In deze zaak heeft eiser, een zzp’er, werkzaamheden verricht als kraanmachinist in opdracht van gedaagde. Eiser heeft facturen gestuurd voor zijn werkzaamheden, maar gedaagde heeft deze facturen onbetaald gelaten. Eiser vordert in kort geding betaling van de openstaande facturen, die in totaal € 10.127,07 bedragen, vermeerderd met rente en kosten. Gedaagde heeft de vordering grotendeels erkend, maar betwist de spoedeisendheid van de vordering en stelt dat een deel van de facturen nog niet opeisbaar is vanwege een betalingstermijn van 30 dagen. De kantonrechter oordeelt dat aan de vereiste spoedeisendheid is voldaan, omdat de vordering betrekking heeft op het inkomen van eiser. De rechter stelt vast dat de wettelijke betalingstermijn van 30 dagen van toepassing is en dat de factuur van 29 augustus 2023 inmiddels opeisbaar is. De kantonrechter wijst de vordering van eiser in zijn geheel toe, inclusief de wettelijke handelsrente, en veroordeelt gedaagde in de proceskosten. Buitengerechtelijke incassokosten worden voorlopig afgewezen omdat eiser onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt tot welk bedrag hij gerechtigd is om incassokosten in rekening te brengen.