ECLI:NL:RBOVE:2023:3936

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
4 oktober 2023
Publicatiedatum
9 oktober 2023
Zaaknummer
10686038 \ CV EXPL 23-3377
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onbetaalde facturen door zzp’er in kort geding

In deze zaak heeft eiser, een zzp’er, werkzaamheden verricht als kraanmachinist in opdracht van gedaagde. Eiser heeft facturen gestuurd voor zijn werkzaamheden, maar een deel van deze facturen is door gedaagde onbetaald gelaten. Eiser vordert in kort geding betaling van de openstaande facturen, die in totaal € 8.653,41 bedragen, vermeerderd met rente en proceskosten. Gedaagde heeft de vordering grotendeels erkend, maar betwist dat er sprake is van een spoedeisend belang en stelt dat een deel van de vordering nog niet opeisbaar is vanwege een betalingstermijn van 30 dagen.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat er sprake is van spoedeisend belang, aangezien de vordering betrekking heeft op het inkomen van eiser. De rechter heeft vastgesteld dat de wettelijke betalingstermijn van 30 dagen van toepassing is, maar dat deze inmiddels was verstreken ten tijde van de uitspraak. De kantonrechter heeft de vordering van eiser in zijn geheel toegewezen, met uitzondering van de buitengerechtelijke incassokosten, omdat eiser onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt tot welk bedrag hij gerechtigd is om deze kosten in rekening te brengen. Daarnaast zijn de beslagkosten en proceskosten aan gedaagde opgelegd. Het vonnis is uitgesproken op 4 oktober 2023.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 10686038 \ CV EXPL 23-3377
Vonnis in kort geding van 4 oktober 2023
in de zaak van
[eiser], h.o.d.n.
[bedrijf 1],
wonende te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. T.P. Schut,
tegen
[gedaagde], h.o.d.n.
[bedrijf 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. R.R. Schuldink.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, uitgebracht op 7 september 2023,
- de producties van [eiser] ,
- de producties van [gedaagde] ,
- de mondelinge behandeling van 20 september 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
- de pleitnota van [eiser] ,
- de pleitnota van [gedaagde] .

2.Inleiding

[eiser] heeft als zzp’er in opdracht van [gedaagde] werkzaamheden verricht als kraanmachinist. Voor die werkzaamheden heeft [eiser] facturen naar [gedaagde] gestuurd. Een deel van deze facturen heeft [gedaagde] onbetaald gelaten. Daarom vordert [eiser] in dit kort geding betaling van die facturen.

3.Het geschil en de beoordeling daarvan

De vordering van [eiser]
3.1.
vordert - samengevat en na vermeerdering van eis - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 8.653,41, vermeerderd met rente en beslag- en proceskosten.
3.2.
[eiser] heeft het volgende aangevoerd. In opdracht van [gedaagde] heeft [eiser] in juli en augustus 2023 als kraanmachinist gewerkt aan een bouwproject in Duitsland. Voor die werkzaamheden heeft [eiser] facturen gestuurd naar [gedaagde] , in totaal een bedrag van € 15.409,35. Naar aanleiding van een discussie tussen partijen over het aantal gewerkte uren heeft [eiser] een creditnota ten bedrage van € 381,15 naar [gedaagde] gestuurd. [gedaagde] heeft een deel van de facturen van [eiser] betaald, in totaal een bedrag van € 7.786,35. Het overige heeft [gedaagde] , ondanks aanmaning daartoe, onbetaald gelaten.
Het verweer van [gedaagde]
3.3.
[gedaagde] heeft de vordering voor het grootste gedeelte erkend. Volgens [gedaagde] heeft [eiser] echter geen spoedeisend belang bij zijn vordering, zodat deze in dit kort geding niet toewijsbaar is. Daarnaast heeft [gedaagde] aangevoerd dat hij een betalingstermijn hanteert van 30 dagen, zodat een deel van de vordering, de factuur van 24 augustus 2023 met een bedrag van € 2.069,10, nog niet opeisbaar is.
De beoordeling
3.4.
De kantonrechter stelt voorop dat met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande uit een veroordeling tot betaling van een geldsom, terughoudendheid op zijn plaats is. De rechter zal daarbij niet alleen moeten onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist. In de afweging van de belangen van partijen moet de rechter mede betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling mocht de bodemrechter anders beslissen.
Spoedeisend belang
3.5.
De kantonrechter is van oordeel dat aan de voor deze procedure vereiste spoedeisendheid is voldaan, nu de vordering ziet op het inkomen van [eiser] om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien [eiser] , zodat de spoedeisendheid uit de aard van de vordering voortvloeit.
De betalingstermijn
3.6.
Partijen zijn het niet eens over de betalingstermijn van de facturen van [eiser] . Volgens [eiser] is dit een termijn van 14 dagen, zoals vermeld staat op zijn facturen. [gedaagde] hanteert naar eigen zeggen een betalingstermijn van 30 dagen.
3.7.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat partijen een betalingstermijn van 14 dagen zijn overeengekomen. [eiser] verwijst weliswaar naar de betalingstermijn op zijn facturen, maar een betalingstermijn moet (vooraf) worden overeengekomen en kan niet naderhand eenzijdig worden opgelegd. De kantonrechter moet daarom uitgaan van de wettelijke betalingstermijn van 30 dagen, zie artikel 6:119a lid 2 BW [1] . Dat betekent dat de factuur van 24 augustus 2023, met een bedrag van € 2.069,10, ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding nog niet opeisbaar was. Maar ten tijde van het wijzen van dit vonnis is de wettelijke betalingstermijn wel verstreken en is ook het factuurbedrag van € 2.069,10 dus opeisbaar. De kantonrechter zal de gevorderde hoofdsom daarom in zijn geheel toewijzen, met dien verstande dat indien en voor zover [gedaagde] deze factuur van 24 augustus 2023 na de mondelinge behandeling mocht hebben voldaan, dit uiteraard in mindering strekt op het toe te wijzen bedrag.
3.8.
De vordering van [eiser] is toewijsbaar, aangezien [eiser] daarbij een spoedeisend belang heeft en de vordering niet door [gedaagde] is betwist. De kantonrechter zal dan ook een bedrag van € 7.623,00 toewijzen.
Beslagkosten
3.9.
[eiser] vordert [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden vastgesteld op € 379,41 voor kosten deurwaardersexploten, € 314,00 voor griffierecht en € 540,00 voor salaris gemachtigde (1,0 punt × € 540,00), totaal € 1.233,41.
Buitengerechtelijke incassokosten
3.10.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter zal die vordering afwijzen, omdat [eiser] vooralsnog onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt tot welk bedrag hij gerechtigd is om incassokosten bij zijn schuldenaar in rekening te brengen. Zo is [eiser] immers ten onrechte uitgegaan van een betalingstermijn van 14 dagen. Gelet op hiervoor onder punt 3.4. genoemde terughoudende maatstaf die geldt voor toewijzing van een geldvordering in kort geding, zal dit deel van de vordering voorlopig worden afgewezen.
De wettelijke handelsrente
3.11.
[eiser] vordert een bedrag aan wettelijke handelsrente. De kantonrechter wijst de wettelijke handelsrente slechts toe over de toewijsbare hoofdsom vanaf de dag van dagvaarding, omdat niet gesteld of gebleken is dat [eiser] bij de berekening van de handelsrente rekening heeft gehouden met de deelbetaling(en) van [gedaagde] . [eiser] heeft niet gesteld wanneer [gedaagde] de deelbetaling(en) heeft verricht. Bovendien is het niet aan de kantonrechter om een renteberekening te maken. Ook is het niet duidelijk welke betalingstermijn hij bij de berekening heeft gehanteerd.
Tot slot
3.12.
[gedaagde] is de partij die in overwegende mate ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiser] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
110,55
- griffierecht
244,00
- salaris gemachtigde
529,00
Totaal
883,55
3.13.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 7.623,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 7 september 2023, tot de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de beslagkosten, tot op heden vastgesteld op € 1.233,41,
4.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot dit vonnis vastgesteld op € 883,55,
4.4.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 132,00 aan salaris gemachtigde,
4.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Koster en in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2023. (wv)

Voetnoten

1.Deze notitiewijze staat voor artikel 119a, tweede lid, van Burgerlijk Wetboek 6.