3.4.1Ten aanzien van feit 1
De feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van het dossier en de behandeling ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 10 februari 2022 werd tijdens een observatie gezien dat door [verdachte] (hierna ook [verdachte] te noemen) een doos en een tas van Albert Heijn gevuld met pakketten werd opgehaald bij [medeverdachte 1]. Beide verdachten droegen (latex) handschoentjes. [verdachte] heeft de doos en de tas naar het PostNL-punt in de winkel van [bedrijf] gebracht waar hij de pakketten ter verzending heeft aangeboden. Bij het uitkijken van de camerabeelden van [bedrijf] van 10 februari 2022 is te zien dat [verdachte] de winkel binnenkomt met een witte doos onder zijn rechterarm en een grote blauwe bigshopper van de Albert Heijn in zijn linkerhand. Hij zet de witte doos en de enveloppen op de balie, die vervolgens door de medewerker worden gewogen. [verdachte] ontvangt na elke weging een reçu. Na de afgifte van alle postpakketten doet [verdachte] één van zijn handschoenen uit en telt het geld dat hij eerder uit zijn broekzak heeft gepakt. Hij overhandigt enkele biljetten aan de man achter de balie. Nadien is gezien dat [verdachte] terugreed naar [medeverdachte 1].
De doos en de pakketten zijn door de politie in beslag genomen. Vier pakketten bleken bestemd voor Duitsland, één pakket was bestemd voor [naam], één pakket was bestemd voor Roemenië en één pakket was bestemd voor Canada. Door de Forensische dienst werd onderzoek verricht aan de enveloppen, de pakketten en de doos. In de pakketten werden wit poeder en tabletten aangetroffen. In de doos twee beige brokken. Het poeder, de tabletten en de brokken zijn onderzocht door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna NFI). Uit dit onderzoek bleek dat de tabletten MDMA bevatten en het witte poeder cocaïne. De brokken (500 gram per stuk) uit de doos (AUS01.01.008) die was gericht aan een persoon in Canada zijn positief getest op MDMA.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 10 februari 2022 pakketten heeft weggebracht. Hij deed dit omdat hij hiermee makkelijk en snel geld kon verdienen. Hij heeft bovendien verklaard dat hij wist dat het “foute handel” was. Het dragen van (latex) handschoenen door verdachte, met het kennelijke doel te voorkomen dat zijn biologische sporen en vingerafdrukken op de pakketten zouden worden aangetroffen, en de verklaring van verdachte ter terechtzitting brengen de rechtbank tot het oordeel dat verdachte opzettelijk heeft gehandeld.
Op grond van de inhoud van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte met [medeverdachte 1] heeft samengewerkt om opzettelijk postpakketten met daarin verdovende middelen naar het buitenland te verzenden, waarbij hij de taak vervulde om de postpakketten daadwerkelijk af te leveren bij PostNL. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat verdachte tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] opzettelijk cocaïne en MDMA buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte met [medeverdachte 2] (hierna ook te noemen: [medeverdachte 2]) heeft samengewerkt om pakketten met verdovende middelen naar het buitenland te verzenden, zodat medeplegen van uitvoer van verdovende middelen met [medeverdachte 2] niet kan worden bewezen.
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit op grond van vorenstaande bewijsoverwegingen en op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en nadien door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), verder zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
- Het proces-verbaal van de terechtzitting van 27 september 2023, voor zover inhoudende de
bekennende verklaring van de verdachte.
- Het proces-verbaal van observatie d.d. 10-02-2022, blz. 1016-1024;
- Het proces-verbaal van bevindingen videobeelden [bedrijf], blz. 1032 t/m 1040;
- Het proces-verbaal van uitkijken camerabeelden, blz. 1044 t/m 1051;
- Het proces-verbaal van bevindingen uitlezen telefoon [medeverdachte 1].01, blz. 418 t/m 459;
- Het proces-verbaal van bevindingen aantreffen postpakketten, blz. 1025 t/m 1028;
- Het proces-verbaal van openen poststuk, blz.1029 t/m 1031;
- Het proces-verbaal bevindingen openen poststuk AUS.01.01.001, blz. 1041 t/m 1043;
- Het proces-verbaal forensisch onderzoek verdovende middelen blz. 1194 t/m 1196;
- Een deskundigenverslag van het Nederlands forensisch Instituut (hierna NFI) aanvraag 001, blz. 197;
- Het proces-verbaal forensisch onderzoek verdovende middelen, blz. 1198 t/m 1206;
- Het proces-verbaal forensisch onderzoek verdovende middelen, blz. 1230 t/m 1238;
- Een deskundigenverslag van het NFI, aanvraag 012, blz. 1248;
- Een deskundigenverslag van het NFI, aanvraag 013, blz. 1249;
- Een deskundigenverslag van het NFI, aanvraag 014, blz. 1239;
- Een deskundigenverslag van het NFI, aanvraag 017, blz. 1247;
- Een deskundigenverslag van het NFI, aanvraag 019, blz. 1242;
- Een deskundigenverslag van het NFI, aanvraag 020, blz. 1243;
- Een deskundigenverslag van het NFI, aanvraag 021, blz. 1244;
- Het proces-verbaal forensisch onderzoek verdovende middelen, blz. 1265 t/m 1267;
- Een deskundigenverslag van het NFI, aanvraag 009, blz. 1268;
- Een deskundigenverslag van het NFI, aanvraag 008, blz. 1269;
- Het proces-verbaal forensisch onderzoek verdovende middelen, blz. 1270.
3.4.2.Ten aanzien van feit 2
De feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van het dossier en de behandeling ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Uit onderzoek in de Iphone 11 van [medeverdachte 2] en de Iphone 11 van [verdachte] bleek dat [medeverdachte 2] en [verdachte] vrijwel dagelijks chatgesprekken met elkaar voerden over de handel in verdovende middelen. Op de telefoon van [medeverdachte 2] werd ook een advertentie aangetroffen van een persoon onder de naam "[accountnaam 2]". Onder deze naam werden grote hoeveelheden en verschillende types verdovende middelen aangeboden. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij de gebruiker is van het account "[accountnaam 2]". [medeverdachte 2] verwerkte de bestellingen en [verdachte] leverde de bestellingen – bestaande uit pakketjes met pillen en cocaïne – af. Uit de chatgesprekken blijkt dat [medeverdachte 2] de locaties doorgaf aan [verdachte], waarna [verdachte] vervolgens liet weten of de levering gelukt was.
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen vast dat de verdachte tezamen en in vereniging met zijn broer [medeverdachte 2] de in de tenlastelegging genoemde verdovende middelen in [locatie] heeft verhandeld.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte dit feit ook tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] heeft gepleegd.
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en nadien door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
- Het proces-verbaal van de terechtzitting van 27 september 2023, voor zover inhoudende de
bekennende verklaring van de verdachte;
- Het proces-verbaal van bevindingen uitlezen telefoon [medeverdachte 2].01, blz. 821 t/m 898;
- Het proces-verbaal van bevindingen telefoon [verdachte] LI045.10.01.001, blz. 471 t/m 556;
- Het proces-verbaal verhoor van de verdachte [medeverdachte 2], [code 1], blz. 104;
3.4.4Ten aanzien van feit 4
De rechtbank stelt op grond van het dossier en de behandeling ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast. In de voetnoten in het vonnis zal worden verwezen naar de voor de bewezenverklaring redengevende bewijsmiddelen.
Tijdens de doorzoeking op 7 juni 2023 in de woning van [medeverdachte 1] aan de [adres] te [locatie] is een wapen aangetroffen.Dit wapen is onderzocht en uit het onderzoek kwam naar voren dat dit wapen een vuurwapen is van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool (Glock/ 17 Gen 5).[medeverdachte 1] heeft ter terechtzitting op 27 september 2023verklaard dat het pistool dat op 7 juni 2022 in zijn woning is aangetroffen van hem is en dat dit het enige wapen is dat hij in zijn bezit heeft gehad.
Op de Iphone 11 van [medeverdachte 2] werden meerdere foto's van personen aangetroffen die een op een vuurwapen gelijkend voorwerp vasthielden. Één van deze personen op de afbeeldingen is geïdentificeerd als [verdachte]. Uit de afbeeldingen blijkt dat [verdachte] op meerdere momenten een vuurwapen voorhanden heeft gehad.
De verbalisant relateert dat het wapen dat verdachte op die foto’s in zijn hand vasthoudt, uiterlijk overeenkomt met het vuurwapen Glock 17.Onder [medeverdachte 1] is in zijn woning op 7 juni 2022 een Glock 17 in beslag genomen (Glock/17 Gen 5, ibn code [code 2]).Op basis van haar eigen waarneming van die foto’s onderschrijft de rechtbank de conclusie van de verbalisant.
Dit zijn vier foto’s, waarvan de rechtbank kennis heeft genomen en die ter terechtzitting zijn besproken:
1. Op de afbeelding zijn vermoedelijk [medeverdachte 2] (rechts) en [verdachte] (links) te zien waarbij [verdachte] het vuurwapen gelijkend voorwerp in zijn rechterhand vasthoudt. [medeverdachte 2] heeft een groot bedrag cash geld in zijn linkerhand. 29-4-2022 12:41 :02(UTC+2)
2. Afbeelding van [verdachte] met in zijn linker hand een vuurwapen gelijkend voorwerp. 17-3-2022 17:50:58(UTC+1)
3. Afbeelding van [verdachte] met in zijn linker hand een vuurwapen gelijkend voorwerp. 17-3-2022 17:.51 11(UTC+1)
4. Afbeelding [verdachte] met in zijn rechterhand een vuurwapen gelijkend voorwerp.
Vastgesteld is dat afbeelding 3 met [verdachte] in de woning van [medeverdachte 1] , aan de [adres] te [locatie] is genomen.
Verdachte heeft tijdens zijn verhoor tegenover de politie op 2 augustus 2022 verklaard dat hij degene is die op de foto’s staat afgebeeld. De foto’s zijn gemaakt in de woning van [medeverdachte 1]. Het vuurwapen lag in de woning van [medeverdachte 1].
De rechtbank stelt vast dat, gelet op het vorenstaande, in het bijzonder de verklaring van verdachte bij de politie en de gegevens uit de telefoon van [medeverdachte 2] in samenhang bezien met de verklaring van [medeverdachte 1] ter terechtzitting afgelegd in zijn zaak bij de gelijktijdige behandeling van de zaken, inhoudende dat het wapen dat verdachte vasthoudt op de foto het vuurwapen is dat in de woning van [medeverdachte 1] is aangetroffen.
Vaststaat verder dat verdachte dit vuurwapen in handen heeft gehad en daarmee op de foto wilde.
Hiermee heeft verdachte feitelijke macht en aldus beschikkingsmacht over het wapen gehad. Dat er sprake was stoer doen en dat verdachte het pistool slechts relatief kort in handen heeft gehad zoals door de raadsvrouw is aangevoerd, maakt dit oordeel niet anders. Er is geen sprake geweest van een uitzonderingssituatie waarbij verdachte het wapen zodanig onverhoeds of ongewild in handen kreeg dat niet van ”voorhanden hebben” in de zin van de WWM kan worden gesproken.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder
4 ten laste gelegde feit heeft begaan.