ECLI:NL:RBOVE:2023:3985

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
6 oktober 2023
Publicatiedatum
11 oktober 2023
Zaaknummer
10683073 CV EXPL 23-3172
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitsluiting van gebruik en bewoning van een huurwoning na beëindiging van een relatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 6 oktober 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen twee ex-partners, [partij A] en [partij B], die samen een huurcontract hadden voor een woning. De rechtbank heeft bepaald dat [partij A] met uitsluiting van [partij B] gerechtigd is tot het uitsluitend gebruik en de bewoning van de woning. Dit besluit is genomen naar aanleiding van een geschil dat ontstond na de beëindiging van hun relatie, waarbij beide partijen aanspraak maakten op het gebruik van de woning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de relatie tussen partijen zodanig verstoord was dat zij niet meer samen in de woning konden verblijven. De feiten wezen uit dat [partij A] financieel stabieler was en in staat was om de huur en andere lasten te betalen, terwijl [partij B] te maken had met financiële problemen en schulden. De rechtbank heeft ook overwogen dat [partij A] geen onderdak had en dat het voor haar van groot belang was om in de woning te blijven wonen, terwijl [partij B] wel mogelijkheden had om elders onderdak te vinden. De rechtbank heeft [partij B] bevolen de woning binnen veertien dagen na betekening van het vonnis te verlaten, en heeft de kosten van de procedure tussen partijen gecompenseerd.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Enschede
Zaaknummer : 10683073 CV EXPL 23-3172
Vonnis in kort geding van 6 oktober 2023
in de zaak van
[partij A], wonende te [woonplaats 1],
eiseres in conventie, gedaagde in reconventie,
hierna ook wel te noemen: [partij A],
gemachtigde: mr. M.E. Kikkert, advocaat te Enschede,
tegen
[partij B],
wonende te [woonplaats 2],
gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
hierna ook wel te noemen [partij B],
gemachtigde: mr. M.L. Wijlens, advocaat te Enschede,

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties van [partij A],
- de door [partij B] overgelegde producties en vordering in reconventie,
- de mondelinge behandeling 22 september 2023, waar namens [partij B] beter leesbare exemplaren van producties 5 en 9 in het geding zijn gebracht,
- de pleitnota van [partij B],
- het proces-verbaal van de schikking van 22 september 2023 tussen partijen ten aanzien van een lening en betalingsregeling.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[partij A] en [partij B] hebben met ’t Achterhof Beheer B.V. een schriftelijke huurovereenkomst gesloten voor de woning aan de [adres 1]. De huurprijs bedroeg ten tijde van het sluiten van de huurovereenkomst € 650,00 per maand en het maandelijks voorschot voor energie € 250,00 per maand, dus de maandelijkse lasten zijn bij elkaar € 900,00. [partij B] heeft de waarborgsom betaald van € 650,00.
2.2.
De huurovereenkomst is per 1 februari 2023 aangegaan. Het gaat om een kortdurende huurovereenkomst die loopt tot 31 januari 2025.
2.3.
Vóór het sluiten van deze overeenkomst huurde [partij B] een woning aan de [adres 2]. [partij A] verbleef daar vaak maar de huurovereenkomst en andere overeenkomsten zoals voor energie stonden alleen op naam van [partij B].
2.4.
In de affectieve relatie tussen [partij A] en [partij B] bestaan al langere tijd spanningen. Tot 16 augustus 2023 hebben partijen samengewoond in de woning aan de [adres 1].
2.5.
Op 16 augustus 2023 hebben [partij A] en [partij B] thuis ruzie gekregen. De ruzie is geëscaleerd, waarbij ook fysiek geweld is gebruikt. Er zijn al eerder ruzies geweest waarbij veel werd geschreeuwd en waarbij (in ieder geval) sprake was van duwen, trekken en ander ruw gedrag.
Vast staat dat op 16 augustus van beide kanten geweld is gebruikt, maar de lezingen over wie wat precies heeft gedaan en wie is begonnen, lopen uiteen. Diezelfde dag heeft [partij A] een melding gedaan en een gesprek gevoerd met Veilig Thuis Twente, omdat zij zich thuis niet veilig voelde. Op 17 augustus 2023 hebben medewerkers van Veilig Thuis Twente (hierna te noemen VTT) gesproken met [partij A] en [partij B] samen.
2.6.
In een brief van 22 augustus schrijft VTT aan [partij A]:
(…)
Op 17-8-2023 heeft er met u, VTT en [partij B] een gesprek plaatsgevonden. (…) Uiteindelijk vinden er tijdens het gesprek veel verwijten plaats over en naar elkaar. [partij B] geeft aan het gesprek te willen beëindigen en niet open staat voor hulp. Er zijn geen veiligheidsafspraken te maken met [partij B]. Daarom was/is er een noodzaak dat omwille van de rust en veiligheid u tijdelijk elders verblijft en acties onderneemt betreffende de huurwoning waar jullie beiden staan ingeschreven.
Conclusie VTT:
Op basis van de onrust, onderlinge ruzies en frustraties tussen u en [partij B] is het van belang afspraken te maken over de veiligheid. Dit om te voorkomen dat de situatie wederom escaleert. VTT vindt het van belang dat jullie beiden, op het moment, niet bij elkaar onder 1 dak verblijven. U bent bereid op basis van veiligheid bij uw opa en oma te logeren. U wil dit liever niet in verband met uw werk. U geeft te kennen dat in tijden van rust [partij B] aangeeft een huis te willen zoeken. Op het moment is dit niet aan de orde. (…)
2.7.
In een brief van 22 augustus schrijft VTT aan [partij B]:
(…) De thuis situatie is onhoudbaar. [partij A] wil de relatie beëindigen. U denkt dat dit nu ook beter is. Echter, u bent niet bereid om afspraken te maken met VTT of [partij A] over de veiligheid, woning en of hulp. U vindt dat [partij A] zich nu als slachtoffer opstelt en wil de woning niet verlaten. [partij A] is daardoor bereid/genoodzaakt elders te verblijven. Dit om te voorkomen dat de situatie wederom escaleert. Ze maakt deze keuze op basis van veiligheid/redelijkheid maar wil eigenlijk niet de woning verlaten. (…)
2.8.
[partij B] had in het verleden een eigen onderneming. Tijdens de Corona-periode heeft [partij B] het bedrijf moet beëindigen en er zijn schulden ontstaan. In 2021 en 2022 had [partij B] veel schulden en ontving hij veel aanmaningen, sommaties en dagvaardingen. Er is verschillende keren beslag gelegd en de energie in de vorige woning is afgesloten geweest.
2.9.
[partij A] heeft [partij B] geld geleend. Over het totaalbedrag lopen de stellingen van partijen uiteen. Ter zitting is daarover tussen partijen een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarbij [partij B] een schuld van € 15.000,00 erkent en is een betalingsregeling van
€ 500,00 per maand afgesproken. [partij A] behoudt zich het recht voor het meerdere (volgens haar gaat het in totaal om € 31.424,00) van [partij B] te vorderen.
2.10.
[partij A] heeft sinds 2021 een arbeidsovereenkomst bij [bedrijf 1] voor 30 uur per week in functie van trainer/coach.
2.11.
[partij B] is sinds 14 augustus 2023 in dienst bij [bedrijf 2] in de functie van operator.

3.Het geschil

3.1.
[partij A] vordert - samengevat – dat de voorzieningenrechter de volgende onmiddellijke voorzieningen treft:
Primair
I te bepalen dat [partij A] met uitsluiting van [partij B] gerechtigd is tot het uitsluitend gebruik en de bewoning van de woning aan de [adres 1], alsmede de zich daarin bevindende boedel,
II te bepalen dat [partij B] de woning binnen drie dagen na betekening van het vonnis dient te verlaten, deze niet meer mag betreden en de woning tezamen met de boedel ter vrije beschikking van [partij A] dient te stellen;
III [partij A] te machtigen om zonodig met behulp van de sterke arm de uitvoering van het vonnis te bewerkstelligen;
IV te bepalen dat [partij B] zijn deel van de huurovereenkomst moet opzeggen zodat [partij A] als enige huurder op de overeenkomst wordt vermeld;
V [partij B] te veroordelen in de kosten van deze procedure.
Subsidiair
I te bepalen dat [partij A] met uitsluiting van [partij B] gerechtigd is tot het uitsluitend gebruik en de bewoning van de woning aan de [adres 1], alsmede de zich daarin bevindende boedel,
II te bepalen dat [partij B] de woning binnen drie dagen na het vonnis dient te verlaten, deze niet meer mag betreden en de woning met de boedel ter vrije beschikking van [partij A] dient te stellen, op straffe van een dwangsom;
III te bepalend dat als de maximale dwangsom van € 10.000,00 is verbeurd [partij A] wordt gemachtigd om zonodig met behulp van de sterke arm de uitvoering van het vonnis te bewerkstelligen;
IV [partij B] te veroordelen in de kosten van de procedure, en de nakosten.
[partij A] legt aan haar vordering ten grondslag dat haar belang om in de woning terug te keren en daar te blijven zwaarder weegt dan het belang van [partij B] om het gebruik van de woning bij uitsluiting van [partij A] te handhaven. Daarbij voert zij aan dat zij – in tegenstelling tot [partij B] – de huur en de vaste lasten van de woning kan betalen omdat zij inkomsten uit vast werk heeft en geen schulden. Zij wijst er op dat zij ook degene was die de huur maandelijks betaalde en zij heeft ook voor september betaald, hoewel zij er tijdelijk niet woont. [partij B] heeft sinds hij zijn bedrijf heeft moeten beëindigen heel veel schulden. Ter onderbouwing zijn producties bij de dagvaarding gevoegd. Ook aan [partij A] is hij meer dan € 30.000,00 verschuldigd. Op 15 juli 2023 zijn partijen overeengekomen dat hij zou gaan afbetalen met € 600,00 per maand, maar die afspraak is hij niet nagekomen. Gelet op zijn vele schulden en het feit dat hij [partij A] niet afbetaalt stelt [partij A] dat [partij B] niet in staat is de vaste lasten van de woning te voldoen.
Verder is van belang dat [partij A] op dit moment geen onderdak heeft in de buurt van [locatie]. Zij is voor [partij B] hier naartoe verhuisd en haar familie woont niet in de buurt. [partij A] heeft een fijne werkkring in [locatie] waar zij wordt gewaardeerd en waar zij verder kan groeien. Zij wil om die reden graag in [locatie] blijven wonen. Zij heeft sinds een paar weken moeten improviseren om te overnachten in de buurt van het werk, met wisselende logeeradressen en feitelijk levend vanuit haar auto. Het ziet er niet naar uit dat het lukt om op korte termijn andere woonruimte te vinden in of bij [locatie]. [partij B] heeft wel familie en vrienden in [locatie] zodat hij daar onderdak kan krijgen.
3.2.
[partij B] voert verweer en verzoekt de vorderingen van [partij A] af te wijzen. Hij wijst er op dat een kort geding zich niet leent voor een uitspraak aan wie van partijen definitief het exclusief huurrecht toekomt, of over het ter beschikking stellen van de boedel. Daarover moet in een bodemprocedure worden beslist.
Daarnaast stelt [partij B] dat een spoedeisend belang ontbreekt. [partij A] woont al sinds
17 augustus elders. Zij is zelf vertrokken en heeft kennelijk elders onderdak gevonden. Ook zijn de sloten niet veranderd dus zij heeft toegang tot de woning.
Inhoudelijk voert [partij B] aan dat hij een meer zwaarwegend belang heeft om de woning met uitsluiting van [partij A] te gebruiken. Na de relatieproblemen heeft [partij A] aan iedereen verteld dat [partij B] haar zou hebben mishandeld. Het is daarom lastig om tijdelijk onderdak te vinden bij vrienden, want die zien hem nu als agressor. Bij familie kan hij ook niet verblijven, want zowel zijn ouders als zijn zus zijn klein behuisd. [partij B] is aan [locatie] gebonden omdat hij nooit elders heeft gewoond. De woning is bovendien ideaal gelegen ten opzichte van het werk van [partij B]. Dit is op het industrieterrein en wegens ploegendiensten moet [partij B] er op allerlei wisselende tijden naartoe, dus openbaar vervoer is geen optie. [partij B] heeft geen auto en is aangewezen op de fiets en dat gaat nu prima omdat de reisafstand 3,5 kilometer is.
[partij A] heeft de mogelijkheid om elders te wonen. Ze heeft nu immers onderdak bij haar grootouders, die op hun woonboerderij ruimte voor haar hebben. Omdat zij een auto heeft kan zij ook verder van haar werk wonen. Verder woont zij pas kort in de regio en het is aannemelijk dat zij weer zal vertrekken. Zij heeft nu nog geen vast werk en kan als personal trainer overal aan de slag.
[partij B] kan de woonlasten van de woning prima voldoen. Voor het vertrek van [partij A] betaalde hij iedere maand de helft van de woonlasten aan haar en hij heeft de borg betaald. De volledige huur voor september heeft hij op 28 augustus aan de verhuurder voldaan. Met zijn nieuwe baan zal hij ongeveer € 3.000,00 netto per maand gaan verdienen; ter onderbouwing brengt hij een salarisstrook van de maand augustus in het geding. Toen heeft hij gewerkt vanaf 14 augustus en € 1.500,00 ontvangen. De schulden uit 2021 en 2022 zijn voor het merendeel afgelost en voor het overige lopen er betalingsregelingen. Wat betreft de schuld aan [partij A] heeft hij de eerste betaling eind augustus gedaan. Omdat [partij A] zelf geen schulden heeft kan zij makkelijk een andere woning vinden, omdat zij niet is aangewezen op een sociale huurwoning. De inboedel is grotendeels van [partij B] en afkomstig uit zijn vorige appartement, dus de vordering om de inboedel aan haar toe te wijzen moet worden afgewezen. De persoonlijke spullen heeft [partij A] al opgehaald.
[partij B] vordert in reconventie dat de voorzieningenrechter de volgende voorzieningen treft:
Primairhet exclusieve gebruiksrecht van de woning aan de [adres 1] aan [partij B] toe te kennen, te gelasten dat [partij A] zich uitschrijft op het adres van de woning zodat [partij B] aanspraak kan maken op toeslagen en te bepalen dat [partij A] de woning niet meer mag betreden op straffe van een dwangsom,
Subsidiairvoor het geval het exclusieve gebruiksrecht wordt toegewezen aan [partij A] om aan [partij B] een termijn van zes maanden te geven om de woning te ontruimen en voor het overige alle vorderingen van [partij A] af te wijzen,
Primair en subsidiairmet veroordeling van [partij A] in de kosten van de procedure, dan wel compensatie van de kosten.

4.De beoordeling in conventie en in reconventie

4.1.
De spoedeisendheid van de vorderingen vloeit in deze zaak voort uit het feit dat de relatie tussen partijen zodanig verstoord is dat zij niet meer samen in de woning kunnen verblijven, terwijl zij wel beiden hoofdhuurders van de woning zijn en daar ingeschreven staan. Voldoende aannemelijk is dat beide partijen een belang hebben bij het exclusieve gebruik van de woning en het is niet mogelijk onderling afspraken te maken.
Een nog te voeren bodemprocedure kan niet op korte termijn uitsluitsel geven over wie vooralsnog in de woning kan blijven wonen. De vorderingen in conventie en in reconventie zijn dus ontvankelijk en worden gelijktijdig behandeld.
4.2.
Partijen vorderen dus beide voor zichzelf het exclusieve gebruik van de woning. Op grond van artikel 7:267 lid 7 BW kunnen huurders en medehuurders vorderen dat de rechter zal bepalen dat een of meer van deze personen de huur met ingang van een in het vonnis te bepalen tijdstip niet langer zal voortzetten. De vordering wordt alleen toegewezen als dit naar billijkheid, met inachtneming van de omstandigheden van het geval, geboden is. Dit artikel vormt het richtsnoer voor een te nemen beslissing in deze zaak waar [partij A] en [partij B] contractueel medehuurder zijn. Beide huurders zijn gezamenlijk en hoofdelijk tegenover de verhuurder aansprakelijk voor de verplichtingen op basis van de overeenkomst, waaronder het betalen van de huur. In de praktijk heeft [partij A] de huur plus voorschot servicekosten aan de verhuurder betaald, waarna [partij B] de helft aan haar heeft betaald.
Bij de beoordeling van de vorderingen in dit kort geding dient de kantonrechter zich te richten naar de vermoedelijke uitkomst van een nog te voeren bodemprocedure.
4.3.
Beide partijen pretenderen dus een overwegend belang bij het gebruiksrecht van de woning te hebben. Dat [partij A] de woning in augustus 2023 heeft verlaten speelt geen rol bij de afweging van de belangen; duidelijk is dat zij dit heeft gedaan omdat het niet verantwoord was voor partijen om nog langer onder een dak te verblijven en [partij B] – ook tijdens de gesprekken met VTT – niet bereid was om te vertrekken. Dat hij sindsdien in de woning verblijft maakt zijn positie dus niet sterker.
Uit de stukken en uit hetgeen is besproken tijdens de zitting is duidelijk geworden dat de financiële situatie van [partij A] beter en stabieler is. Er is bij haar een grotere garantie dat zij de huur en de service kosten kan blijven betalen en dat zij dit ook daadwerkelijk zal doen. [partij A] heeft al sinds februari 2021 een arbeidsovereenkomst met vast inkomen. Zij heeft sinds het begin van de huurovereenkomst zowel de huur als het voorschot servicekosten betaald, steeds op de eerste of tweede dag van de maand. Weliswaar heeft [partij B] haar daarvan de helft terugbetaald, maar die betalingen zijn niet altijd op tijd gedaan. Weliswaar zullen de woonlasten voor [partij A] alleen gezien haar inkomen aan de hoge kant zijn, maar zij zal naast haar inkomen de komende 30 maanden ook nog maandelijks € 500,00 van [partij B] ontvangen, zodat alles bij elkaar aannemelijk is dat zij de kosten kan dragen.
[partij B] stelt ook dat hij de kosten kan dragen, maar hij heeft niet betwist dat hij de afgelopen jaren te maken heeft gehad met ernstige financiële problemen en veel schulden. Dat een groot deel van de schulden uit 2021 en 2022 inmiddels is opgelost, is door hem wel gesteld maar niet met stukken onderbouwd. Bovendien zijn er recente stukken bij de dagvaarding gevoegd die op het tegendeel wijzen.
Er is een brief van 11 augustus 2023 van het Ministerie van Financiën, dienst Toeslagen, dat een schuld van [partij B] zal worden gaan verrekend met de Zorgtoeslag die hij ontvangt.
Daarnaast is bij de dagvaarding een kopie gevoegd van een
Betekening proces-verbaal van beslagvan 26 juli 2023, nadat deurwaarder [naam] op 24 juli 2023 executoriaal beslag onder het UWV heeft gelegd. Dat heeft betrekking een veroordelend vonnis van 25 augustus 2020 op 4 september 2020 aan [partij B] is betekend, waarvan de vordering kennelijk nog steeds niet is voldaan waardoor de kosten verder zijn opgelopen.
Ook is er een
Verklaring derdenbeslag uitkeringsverhoudingvan het UWV van 25 juli 2023 waarin staat dat maandelijks € 138,80 wordt ingehouden voor een vordering van deurwaarder [bedrijf 3].
Bovengenoemde stukken passen niet bij het beeld dat [partij B] schetst, dat hij de schuldensituatie onder controle heeft en dat de oude schulden grotendeels zijn weggewerkt. [partij B] heeft naar voren gebracht dat hij sinds kort vast werk heeft, waarmee hij tot wel
€ 3.000,00 netto per maand zal verdienen. Dat hij met ingang van 14 augustus 2023 in dienst is bij [bedrijf 2] is wel voldoende onderbouwd, maar het dienstverband is nog te nieuw om te kunnen concluderen dat hij er een vast inkomen van € 3.000,00 netto per maand uit heeft. De loonstrook over de eerste have maand augustus 2023 is daarvoor onvoldoende. Bovendien is er op dit moment weliswaar nog geen sprake van beslaglegging op het loon, maar dat kan binnenkort wel het geval zijn, want niet is aangetoond is dat de schulden waarvoor onlangs beslag werd gelegd bij het UWV nu helemaal zijn voldaan.
[partij B] heeft als productie 13 een overzicht in het geding gebracht met wat volgens hem zijn maandbudget is. De juistheid en volledigheid valt echter op geen enkele manier te controleren, ook omdat er geen stukken ter onderbouwing zijn bijgevoegd.
Daar komt bij dat [partij B] de afgelopen jaren grote bedragen heeft geleend van [partij A]; hij heeft ter zitting een schuld van € 15.000,00 aan [partij A] erkend. Partijen waren vanaf juli dit jaar in gesprek daarover omdat [partij A] wilde dat [partij B] zou beginnen met afbetalen. Pas in augustus is een eerste bedrag van € 500,00 betaald, en ter zitting is een regeling getroffen op basis waarvan hij maandelijks € 500,00 zal gaan betalen.
Als de nieuwe baan [partij B] blijvend van een goed maandinkomen voorziet is dat gunstig omdat het hem in staat stelt veel schulden af te betalen, maar op dit moment is niet duidelijk wat daadwerkelijk zijn besteedbaar inkomen zal zijn in de nabije toekomst, na aftrek van eventuele beslagen en het betalen van allerlei betalingsregelingen.
Dat [partij B] groot belang heeft bij het behouden van de woning omdat hij daarvandaan makkelijk per fiets naar zijn werk kan gaan op het industrieterrein kan zo zijn, maar dit is niet doorslaggevend. Ook vanuit andere delen van [locatie] of omgeving is het mogelijk het industrieterrein te bereiken per fiets. Dat [partij B] niet terecht kan bij zijn ouders of zijn zus, omdat ze klein behuisd zijn, is door hem niet onderbouwd of aannemelijk gemaakt.
Gezien zijn moeilijke financiële positie, met veel afbetalingsregelingen en ook nieuwe schulden, en een nog onzeker inkomen, is het de vraag of [partij B] in staat zal zijn de maandelijkse huur en andere kosten te voldoen. Wat betreft [partij A] bestaat die twijfel niet, zij lijkt beter in staat om te voldoen aan de eisen van zelfstandig wonen en de kosten waarmee dit gepaard gaat.
Het financiële aspect geeft dan ook onder de huidige omstandigheden de doorslag bij de afweging van de wederzijdse belangen van partijen.
Dit leidt tot de beslissing dat [partij A] voorlopig jegens [partij B] gerechtigd is tot het exclusieve gebruik van de woning. Dat betekent dat de vordering in conventie
Primair onder Izal worden toegewezen voor zover het betreft het gebruik van de woning.
Wat betreft de inboedel is ter zitting besproken dat deze deels van [partij A] en deels van [partij B] is. Partijen zijn in onderling overleg bezig een lijst op te stellen waarin wordt vastgelegd wat van wie is.
Omdat niet vaststaat welk deel van de boedel van wie is kan de voorzieningenrechter op dat punt geen beslissing nemen. De vordering van [partij A] zal op dit punt worden afgewezen. Het is dus aan partijen om dit in onderling overleg op te lossen en het ligt in de lijn der verwachting dat [partij B] wanneer hij de woning ontruimt zijn deel van de inboedel meeneemt en dat hij achterlaat hetgeen van [partij A] is.
Ook de door [partij A] onder II gevorderde ontruiming is gedeeltelijk toewijsbaar, alleen voor de woning en niet voor de inboedel, en met dien verstande dat de termijn wordt gesteld op 14 dagen na betekening van het vonnis.
De vordering om [partij A] te machtigen om een ontruiming eventueel met de sterke arm der wet te bewerkstelligen is niet nodig omdat de bevoegdheden van de deurwaarder en de politie al uit de wet volgen.
De vordering om te bepalen dat [partij B] zijn deel van de huurovereenkomst opzegt kan in kort geding niet worden toegewezen. Een dergelijke vordering die leidt tot onomkeerbare rechtsgevolgen heeft immers niet het vereiste voorwaardelijke karakter dat past in een kort geding procedure.
Wel ligt het voor de hand dat [partij B] zich laat uitschrijven op het adres van de woning, zodat [partij A] eventueel aanspraak kan maken op Toeslagen.
Uit de toewijzing van een deel van de vorderingen van [partij A] volgt dat de vorderingen van [partij B], die zien op het exclusieve gebruiksrecht en (voorwaardelijk) een lange ontruimingstermijn, worden afgewezen.
Proceskosten
Omdat partijen ex-partners zijn en allebei graag de woning wilden behouden, was het nodig deze procedure te voeren. De kosten worden gecompenseerd, hetgeen betekent dat ieder de eigen kosten draagt.

5.De beslissing in conventie en in reconventie

De kantonrechter bepaalt dat
5.1.
[partij A] met uitsluiting van [partij B] gerechtigd is tot het uitsluitend gebruik en de bewoning van de woning aan de [adres 1];
5.2.
[partij B] de woning binnen veertien dagen na betekening van het vonnis dient te verlaten, deze niet meer mag betreden en de woning ter vrije beschikking van [partij A] dient te stellen;
5.3.
compenseert de kosten tussen partijen, dus dat ieder de eigen kosten draagt,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Marsman, kantonrechter, en door mr. A.M.S. Kuipers, kantonrechter, in het openbaar uitgesproken op 6 oktober 2023.
(RS(O)