daarvoor geldt deels een vrije bewijsleer, maar er moet wel enig bewijsstuk aanwezig zijn, nog daargelaten dat het in sommige gevallen verplicht is bewijsstukken te kunnen overleggen, zoals een doktersverklaring met betrekking tot een dieet. Verdachte wist dat in een aangifte IB opgevoerde zorgkosten onderbouwd moeten kunnen worden met bewijsstukken. Ondanks het ontbreken van zulke bewijsstukken, heeft verdachte deze kosten toch in de genoemde aangiften IB van [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] en [naam 5] opgevoerd.
De rechtbank is op grond van de voornoemde omstandigheden van oordeel dat verdachte met de wijze waarop hij te werk ging, door in aangiften specifieke zorgkosten op te voeren die niet met bewijsstukken konden worden onderbouwd, op zijn minst bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij de belastingaangiften onjuist opmaakte. Dat levert het meermalen plegen van valsheid in geschrift op.
Partiële vrijspraken
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het aangiftebiljet IB 2017 ten name van [naam 4] valselijk heeft opgemaakt. Uit het procesdossier volgt dat de Belastingdienst op 15 mei 2019 om een onderbouwing van de aftrekkosten heeft gevraagd. Hetgeen [naam 4] vervolgens heeft aangeleverd, heeft geleid tot een correctie van de opgevoerde reiskosten ziekenbezoek. Die correctie is na bezwaar daartegen – kennelijk – ongedaan gemaakt. [naam 4] heeft de kosten voor geneeskundige hulp en de uitgaven voor kleding en beddengoed echter niet met schriftelijke bewijzen kunnen aantonen. In principe is daarmee sprake van een onjuist ingediende belastingaangifte, omdat de bewijslast van aftrekposten bij de belastingplichtige ligt.
Gelet op het betoog van de raadsman dat [naam 4] extra kleding heeft aangeschaft voor zijn dochter die wegens ziekte extreem was afgevallen, kan de rechtbank evenwel niet met voldoende make van zekerheid vaststellen dat de kosten voor geneeskundige hulp en de uitgaven voor kleding en beddengoed in de persoonlijke situatie van [naam 4] onterecht zijn opgevoerd. Uit het procesdossier volgt dat de controleambtenaren van de Belastingdienst in andere, niet in de tenlastelegging opgenomen gevallen van mening waren dat uitgaven voor kleding en beddengoed ondanks het ontbreken van bewijsmiddelen terecht in de aangifte IB van de desbetreffende belastingplichtigen waren meegenomen. De rechtbank kan op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting niet vaststellen waarom in de concrete situatie van [naam 4] ten aanzien van deze kostenpost anders moet worden geoordeeld. Wat betreft de persoonlijke situatie van [naam 4] kan dan ook niet met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld dat de uitgaven voor kleding en beddengoed niet door de belastingplichtige zijn gemaakt of voor een te hoog bedrag zijn opgevoerd, zoals bij de belastingplichtigen [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] wel is bewezen. De rechtbank heeft evenmin de overtuiging gekregen dat de kosten voor geneeskundige hulp ad € 38,-- in de persoonlijke situatie van [naam 4] onterecht zijn opgevoerd. De rechtbank zal verdachte in zoverre partieel van het ten laste gelegde vrijspreken, nu de valsheid van de genoemde aangifte op naam van [naam 4] niet is komen vast te staan.
De rechtbank zal verdachte voorts vrijspreken van het ten laste gelegde medeplegen, nu niet vastgesteld kan worden dat er ten aanzien van het valselijk opmaken van de aangiften IB tussen verdachte en een ander een nauwe en bewuste samenwerking heeft bestaan.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 april 2015 tot en met 11 juni 2018 in Nederland aangiftebiljetten inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, te weten
- het (elektronische) aangiftebiljet inkomstenbelasting/premie
volksverzekeringen over het jaar 2015 ten name van [naam 1] , en,
- het (elektronische) aangiftebiljet inkomstenbelasting/premie
volksverzekeringen over het jaar 2015 ten name van [naam 2] , en,
- het (elektronische) aangiftebiljet inkomstenbelasting/premie
volksverzekeringen over het jaar 2016 ten name van [naam 3] , en,
- het (elektronische) aangiftebiljet(ten) inkomstenbelasting/premie
volksverzekeringen over het jaar 2017 ten name van [naam 5] ,
elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen,
valselijk heeft opgemaakt,
immers heeft verdachte telkens valselijk en in strijd met de waarheid op die aangiftebiljetten een bedrag aan specifieke zorgkosten (medicijnen, uitgaven voor hulpmiddelen,
uitgaven voor vervoer, reiskosten ziekenbezoek, dieetkosten,
extra uitgaven voor kleding en beddengoed, genees- en heelkundige hulp
en/of uitgaven voor extra gezinshulp) opgegeven,
zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te
gebruiken of door (een) ander(en) te doen gebruiken.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in artikel 225 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
het misdrijf:
valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, waarvan 90 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een geldboete van € 5.000,-- wordt opgelegd. Voorts heeft de officier van justitie als bijkomende straf gevorderd dat verdachte wordt ontzet in de uitoefening van een beroep voor de duur van drie jaren. Dit beroepsverbod moet gelden voor de uitoefening van werkzaamheden als belastingadviseur, voor zover het gaat om het indienen van belastingaangiften voor derden.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat, in het bijzonder vanwege de persoonlijke omstandigheden van verdachte en een overschrijding van de redelijke termijn, moet worden volstaan met de oplegging van een geheel voorwaardelijke straf.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling op de zitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De aard en de ernst van het strafbare feit
Verdachte heeft zich meermalen schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift. Hij heeft als belastingadviseur in vier aangiften IB specifieke zorgkosten als aftrekpost ingevuld, terwijl deze kosten niet met bewijsmiddelen konden worden onderbouwd. Het systeem van de Belastingdienst is gebaseerd op het vertrouwen dat de Belastingdienst in de juistheid van de door de belastingplichtigen en in het bijzonder hun belastingadviseurs ingediende (digitale) geschriften moet kunnen stellen, maar verdachte heeft zijn eigen interpretatie van de regelgeving gehanteerd. Hij heeft geen aangiften IB gedaan op grond van de wet- en regelgeving, maar op grond van zijn eigen rechtvaardigheidsgevoel en naastenliefde jegens zijn klanten die geldgebrek hadden of te kampen hadden met ziekte. De risico’s daarvan heeft verdachte voor lief genomen. De klanten van verdachte zijn daardoor geconfronteerd met navorderingen. Ook hun vertrouwen heeft verdachte beschaamd. Verdachte heeft zich dus te gemakkelijk door compassie laten leiden. Hij had als belastingadviseur de plicht om zich ervan te vergewissen of de opgevoerde aftrekposten correct waren. Zijn klanten mochten daar bij het invullen van de belastingaangiften op vertrouwen.
De persoon van verdachte
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van verdachte van 4 juli 2023. Hieruit volgt dat verdachte niet eerder met politie en/of justitie in aanraking is geweest. Ook heeft de rechtbank acht geslagen op wat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard. Verdachte is een 74-jarige man, woont samen met zijn vrouw en heeft een broze fysieke en psychische gezondheid. Hij heeft zich in zijn werkzame leven jarenlang voor de samenleving ingezet. Dit bleef hij doen toen hij met pensioen ging, door namens een vakbond anderen te helpen bij het invullen van hun belastingaangifte. Verdachte heeft verklaard dat deze strafzaak een grote impact heeft gehad voor zijn privé- en sociale leven. De rechtbank onderkent dit, mede omdat verdachte is geconfronteerd met conservatoire (verhaals)beslagen van het OM die, naar de officier van justitie ter zitting heeft meegedeeld, in verband met de door hem voorgestane afdoening van de ontnemingsvordering kunnen worden opgeheven.
De strafoplegging
De officier van justitie heeft betoogd dat sprake is geweest van grootschalige belastingfraude, maar dit is de rechtbank op basis van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting niet aannemelijk geworden. De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder rekening gehouden met de bevindingen van de controleambtenaren van de Belastingdienst ten aanzien van negen door hen bezochte belastingplichtigen, allen klanten van verdachte. Uit die bevindingen volgt dat de controleambtenaren van de Belastingdienst in de persoonlijke situatie van twee van die belastingplichtigen van mening waren dat de uitgaven voor kleding en beddengoed ondanks het ontbreken van bewijsmiddelen terecht in de desbetreffende aangifte IB waren meegenomen. De rechtbank komt om mede die reden tot een andere straf dan de officier van justitie heeft gevorderd. Gelet op de straffen die in vergelijkbare gevallen door rechters zijn opgelegd, acht de rechtbank in beginsel een deels voorwaardelijke geldboete passend en geboden. De rechtbank zal er in strafmatigende zin rekening mee houden dat de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM met ongeveer twee jaren is overschreden.
De rechtbank acht het, alles afwegend, passend en geboden om aan verdachte op te leggen een geheel voorwaardelijke geldboete van € 5.000,--, met een proeftijd van twee jaren. Dit betekent dat verdachte de geldboete nu niet hoeft te betalen, op voorwaarde dat hij binnen twee jaren niet nogmaals een strafbaar feit pleegt.
De rechtbank ziet geen aanleiding om als bijkomende straf een beroepsverbod op te leggen zoals de officier van justitie heeft gevorderd, omdat verdachte heeft verklaard dat hij in de toekomst geen belastingaangiften voor anderen meer zal invullen en de rechtbank geen reden heeft om aan deze verklaring te twijfelen.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen en de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24c en 57 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt de verdachte tot betaling van
een geldboete van € 5.000,-- (zegge: vijfduizend euro);
- bepaalt dat deze geldboete
in haar geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd,tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende volgende voorwaarde niet is nagekomen: de
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Manuel, voorzitter, mr. H. Stam en mr. B.S. Kats, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. Klunder, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2023.
Buiten staat
De voorzitter en de jongste rechter zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Indien hierna wordt verwezen naar documenten/dossierpagina’s zijn dit documenten of (de doorgenummerde) pagina’s uit het dossier van de FIOD/Belastingdienst, kantoor Zwolle, genaamd Aranjuez, met dossiernummer 63033. Er wordt steeds verwezen naar documenten/bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal, tenzij hieronder anders wordt vermeld.
2.[nummer] , pagina’s 171 tot en met 175, inhoudende de aangifte IB over het jaar 2015 ten name van [naam 1] .
3.Een brief van de Belastingdienst van 9 juli 2019 aan [naam 1] , met het referentienummer 2011.71.387, inhoudende een voornemen afwijking.
4.G-010-01, pagina 491, de eerste alinea.
5.G-010-01, pagina 490, de zesde alinea.
6.Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 1] door de rechter-commissaris op 29 november 2021, pagina 2, de negende, tiende en elfde alinea.
7.[nummer 2] , pagina’s 183 tot en met 185, inhoudende de aangifte IB over het jaar 2015 ten name van [naam 2] .
8.Een brief van de Belastingdienst van 20 september 2019 aan [naam 2] , met het referentienummer 1715.03.442, inhoudende een voornemen opleggen navorderingsaanslag.
9.G-009-01, pagina 486, de vijfde, zesde en zevende alinea.
10.Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 2] door de rechter-commissaris op 12 januari 2022, pagina 2, de derde en de negende alinea, en pagina 3, de eerste alinea.
11.[nummer 3] , pagina’s 206 tot en met 208, inhoudende de aangifte IB over het jaar 2016 ten name van [naam 3] .
12.Een brief van de Belastingdienst van 25 juni 2019 aan [naam 3] , met het referentienummer 1015.97.897, inhoudende een voornemen navordering.
13.G-007-02, pagina 476, de derde alinea, en pagina 477, de derde alinea.
14.Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 3] door de rechter-commissaris op 10 januari 2022, pagina 3, de tweede, de derde en de vierde alinea.
15.[nummer 5] , pagina’s 219 tot en met 222, inhoudende de aangifte IB over het jaar 2017 ten name van [naam 5] .
16.Een brief van de Belastingdienst van 6 november 2018 aan [naam 5] , met het kenmerk 1391.68.114, over de aangifte IB 2017.
17.G-008-01, pagina 481, de tweede, de derde, de vierde en de vijfde alinea, pagina 483, de eerste alinea.
18.Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 5] door de rechter-commissaris op 28 februari 2022, pagina 3, de tweede alinea.
19.V-001-03, pagina 431, de vierde alinea.
20.Het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting op 2 oktober 2023, met de door verdachte tijdens het onderzoek ter terechtzitting afgelegde verklaring.